NL7907441A - Episcoop. - Google Patents

Episcoop. Download PDF

Info

Publication number
NL7907441A
NL7907441A NL7907441A NL7907441A NL7907441A NL 7907441 A NL7907441 A NL 7907441A NL 7907441 A NL7907441 A NL 7907441A NL 7907441 A NL7907441 A NL 7907441A NL 7907441 A NL7907441 A NL 7907441A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
magazine
anchoring
episcope
projection
format
Prior art date
Application number
NL7907441A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Licinvest Ag
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from DE2844282A external-priority patent/DE2844282B2/de
Priority claimed from DE19792914283 external-priority patent/DE2914283C2/de
Application filed by Licinvest Ag filed Critical Licinvest Ag
Publication of NL7907441A publication Critical patent/NL7907441A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03BAPPARATUS OR ARRANGEMENTS FOR TAKING PHOTOGRAPHS OR FOR PROJECTING OR VIEWING THEM; APPARATUS OR ARRANGEMENTS EMPLOYING ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ACCESSORIES THEREFOR
    • G03B23/00Devices for changing pictures in viewing apparatus or projectors
    • G03B23/02Devices for changing pictures in viewing apparatus or projectors in which a picture is removed from a stock and returned to the same stock or another one; Magazines therefor
    • GPHYSICS
    • G03PHOTOGRAPHY; CINEMATOGRAPHY; ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ELECTROGRAPHY; HOLOGRAPHY
    • G03BAPPARATUS OR ARRANGEMENTS FOR TAKING PHOTOGRAPHS OR FOR PROJECTING OR VIEWING THEM; APPARATUS OR ARRANGEMENTS EMPLOYING ANALOGOUS TECHNIQUES USING WAVES OTHER THAN OPTICAL WAVES; ACCESSORIES THEREFOR
    • G03B21/00Projectors or projection-type viewers; Accessories therefor
    • G03B21/06Projectors or projection-type viewers; Accessories therefor affording only episcopic projection

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Projection-Type Copiers In General (AREA)
  • Projection Apparatus (AREA)
  • Investigating Materials By The Use Of Optical Means Adapted For Particular Applications (AREA)
  • Endoscopes (AREA)
  • Luminescent Compositions (AREA)
  • Instruments For Viewing The Inside Of Hollow Bodies (AREA)

Description

P & c * · W 550U-8 Ned.M/CvL ? ‘4
Episcoop
Onder episcoop verstaat men met opvallend licht werkende projectie-toestellen of projectors voor niet-transparante voorwerpen. Het te projecteren voorwerp wordt door een sterke lichtbron belicht en via een omkeerspiegel en een projectie-optiek op een beeldscherm afgebeeld. Bij 5 de normaal in de handel verkrijgbare episcopen ligt het te projecteren voorwerp op of onder een voorwerpsverhoging, die voor de gebruiker toegankelijk is. Het uitwisselen van de te projecteren voorwerpen is in het algemeen moeizaam en omslachtig..
Men heeft daarom reeds getracht het uitwisselen van te projecteren 10 voorwerpen te mechaniseren. In het Duitse octrooischrift 162.085 is een constructie beschreven en weergegeven, waarbij de niet-transparante voorwerpen in een schacht gestapeld liggen en door een rondgaande meeneem-ketting afzonderlijk door de voorwerpsverhoging in een depothouder getransporteerd worden. Deze episcoop is bedoeld en uitgevoerd als film-15 projector. Bij de constructie volgens de ter visie gelegde Duitse octrooiaanvrage 21 28 117 worden tot een rol opgewikkelde optische voorwerpen geprojecteerd, of kaartvormige voorwerpen worden door een rondgaande transportband over de voorwerpsverhoging getransporteerd.
Bij de eerstgenoemde constructie wordt, ook al geschied:het 20 stilzwijgend, verondersteld dat de afzonderlijke voorwerpen van hetzelfde formaat voldoende dik en stijf zijn, dat zij door de meeneemketting gegrepen en door de voorwerpsverhoging weggestoten kunnen worden, en wel met een voor filmprojectie voldoende snelheid. De voorwerpen moeten na het doorlopen opnieuw geordend worden, opdat zij weer in de oorspronkelijke 25-volgorde liggen. Met het laatstgenoemde nadeel is ook de tweede bekende constructie behept, wanneer men met losse kaarten werkt, waarbij uit de genoemde publikatie niet blijkt, hoe het probleem op te lossen is, uit de stapel voorwerpen de afzonderlijke af te beelden voorwerpen positiegetrouw te halen en door de episcoop te transporteren.
30 De uitvinding stelt zich ten doel een inrichting voor het wisselen van optische voorwerpen bij een episcoop te verschaffen, waarbij deze nadelen vermeden worden, d.w.z. waarbij een stel te projecteren voorwerpen als een eenheid voorgesorteerd in de volgorde van hun projectie aan de episcoop afgegeven wordt, zonder verstoring van de sortering en zonder na-35 instellings-ingrepen aan de episcoop geprojecteerd wordt en ten slotte als eenheid eveneens weer eruit gehaald wordt, waarna het volgende stel weer als eenheid op dezelfde wijze behandeld wordt. Handgrepen aan het 790 74 41 - 2 - ί .·« afzonderlijke voorwerp dienen volkomen te vervallen.
De uitvinding "betreft dan ook een inrichting voor epi^wisseling (het wisselen van optisch ondoorzichtige voorwerpen) hij een episcoop, waarbij de bladvormige voorwerpen over elkaar op de van de lichtbron 5 afgekeerde zijde van de verhoging, waar de te projecteren voorwerpen op geplaatst worden, van de episcoop in een voorwerpsmagazijn gestapeld zijn, waarin ter projectie resp. ter beschouwing het bovenste voorwerp plat in het vlak van een in het magazijn gevormd venster naar de voorwerpsverhoging toegekeerd ligt; waarbij het magazijn een eerste 10 frame-deel en een tweede evenwijdig aan het venstervlak en ten opzichte van het eerste heen- en weer-verschuifbare frame-deel voor het cyclisch wisselen van het bovenste projectievoorwerp binnen het magazijn omvat; terwijl de episcoop een losmaakbare verankering bezit, waarin één der frame-delen in een positie fixeerbaar is, waarin tijdens de projectie 15 resp. de beschouwing het venstervlak van het magazijn tegen de voorwerpsverhoging aanligt resp. deze zelf vormt en waarin voor de voorwerpswisseling beide frame-delen relatief ten opzichte van elkaar verschuifbaar blijven.
Voorwerpsmagazijnen, die als voorwerpswisselaar geconcipieerd zijn, 20 zijn bijvoorbeeld uit de ter inzage gelegde Duitse octrooiaanvragen 27^23^5, 27^23i+6, 27^23^9 en 27^2350 bekend.
Het voorwerpsmagazijn werkt als volgt:
Een stapel voorwerpen van gelijk formaat is in een huis van een eerste frame-deel, met de voorwerpszijde naar een kijkvenster toegewend, 25 door een aandrukinrichting tot aanligging tegen het kijkvenster gehouden.
In het huis is een loper of schuiforgaan van het tweede frame-deel glijbeweeglijk, welk orgaan bij het eruit trekken uit het huis een voorwerp - gebruikelijkerwijze het het dichtst bij het kijkvenster liggende -meeneemt en op de andere stapelzijde hét daaraan weer toevoegt, waarbij 30 na- de voorwerpswisseling de totale stapel en daarmee ook het te projecteren voorwerp op de voorwerpsverhoging platgedrukt wordt.
De in een magazijn samengevatte voorwerpen zijn onderling van hetzelfde formaat, doch de klemming van de episcoop kan zo uitgevoerd zijn, dat magazijnen van verschillende grootte opneembaar en bedienbaar zijn.
35 In het eenvoudigste geval kan de heen- en weer-beweging van de loper of het schuiforgaan ook bij ingebracht magazijn met de hand geschieden, echter kan de episcoop of een extra deel ook een motorische aandrijving hiervoor bezitten.
790 7 4 41 - 3 - r ... 4
De episcoop volgens de uitvinding onderscheidt zich principieel van de hij de hetende toestellen - die in zoverre overigens ook met de hetende dia-wisselprojeetoren vergelijkbaar zijn - daardoor dat het mechanisme voor de voorwerpswisseling niet in de episcoop ondergehracht 5 is en een deel ervan vormt, maar in de magazijnen, waarin de voorwerps-stapel ondergehracht is en als bestanddeel van het archief gehanteerd kan worden. Dit mag nogal lastig lijken. Uit moderne materialen en met moderne vervaardigingswerkvijzen kunnen echter dergelijke magazijnen zeer prijsgunstig vervaardigd worden, terwijl een in de episcoop ingehouwd 10 wisselmechanisme aanzienlijk hogere kosten met betrekking tot bescherming tegen stof, gevoeligheid voor temperaturen, geen vatbaarheid voor slijtage voldoen zou moeten. Anderzijds maakt het in het magazijn aanwezige wisselmechanisme het mogelijk eventueel ook de plaatjes of andere te projecteren voorwerpen onmiddellijk in het magazijn na elkaar in 15 dezelfde volgorde te bekijken, eventueel voor de projectie om hun juiste oriëntering te beproeven, of ook eventueel bij de uitwerking van een voordracht de wisseling van voorwerpen meerdere malen te voltrekken zonder dat telkens weer op de positie getrouwe rangschikking der voorwerpen gelet moet worden, en zonder dat voor deze voorbereiding een 20 projector of viewer gebruikt moet worden. Het wisselmagazijn voor de episcoop maakt het aldus mogelijk naast de vergemakkelijking van de eigenlijke demonstratie ook de archiefsgewijze ordening en beschouwing van de voorwerpen buiten de episcoop zelf. Deze oplossing heeft verder het voordeel dat men reeds bestaande episcopen of episcopische constructies 25 met geringe bezwaren daarmee uitrusten kan.
Volledigheidshalve dient te worden vermeld, dat in plaats van een beeldscherm, waarop projectie plaatsvindt, en dat eventueel als matschijf een deel van de episcoop vormt en daarbij van achteren belicht wordt, ook een reproduktietoestel bij het afbeeldingsgedeelte van de episcoop 30 gevoegd kan worden,'zodat men eventueel volautomatisch telkens een stapel te projecteren voorwerpen kan vermenigvuldigen. Eveneens is de opstelling bij een epidiascoop op equivalente wijze toepasbaar.
Verdere doelmatige bijzonderheden en voordelige kenmerken van het onderwerp van de uitvinding worden hieronder kort samengevat toegelicht: 35 Elk magazijn bevat te projecteren voorwerpen van hetzelfde formaat. De magazijnen kunnen onderling echter beslist wel verschillende grootten hebben, omdat zij gevuld zijn met te projecteren voorwerpen die onderling een verschillende grootte hebben. Deze voorwaarden hebben in het 790 7 4 41 -1+- V 4 bijzonder betrekking op fotopositieven, waarbij echter het aantal der verschillende formaten relatief gering is. Op voordelige wijze wordt derhalve de episcoop zo uitgevoerd, dat cassetten van verschillende grootte naar keuze ingebracht kunnen worden en de projectie zonder verdere 5 aanpassingen geschieden kan. Bij de projectie van verschillend grote voorwerpen wordt, wanneer overigens geen maatregelen getroffen worden, het geprojecteerde beeld dientengevolge een verschillende grootte heeft. Derhalve kan men er voor zorgen, dat optiek en beeldscherm- of matschijf-grootte allereerst op het grootste magazijnformaat af gestemd zijn, en dat 10 bij het inbrengen van een magazijn van kleiner formaat met de hand of automatisch door aftasting van de magazijngrootte de vergrotingsfaktor van het optiek gewisseld wordt om een kleiner optisch voorwerp eveneens op maximale grootte te projecteren. Daarbij zal men het projectiescherm of het matschijfbeeldscherm vierkant uitvoeren, waarbij de zijlengte van het 15 vierkant afgestemd is op de grootste zijlengte van een te projecteren optisch voorwerp.
Bij een dergelijk beeldscherm of een dergelijke matschijf kan men niet-vierkante optische voorwerpen in hoog formaat of in dwarsformaat projecteren. In een magazijn zullen echter ten minste een enkele keer 20 dwarsformaat-voorstellingen met hoog formaat voorstellingen afwisselen. Derhalve bezit de episcoop in een verdere uitvoering van de uitvinding een inrichting, door middel waarvan,eventueel op afstand gestuurd, de overgang van hoogformaat naar dwarsformaat of omgekeerd hetzij door draaien van het magazijn met inbegrip van zijn wisselschuiforgaan en van een eventueel 25 daarvoor aangebrachte motorische aandrijving geschiedt, of een draaiing van het totale projectiedeel van de episcoop of ook tenslotte een beeld-draaiing om telkens 90° door middel van optische inrichtingen. Men kan de te projecteren optische voorwerpen met een codering of markering voorzien of ook een dergelijke codering buiten aan het magazijn aanbrengen, die 30 binnen de episcoop afgetast wordt en automatisch een noodzakelijke overgang van hoog naar dwarsformaat of omgekeerd uitschakelt.
Aangezien het voorwerpswisselmechaniek in het magazijn is ondergebracht, moet ten minste het deel van het magazijn, waaraan de wissel-beweging voltrokken wordt (bij handbediening dus het wisselschuiforgaan) 35 voor de gebruiker tijdens de projectie toegankelijk zijn, en wel onafhankelijk van de stand van het magazijn bij een episcoop, die met een hoog-formaat-dwarsformaat-draaiinrichting uitgerust is. Bij comfortabele uitvoeringsvormen zal men de episcoop met een motorische aandrijving voor 790 7 4 41 g £ - 5 - de bediening van het wisselschuiforgaan uitrusten. Vanneer dan een draaiing van het magazijn ten opzichte van de andere delen van de episcoop bij de overgang tussen hoog- en dvarsformaat uitgevoerd wordt, is het noodzakelijk de motorische aandrijving zo te realiseren, dat zij 5 ten minste in twee ten opzichte van elkaar over 90° versprongen posities, op voordelige wijze echter in alle vier mogelijke posities, de wissel-- bediening evengoed kan uitvoeren. De hiervoor beschreven functies kunnen natuurlijk ook door een besturing op afstand uitschakelbaar zijn.
Opdat het te projecteren voorwerp steeds plat in het vlak van de 10 verhoging ligt, wordt het optische voorwerp doelmatig door een in het magazijn ondergebrachte en onder veerspanning staande aandrukplaat aangedrukt. Deze aandrukinrichting is op doelmatige wijze zo uitgevoerd, dat zij in verregaande mate onafhankelijk is van de hoogte van de stapel optische voorwerpen in het magazijn, en dat evenwel tijdens het wisselen 15 van het optische voorwerp de druk ontlast wordt om te waarborgen dat de optische voorwerpen zoveel mogelijk ontzien worden.
Het wisselschuiforgaan van het magazijn oefent bij de wissel- beweging een trekkracht uit op het magazijn zelf, dat derhalve zo vast met de episcoop in ingrijping is, dat het zijn positie tijdens de wissel-20 beweging noch in de richting naar de projeetieverhoging toe, noch evenwijdig daaraan verandert. De daarvoor aanwezige ingrijpmiddelen kunnen zo uitgevoerd zijn, dat zij door bediening van een druktoets, eventueel door besturing op afstand, vrijgegeven worden, en het magazijn kan dan door een bij het inbrengen voorgespannen veer uitgeworpen worden. Bij het wisselen 25 van voorwerpsformaat en overeenkomstige verandering van de magazijn- afiaetingen passen de ingrijporganen van de episcoop zich bij voorkeur ook aan het formaat aan, en wel bij voorkeur continu zonder overgangen, en daarbij kunnen deze ingrijporganen gelijktijdig als diafragma’s uitgevoerd zijn, die verhinderen, dat het bereik van het vlak van de verhoging naast 30 het te projecteren voorwerp meegeprojecteerd wordt.
Het magazijn kan voor de onmiddellijke waarneming van de voorwerpen zonder projectie van een vender voorzien zijn, dat door een transparante schijf, bijvoorbeeld uit transparante kunststof, afgedekt is. De episcoop kan dan zo uitgevoerd zijn, dat door het inbrengen, bij voorkeur 35 inschuiven, van het magazijn, deze schijf terzijde geschoven of geklapt wordt, zodat de te projecteren voorwerpen onmiddellijk tegen een, goede optische kwaliteiten bezittende en de verhoging van de episcoop vormende glasschijf aanliggen. Eventueel door het hanteren van het magazijn op de 790 7 4 41 ï * - 6 - kunststof schijf ontstane krassen kunnen dan het geprojecteerde "beeld niet nadelig beïnvloeden.
Tenslotte kunnen aan de voorwerpen, die een "beeldinformatie bevatten, nog geluidsinformaties toegevoegd zijn, die hetzij buiten het 5 magazijn of bij voorkeur in het magazijn zelf mede ondergebracht zijn.
Voor de vertoning van dergelijke informaties is dan de episcoop ook met een geluidsweergeefinrichting uitgerust, en beeld- en geluidsinformatie-wisseling geschieden bij voorkeur door bediening van het magazijn wisselschuiforgaan. Ook hier kan wederom het oproepen van de geluids-10 informaties door bediening op afstand geschieden.
De hiervoor genoemde kenmerken zijn afzonderlijk of in combinatie zowel bij relatief kleine eenvoudige en goedkope epidiascopen alsook bij gecompliceerde half- of volautomatische episcopen toepasbaar, waarbij de episcopen een geïntegreerd matschijf beeldscherm bezitten of voor de 15 projectie op een groot scherm uitgevoerd zijn of omschakelbaar zijn tussen deze beide functies. Bij toepassing van een motorische aandrijving voor de voorwerpswisseling en bij heb zorgen voor de draagbaarheid van het magazijn om ten minste 90° voor de projectie naar keuze van de voorwerpen in hoog- resp. dwarsformaat wordt ter verschaffing van een comfortabel 20 bedienbaar en niettemin tegen schappelijke kosten vervaardigen projeetie-toestel er de voorkeur aan gegeven, dat de episcoop een electromotorisch aangedreven wisselmechaniek bezit, die met het framegedeelte koppelbare, met deze bij de wisselbeweging synchroon lopende en overigens aan éen vaste plaats verbonden koppelingsdelen omvat.
25 Deze uitvoeringsvorm is in zoverre voordelig aangezien het in het algemeen bij de voorwerpen om fotopositieven gaat, en is ten minste deze uitvoeringsvorm bijzonder op dit toepassingsgeval toegespitst. Fotopositieven hebben in het algemeen een rechthoekig formaat met ongelijke zijlengten. Gaat men daarvan uit, dat de fotopositieven reeds in de 30 volgens de leer van de uitvinding aanwezige magazijnen of "cassetten” door de kopieerinstelling aan de fotograaf af geleverd worden en tijdens het kopieerproces de afzonderlijke beelden hun relatieve positie zoals op de negatieffilm behouden en ook zo in de cassetten gestopt worden, zo weerspiegelt de ligging van de beelden in de cassette de positie van de 35 camera, toen de betreffende opname gemaakt werd.
De ervaring toont nu, dat bijna zonder uitzondering alle dwars-formaatbeelden dezelfde positie hebben - de fotograaf heeft geen aanleiding de camera "op haar kop staande" te gebruiken. Bij opnamen in 79 0 7 A 41 - 7 - * Ύ hoog formaat toont de ervaring voorts, dat de camera uit de "gebruikelijke” dwarsformaathouding over een kwartslag door rechtshandigen normalerwijze in de ene, door lihkshandigen in de andere richting verdraaid wordt.
Daarbij overheerste recht shandigen; bovendien zijn opnamen in hoog 5 formaat - aangezien zij nu juist een ongewone bediening van de camera noodzakelijk maken - veel zeldzamer dan dwarsformaatbeelden. Voor vierkante formaten is het hierboven voor het dwarsfoimaat gezegde op zinvolle wijze van toepassing.
Dientengevolge kan men daarvan uitgaan, dat in de cassette reeds 10 van de kopieerinstelling af de meeste beelden (namelijk de vierkante formaten en de dwars formaat opnamen) in een gemeenschappelijke "juiste” positie liggen en dat voorts de meeste van de hoogformaatbeelden (die van de rechtshandigen) in een tweede gemeenschappelijke "juiste" positie opgesteld zijn. Dientengevolge kan men veronderstellen, dat bij een 15 overeenkomstige uitvoering van de cassette of van het magazijn bij de ‘ aanpassing aan de verankering het overwegende aantal van de beeldwissel-processen geschieden kan, zonder dat een verdraaien van het magazijn noodzakelijk is. Derhalve vormt het gen ontoelaatbaar verlies aan bedieningsccmfort, wanneer de beeldwisseling ook slechts in deze ene 20 voorkeurspositie mogelijk is en uit elke andere positie (de een of andere hoogformaatpositie) voor elk wisselproces in de voorkeurspositie teruggedraaid moet worden. Wijst men de gebruiker voorts op het feit, dat alle hoogformaatbeelden in het magazijn slechts êên der beide mogelijke standen mogen innemen, wanneer zij in de juiste positie geprojecteerd dienen te 25 worden, dat zij helemaal nog maar twee draaiposities van het magazijn noodzakelijk: een voorkeurspositie (dwarsformaatprojectie), waarin ook de beeldwisseling mogelijk is, en een over 90° ten opzichte daarvan verdraaide positie voor de hoogformaten. Er kan verondersteld worden, dat slechts het in getal geringe aantal linkshandigen hm wederom getalsmatig weinige 30 hoogfoimaatopnamen moeten omsorteren, alle andere beelden echter verkregen vanaf de kopieerinstelling "projectiejuist" opgesteld zijn.
Aldus kan men inzien, dat het niet nadelig, maar in tegendeel ook voor de gebruiker voordelig is, wanneer de verankering na elke beeldwisseling weer in de genoemde voorkeurspositie terugkeert.
35 Dat brengt echter de voordelige mogelijkheid met zich mede, de elementen van de motorische aandrijving slechts voor deze voorkeurspositie te plaatsen, d.w.z. met betrekking tot een eventuele verdraaiing op een vaste plaats op te stellen. Dit vermindert de constructieve moeilijkheden, 7907441 - 8 - τ £ * men kan met kleinere en niettemin stabielere bouwonderdelen werken.
Aangezien dan geen onderdelen van de motorische aandrijving tezamen met de verankering een draaibeweging uitvoeren, kan men de afmetingen van het huis dienovereenkomstig klein houden, hetgeen aangenamer 5 voor de gebruiker is en de vervaardigingskosten vermindert.
Voorwaarde voor een zorgenloos gebruik is echter wel, dat het magazijn slechts zo in de verankering in te brengen is, dat het in de juiste positie met betrekking tot het projectievlak ligt en niet eventueel op zijn kop geprojecteerd wordt; met andere woorden het magazijn 10 enerzijds, de verankering anderzijds moeten enkel in één der acht mogelijke magazijnposities samenpassen.
De meerderheid van alle fotopositieven verdeelt zich, ook al is het in ongelijke aantallen, in drie formaten: 9 cm x 9 cm, 9 cm x 11,5 cm en 9 cm x 13 cm. Elk formaat maakt een andere wisselslag van het magazijn 15 noodzakelijk. Normalerwijze zou men voor elk voorwerpsformaat een aan de grootte aangepaste inrichting moeten aanbrengen. Aangezien echter de vervaardigingskosten bij grotere· aantallen stuks relatief kleiner worden, verdient het de voorkeur de magazijnen en/of de wisselaandrijving zo uit te voeren, dat zij ten minste voor een bepaald aantal formaten samenpassen 20 of door uitwisseling van passtukken samenpassend gemaakt kunnen worden, zonder dat zich overigens aan de episcoop iets verandert. Dit heeft ook betekenis voor de voorraad-aanhouding bij de handel.
De uitvinding zal hieronder aan de hand van een aantal in de figuren der bijgaande tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden nader 25 worden toegelicht.
Fig. 1 toont in perspectief een episcoop volgens de uitvinding, waarin als magazijn een wisselcassette ingeschoven wordt;
Fig. 2 stelt op soortgelijke wijze als fig. 1 de voorwerps-wisseling voor bij ingebrachte cassette; 30 Fig. 3 stelt op schematische wijze een plattegrond van een dergelijke episcoop voor;
Fig. k toont op schematische wijze het aanpassen van de verankering aan variërende cassetteformaten;
Fig. 5 en 6 illustreren op schematische wijze de verankering 35 volgens fig. k met ingebrachte cassetten.van verschillend formaat;
Fig. 7 geeft op schematische wijze een gedeelte van een langsdoor-snede door een gewijzigde uitvoeringsvorm van de verankering;
Fig. 8 geeft op schematische wijze een langsdoorsnede door een 790 7 4 41 * y - 9 - iiitvoeringsvorm van de episeoop;
Pig. 9 stelt een detail uit fig. 8 in een gewijzigde uitvoeringsvorm weer;
Fig. 10 geeft op schematische wijze een hovenaanzicht weer van de 5 episeoop volgens fig. 8;
Fig. 11-15 tonen op sterk geschematiseerde wijze verdere uitvoeringsvormen van episcopen volgens de uitvinding;
Fig. 16-18 tonen de montage van een epidiascoop, waarmee in een wisselmagazijn aanwezige voorwerpen rechtstreeks, maar vergroot, bekeken 10 kunnen worden;
Fig. 19-21 tonen in gedeelten van doorsneden de functie-elementen van een episeoop voor de verankering, wisselbediening en draaiing van een voorwerpsmagazij n;
Fig. 2oa een alternatieve uitvoeringsvorm; 15 Fig. 22 toont een episeoop met inrichting volgens de uitvinding in een perspectivische voorstelling;
Fig. 22a toont een schema;
Fig. 23 geeft een doorsnede door de magazijnverankering;
Fig. 2h toont een afzonderlijk magazijn in zijaanzicht; 20 Fig. 25 stelt in perspectief de verankering voor met ingebracht magazijn;
Fig. 26 toont schematisch de mogelijkheden van de koppeling tussen magazijn en wisselaandrijving;
Fig. 27 stelt twee alternatieve vormen voor een der koppelings-25 mogelijkheden voor;
Fig. 28 toont schematisch twee mogelijkheden van de automatische slagaanpas s ing;
Fig. 29 stelt op vergrote schaal in zijaanzicht een gedeelte voor van de slagaanpassing; 30 Fig. 30-32 stellen op schematische wijze verdere mogelijkheden van de slagaanpassing voor;
Fig. 33 toont magazijnen van verschillend formaat voor de wisselaandrijving volgens fig. 28;
Fig. 3^ toont magazijnen van verschillende formaten voor een 35 wisselaandrijving met konstante slag;
Fig. 35 toont een inrichting voor de aanpassing van verschillende formaten;
Fig. 36 geeft een doorsnede volgens de lijn 36-36 in fig· 35; 790 74 41 - 10 - ' i «
Fig· 37 geeft een doorsnede volgens de lijn 37-37 in fig· 35»
Fig. 38 toont een "bovenaanzicht en
Fig. 39 een axiale doorsnede door een wissel- en draaiaandrijving voor; 5 Fig. 1+0 toont in "bovenaanzicht en
Fig. lH toont in axiale doorsnede een tweede uitvoeringsvorm van een wissel- en draai-aandrijving;
Fig. 1+2 geeft een voorstelling op vergrote schaal van het koppelingsmechanisme tussen aandrijving en magazijn voor de uitvoeringsvorm 10 volgens fig. 1+0 en 1+1;
Fig. 1+3 toont in bovenaanzicht en
Fig. 1+1+ toont in zijaanzicht een derde uitvoeringsvorm van de wissel- en draai-aandrijving;
Fig. 1+5 toont een bijzondere voor slechts vierkante voorwerpen 15 zeer klein gemonteerde uitvoeringsvorm in perspectief;
Fig. 1+6 stelt schematisch in perspectief een uitvoering voor met aan de omtrek van een draaischotel ondersteunde verankering;
Fig. 1+7 toont schematisch de opstelling voor het toestel volgens fig. 1+6 in bovenaanzicht; 20 Fig. 1+8 geeft een aanzicht in de richting van de pijl 1+8 in fig.
1+7;
Fig. 1+9 illustreert een uitvoeringsvorm met klepmechanisme voor het inleggen van het magazijn;
Fig. 50 geeft op schematische wijze een langsdoorsnede van fig. 1+9; 25 Fig. 51 stelt in bovenaanzicht een maskerinrichting voor, waarmede tegelijkertijd een slagverandering voor het wisselproces bewerkstelligd wordt;
Fig. 52 geeft een' doorsnedsin de richting van de pijlen-5^52 in' fig: 51; 30 Fig. 53 toont een alternatieve koppelingsinrichting voor de motorische wissel;
Fig. 5l+ geeft een doo-rsneUe-volgêns de lijn 54-54 in fig. 53;
Fig. 55 toont in vooraanzicht en
Fig. 56 toont in zijaanzicht, gedeeltelijk doorgesneden, een 35 diafragma-inrichting in de stralenloop van de episcoop, die zich gemeenschappelijk met de verankering draait;
Fig. 57 stelt in perspectief een uitvoeringsvorm voor van de wisselaandrijving soortgelijk als in de fig. 1+0-1+2; 790 7441 * * - 11 -
Fig. 58 geeft een vertikale doorsnede volgens de lijn 58-58 in fig. 5T met inbegrip van de begrenzende gedeelten van het episcoophuis;
Fig. 59 toont in perspectief een aan een wisselmagazij n aangebrachte inrichting, die het verkeerd georiënteerde inbrengen van het magazijn in 5 de verankering verhindert;
Fig. 60 stelt in langsdoorsnede de toegevoegde versperring in de verankering voor;
Fig. 61 resp. 62 tonen analoog aan fig. 59 resp. 60 een alternatieve oplossing voor dit probleem; 10 Fig. 63 stelt op een ten opzichte van fig. 62 vergrote schaal de versperringsstift-inrichting voor;
Fig. 6k en 65 tonen analoog aan fig. 59 resp. 60 een verdere alternatieve uitvoeringsvorm;
Fig, 66 komt overeen met fig. 65, doch toont de positie van de 15 componenten bij correct ingeschoven magazijn;
Fig. 67 stelt sterk geschematiseerd een uitvoering van de inrichting volgens fig. 6^-66 voor, door middel waarvan de fout-oriëntering van het magazijn aan de gebruiker te kennen gegeven kan worden;
Fig. 68 toont in perspectief een episcopisch kopieertoestel met de 20 kenmerken van de uitvinding;
Fig. 69 geeft in bovenaanzicht het toestel volgens fig. 68 weer;
Fig. 70 geeft op schematische wijze een vertikale doorsnede door het toestel volgens fig. 68;
Fig. 71 en 72 zijn aan fig. 69 resp. 70 analoge voorstellingen 25 van een tweede uitvoeringsvorm voor een episcopisch kopieertoestel volgens de uitvinding; en
Fig. 73 en 7¼ zijn aan fig. 68 resp. 70 analoge voorstellingen van een derde uitvoeringsvorm.
In een episcoophuis 3 is op gebruikelijke wijze een projectie-30 optiek 1 met focusverstelling 15 aangebracht. Een magazijnverankering 2 is ten opzichte van het huis 3 tot over 360° verdraaibaar, zoals in fig. 3 aangeduid, en bezit een inschuifschacht 16 voor voorwerpsmagazijn 17· Het magazijn wordt in de richting van de pijl 18 in fig. 1 ingeschoven en met zijn huis 4 in de episcoop of, juister gezegd, in de magazijnverankering 2 35 ervan vergrendeld gehouden. Uit fig. 2 ziet men, dat thans door trekken met de hand aan de greep 6 het schuif orgaan 7 uit het in de verankering vergrendelde magazijnhuis U uittrekbaar is en weer ingeschoven kan worden om de beeldwisseling te bewerkstelligen. Daarbij is het voordelig, dat de 790 74 41 £ * -12- inlegopening van het schuiforgaan voor de stapel 8 naar boven toe open is en telkens het laatst geprojekteerde beeld van boven vrij toegankelijk is, zodat het eventueel kortstondig uitgenomen kan worden. Voor de verdraaiing van de verankering 2 kan men het projektorhuis 3 aan duimgrepen 5 houden, 5 waar het ook - in geval de episcoop niet op grond van zijn zwaartekracht betrouwbaar staat - bij de voorwerpswisseling vastgehouden kan worden. Bij de verdraaiing van de verankering gaat natuurlijk het magazijn mee, zodat ’ op de kop staande voorwerpen desalniettemin na draaiing van de verankering op correcte wijze geprojekteerd kunnen worden; evenzo is de wisseling tussen 10 hoog- en dwarsformaat mogelijk.
Er werd reeds aangegeven, dat een eenmaal ingebracht magazijn zijn positie ten opzichte van het projektieoptiek handhaaft, zodat de projek-ties steeds op dezelfde plaats op de projektiewand verschijnen. Bovendien is echter ook het wisselmagazijn bij voorkeur van een kijkschijf in het 15 huis voorzien, die naar de projektieoptiek (bij de episcoop de omkeer- spiegel) toegekeerd is en de verhoging vormt» Op grond van de veeraandruk-inrichting in het magazijn liggen de voorwerpen plat tegen deze kijkschijf aan, zodat na een eenmalige instelling van het focus van het optiek deze scherpstelling voor het totale magazijn verkregen blijft en bij de 20 cassettewisseling in elk geval toleranties te vereffenen zijn. Wanneer men het kijkvenster van het magazijn als voorwerpsverhoging gebruikt, kan de episcoop in het vlak van. de beeldverhoging open zijn.
Verder is het mogelijk in de verankering opnameschachten voor meerdere magazijnen aan te brengen, waarvan de voorwerpen na elkaar, 25 eventueel programma gestuurd, geprojekteerd worden. Op alternatieve wijze kan men ook aan de ene schacht een uitwisselinrichting voor meerdere magazijnen aanbouwen.. Eveneens zijn voorwerpzoek- en snelwisselmechanismen in het kader van de uitvinding denkbaar.
Bijzonderheden van de magazijnverankering worden hieronder onder 30 verwijzing naar de figuren 1-7 toegelicht.
Aangezien de meest verschillende voorwerpsformaten mogelijk zijn, dient de verankering zo gevormd te zijn, dat zij zich automatisch aan de overeenkomstige magazijnafmetingen aanpast.. Voor fotoafdrukken bijvoorbeeld zijn de formaten 9 cm x 9 cm, 9 cm x 11,5 cm alsmede 9 cm x 13 cm wijd en 35 zijd verbreid, en voor deze formaten zal men magazijnen aanbieden. Er bestaan echter zelfs voor fotoafdrukken ook afwijkende formaten, en het is niet voorspelbaar of niet geheel andere formaten gebruikelijk worden.
De in figuren 4-7 weergegeven verankering is daarom zo uitgevoerd, 790 7 4 41 * f -13- dat zij zich aan de magazijnformaten binnen een gegeven bandbreedte continu zonder overgangen aanpast. Zij omvat bijvoorbeeld twee zijdiafragma's 9, 10, die tegen veerkracht in in de richting van de pijl 20 uit elkaar gedrukt kunnen worden, wanneer een magazijnhuis 4 in de richting van de 5 pijl 21 in (niet-weergegeven) kanalen aan de onderzijde van de diafragma's ingeschoven wordt» Een dwars diafragma 11 kan tegen de kracht van veren 22 in teruggedrukt worden, wanneer het magazijn in een naar 'hem toegekeerd kanaal van het dwarsdiafragma 11 intreedt. De positie van twee verschillend grote magazijnen en van de diafragma's 9, 10 en 11 is in de figuren 5 resp.
10 6 aangegeven. Figuur 6 stelt bovendien, slechts schematisch, een vergren-delingshefboom 14 voor, die in een val 23 van het magazijnhuis 4 invalt; deze val is bij alle magazijnen van verschillend formaat op deze plaats aangebracht, d.w.z. op dezelfde afstand van de voorste wand 24 van de schacht 16. Bij het losmaken van de grendel 14 wordt het magazijn onder de 15 inwerking van de veren 22 of een hulpveer uitgeworpen. Op doelmatige wijze vormt men de verankering en de magazijnen zo, dat alle magazijnen van verschillend formaat in het centrum van de beeldverhoging komen te liggen, terwijl de positie van de val 23 dienovereenkomstig gekozen wordt.
Figuur 7 stelt schematisch voor, dat een afdeksectie 12 van de dia-20 fragma's over het de kijkschijf 25 van het magazijn omgevende frame 13 van het huis 4 grijpt, zodat bij de projektie werkelijk slechts het bereik van het venster met het daaronder gelegen voorwerp afgebeeld wordt, niet echter het magazijnframe.
In figuren 4, 5 en 6 neemt men een op het dwarsdiafragma 11 beves-25 tigde strook 28 waar uit bij voorkeur vilt nabij de naar het magazijn toegekeerde eindkant van het dwarsdiafragma. Deze viltstrook ligt tegen een in de episcoop aanwezige glasplaat boven de magazijnverankering aan en dient om deze schijf bij de magazijnuitwisseling van stof te reinigen. Het verdient namelijk de voorkeur deze schijf wegens het hoge vermogen van de 30 lichtbron, die noodzakelijk is, gemeenschappelijk met de lichtbron zelf te koelen, en wel, zoals in figuur 8 te zien is, van de van de lichtbron afgewende zijde van de schuif uit;
De episcoop volgens figuur 8 omvat twee hoofddelen: het projektor- huis 30, dat op pootjes 32 staat, en de onder hem draaibaar om een tap 34 35 gelegerde verankeringsbouweenheid 26. De tap 34 zit op een steunplaat 38, die op haar beurt vast met de pootjes 32 verbonden is. Het projektorhuis 30 heeft in wezen in vierkante plattegrond (vergelijk fig. 10), terwijl de verankering in wezen binnen de afstand tussen twee diagonaal tegenover el- o kaar gelegen pootjes plaats heeft en daardoor over de volle 360 verdraai- 790 74 41 ' 3 <* -14- baar is.
Achter de projektiespiegel 40 bevindt zich een radiaal aanzuigende blaasmachine 42 met een blaaskanaal 44. Beide dienen om koele lucht over de lichtbron 46 heen te zuigen, maar ook uit de holle ruimte 48 tussen een glasschijf 50, die het projektorhuis aan de onderzijde afsluit, en een 5 ingeschoven magazijn 17. De lucht kan door een spleet 52 treden, waarbij een begrenzing van de holle ruimte door viltstroken 54 aan de verankering (of op alternatieve wijze in figuur 9, getoond, door op deze plaats aangebrachte labyrin taf dichtingen 54') geschiedt. Deze afdichtmiddelen verhinderen tegelijkertijd;dat vreemd licht kan invallen.
10 De levensduur van de lichtbron hangt op beslissende wijze af van het feit, hoe vaak zij in- en uitgeschakeld moet worden. Men dient daarom te vermijden de lichtbron, bij elke voorwerpswisseling uit te schakelen.
Bij gebruikelijke episcopen ‘voor afzonderlijke bladen ontstaat daarbij telkens een aanzienlijke verblinding. Bij de episcoop volgens de uitvinding 15 is dit probleem minder ernstig, aangezien tijdens de beeldwisseling het steeds daaropvolgende beeld reeds zichtbaar wordt. De afbeelding van dit wisselprocede, waarbij eventueel de afbeelding nog daardoor onscherp kan worden, is in alle opzichten storend. Er wordt derhalve de voorkeur aangegeven een afschermdiafragma gemeenschappelijk met het wisselschuiforgaan 20 te bewegen (of met hogere snelheid door het schuiforgaan of zijn aandrijving te laten bewegen), die bij de beeldwisseling de projektie onderbreekt. Een dergelijk afschermdiafragma dient ook te verhinderen, dat een eventueel noodzakelijke verdraaiing van het magazijn (overgang van dwars- naar hoog-formaat) op het projektiescherm wordt afgebeeld. Tenslotte kan men het 25 openen van een dergelijk afschermdiafragma ook door overeenkomstige stuur-middelen tijdens .een willekeurig aantal beeldwisselingen verhinderen.
Figuur 11 toont de optische opbouw van een episcoop met projektie op een geïntegreerde matschijf. Het in het kijkvenster gelegen beeld van het magazijn 300 wordt door een lamp 301 belicht, waarbij de belichting 30 door een reflector 302 en een spiegel 303 verhoogd wordt. Het objectief 304 projekteert het beeld in een willekeurige vergrotingsverhouding op de matschijf 305. Het toestel wordt door het huis 306 ingesloten.
Figuur 12 toont het optische principe van een episcoop met projektie naar keuze op een geïntegreerde matschijf of uit de episcoop naar buiten 35 tegen een wand. De belichting van het voorwerp' in het magazijn 300 is analoog aan figuur 11. Het objectief 307 bezit twee verschillende posities: een vaste voor de projektie tegen de matschijf en een veranderlijke voor de projektie tegen een wand. De spiegel 308 moet in zijn positie eveneens 790 7 4 41 # -15- veranderd worden, al naar de gewenste projektiewijze.
Figuur 13 toont hetzelfde optische principe als figuur 12. Veranderd is echter de positie van het magazijn 300 ten opzichte van de matschijf.
De belichting van het voorwerp in het magazijn 300 is analoog aan figuur 5 11, en op dezelfde wijze geschieden de verschuiving van het objectief 309 en de verdraaiing van de spiegel 310 analoog aan figuur 12.
De spiegel 310 is aan de ene zijde (voor de projektie op afstand) als vlakke spiegel en aan de andere zijde als holle spiegel uitgevoerd.
De holle spiegel wordt voor de projektie op de matschijf toegepast en ver-10 kort de brandpuntsafstand.
Figuren 14 en 15 tonen een verder optisch principe voor de projektie naar keuze van het bovenste voorwerp in het magazijn op de matschijf of wand, waarbij weer de belichting van het voorwerp analoog aan figuur 11 is.
15 Al naar de gewenste projektiewijze wordt een optisch systeem 311 in de langsas verschoven. In de ene eindstand (figuur 14) projekteert het objectief 312 het beeld op de matschijf. In de tegenovergestelde stand gaat de stralengang over de spiegel 313 en het objectief 314 naar een projektiewand. Het objectief 314 is in zijn afstand naar de spiegel ver-20 stelbaar, overeenkomstig de afstand episcoop-projektiewand.
Figuren 16-18 tonen de opbouw van een waamemingstoestel, dat het telkens bovenste beeld in een fotomagazijn vergroot weergeeft. Het huis 315 van het waarnemingstoestel is zo gerealiseerd, dat het voor de opname van het magazijn 316 een spieetvormige opening bezit, waarin het magazijn-25 huis door de snapinrichting 317 voldoende vastgehouden wordt, dat dit bij het uittrekken van het schuiforgaan gefixeerd blijft. Het waamemingstoestel bevat voorts één of meer lampen 318, welke - ondersteund door reflectoren 319 - het bovenste voorwerp in het magazijn belichten, alsmede een lens 320, die een vergrote waarneming van het beeld toestaat. Voor het 30 opstellen op bijvoorbeeld een tafel is de uitklapbare steun 321 aanwezig.
De belichting wordt door het tastorgaan 322 ingeschakeld.
Figuren 19-21 tonen in bijzonderheden de verankering van een magazijn aan een wand van een episcoop met middelen voor het bedienen van de wissel- en draaibeweging. Aan de door het episcoophuis 338 bedekte in-35 richting wordt het magazijn 339 op de beiden tappen 340 - die in overeenkomstige openingen 341 van het magazijn passen - opgestoken. Deze opneem-tappen 340 zijn aan hun einde verend verdikt, zodat het magazijn op betrouwbare wijze gefixeerd blijft.
De tappen 340 zijn aan radiaal verschuifbare sleden 342 aange- 790 74 41 -16- ï 'r bracht, welke zich in sleuven 343 kunnen bewegen. De tappen 340 zijn op de van het magazijn afgewende zijde in een coulisse 344 geleid.
Wanneer nu de motor 345 via het aandrijfwiel 346 de coulisseschijf 347 voor rotatie aandrijft en zolang de evenwijdig aan deze schijf lopende 5 sleufschijf 348 staan blijft/ lopen de sleden 342 en daarmede de opneem-tappen 340 radiaal naar buiten en openen het magazijn 339, d.w.z. leiden de naar buiten gerichte beweging van het wisselschijforgaan in.
Wanneer de tapverlengingen 348^de halve assen van de elliptische coulisse 344 bereikt hébben,, bewegen de sleden 342 resp. de opneemtappen 10 340 zich weer radiaal naar. binnen, en is het magazijn 339 weer gesloten, d.w.z. er is een voorwerpswisseling uitgevoerd.
De sleufschijf 348 wordt door een pal 349, welke draaibaar gelegerd is en bijvoorbeeld door een elektromagneet of door een snaar 350 bediend wordt,, gesperd resp. vrijgegeven.
15 · Moet nu het magazijn 339 omgezwenkt worden - omdat een beeld ver keerd ingelegd is of wegens de verschillende waarnemingspositie van hoge-en dwarsformaatbeelden- dan wordt de sleufschijf 348 door de pal 349 vrijgegeven, zodat zij door de motor 345 tezamen met de coulisseschijf 347 gedraaid kan worden. Er geschiedt daardoor gaan wisselbeweging van het 20 magazijn.
Aangezien de beide draaibare schijven 347 en 348 in hun midden een doorbreking 351 moeten hebben om het bovenste voorwerp in het kijk-venster 352 van het magazijn voor het episcoopoptiek zichtbaar te maken, zijn de schijven aan hun buitenste contour 353 gelegerd; telkens drie 25 rollen 354 nemen deze functie over.
De sleden 342 zijn zo uitgevoerd, dat ook magazijnen van kleiner formaat door opneemtappen 340 ingespannen kunnen worden. Voor dit doel wordt de slede over 180° gezwenkt zodanig dat de tweede tap 355 door de excentrische legering dichter bij het schijfcentrum komt te liggen en de 30 afstand tap-tap kleiner wordt. Aangezien de slag (halve as van de ellips-groef 344) op het grotere magazijn berekend is, welke die van het kleinere magazijn overschrijdt, is de tweede tap 355 zo bevestigd, - dat door de stang 356 een loze slag ontstaat. De slagbeweging wordt eerst, wanneer de slede tegen het stangeinde 357 aanstoot.
35 Het vlak 358 aan de slede, die tegen het kleine magazijn aanligt, verhinderd een wegzwenken van de tap 355 bij het terugschuiven uit de radiale richting.
De figuren 19-21 tonen de schijf 347 in draaiende stand en de schijf 348 in gefixeerde stand. Het magazijn-is derhalve gedeeltelijk open.
7907441 4 *- τ - π -
Fig. 20a toont de tapverankering in omgekeerde toestand, d.w.z. voor de opname van een relatief klein magazijn.
Fig. 22 toont een uitvoeringsvorm van een episcoop met een pro jectie-optiek 130 in een smalle kopse wand van het episcoophuis 131 5 alsmede met een bedieningstoetsenveld 132, dat eventueel voor afstandsbediening uittrekbaar is. Het toetsenveld bezit naast de gebruikelijke in-uit schakelaar nog een toets "W" (beeldwisselcommando) en een toets "H" (hoogformaatcommando). Wabij het dekvlak van het huis bevindt zich zijdelings een inschuif schacht 133 voor een magazijn, dat normalerwijze 10 door een stofbeschermdeksel afgesloten is. Fig. 22a toont schematisch de spiegel 129 en de stand van het magazijn 128 bij inschuiven en wisselen.
Het magazijn is in het huis 131 bij voorkeur zo aangebracht, dat zijn venster evenwijdig aan de optische as van het projectie-optiek 130 verloopt, omdat dan slechts een spiegel 129 noodzakelijk is; het is geen 15 dwingende eis, dat het magazijn zijdelings ingeschoven wordt: men kan ook een uitklapbare inschuifschacht aanbrengen of slechts een deksel, na het openen waarvan de verankering vrij toegankelijk is.
Het is in te zien, dat lengte en breedt van het huis 131 volgens fig, 22 bepaalde minimale grootten hebben moeten: de lengte is ten minste 20 gelijk aan de lengte van het magazijn in de richting van zijn wissel-beweging plus de voor het wisselen benodigde slag, en de breedte is ten minste gelijk aan de diagonale afmeting van het magazijn, opdat het zwenken mogelijk is. Wil men nog compacter bouwen, dan moet men op de koop toe nemen, dat tijdens het wisselproces en/of draaiproces delen uit het 25 huis naar buiten zwenken. De voorkeur verdient de gesloten bouwwijze om voor de hand liggende redenen.
Indien het toestel voor magazijnen van verschillend formaat toepasbaar moet zijn, dan gelden bovenstaande overwegingen natuurlijk voor het grootst mogelijke formaat. Er dient echter hier opgemerkt te worden, 30 dat de verankering weliswaar een vastgelegde breedte (bijvoorbeeld voor beelden met 9 cm breedte) verondersteld, maar de magazijnen verschillende lengten kunnen bezitten (bijvoorbeeld voor beelden met 9 cm, 11,5 cm en 13 cm lengte),omdat de beeldcentrering onafhankelijk van de magazijnlengte verschaft wordt.
35 In het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 22 is de verankering om een ten opzichte van het venstermidden van het magazijn concentrische tap 13^ zwenkbaar. (Het aankoppelen van de draai-aandrijving via een aan de achterzijde ten opzichte van het magazijn opgestelde tap geeft weliswaar een eenvoudige constructie, maar vergroot de behoefte aan plaatsruimte.
79074 41 *s * - 18 -
Derhalve kan het de voorkeur verdienen de verankering van een cirkelflens te voorzien en de draai-aandrijving aan de omtrek te laten aangrijpen, zoals in fig. 19-22. Hier echter "bezit de verankering 139 een H-vormige gedaante en een profiel, -waarin het magazijn slechts in één ("juiste") 5 positie inschuifbaar is. Dit wordt gewaarborgd doordat het magazijn een met betrekking tot de magazijndikte asymmetrisch gelegen geleidingsgroef 135 met inschuifvergrendeling 136’ bezit; voor de vastlegging van de inschuif-diepte dient een verzonken gedeelte 136 op de bodem van de geleidingsgroef, waarin een bijvoorbeeld door een (niet'-weergegeven) stuurmagneet 10 uittilbare vergrendelingspal 137 invalt. Aan de groef 135 zijn geleidings-dammen 138 in de verankering 139 toegevoegd .-(fig. 23-25).
Er zijn verschillende mogelijkheden om de wisselbeweging van de magazijn framedelen uit te voeren: men kan een framedeel stationair in de verankering laten en het andere alleen bewegen; men kan de verankering 15 stationair laten en beide framedelen ten opzichte daarvan elk de helft van de slag laten uitvoeren; en men kan met elk bewogen framedeel een toegevoegd deel van de verankering laten meegaan. Het verdient de voorkeur de verankering stationair te laten en de framedelen symmetrisch ten opzichte daarvan te bewegen, omdat dan in de projectiestand het magazijn ten 20 opzichte van het episcoophuis een voor de belichting gunstige positie inneemt. Deze uitvoeringsvorm is hier weergegeven; beide framedelen bezitten elk een ingrijpgat 1^0, waarmede de motorische aandrijving aangekoppeld kan worden.
Vervolgens zullen aan de hand van fig. 26 verschillende mogelijk-25 heden opgesomd worden om de motorische aandrijving met het magazijn te koppelen. In fig. 2k zijn het eerste framedeel - hierna als "huis" aangeduid - met 1U1 en het tweede framedeel - hierna als "schuif orgaan" aangeduid - met 1U2 gemarkeerd. Weliswaar is het niet dwingend, maar om hier niet ter zake doende redenen doelmatig het "schuiforgaan" in het "huis" 30 te geleiden en in de contour ervan in te passen. Toegankelijk moet ten minste één plaats van het schuiforgaan blijven, waar de motorische aandrijving aangrijpt.
In principieel opzicht zijn het aan de vensterzijde (a) en aan de achterzijde gelegen vlak (b) van het schuiforgaan, zijn kopse wand (c) en 35 zijn smalle kant (d) in aanmerking te nemen (Dienovereenkomstige overwegingen gelden uiteraard ook voor het huis). Kiest men een starre, spelings-vrije koppeling in de vorm van een tang, dan moeten telkens twee tegenover elkaar gelegen plaatsen toegankelijk zijn, en het schuiforgaan moet een overeenkomstige drukvastheid bezitten. Kiest men een qua vorm aangepaste 790 7 4 41 Λ f - 19 - koppeling a dan is wederom een aan de vensterzijde gelegen vlak ongunstig, omdat daardoor de behoefte aan ruimte vergroot zou worden. De voorkeur verdient een aan de kopse of aan de achterzijde gelegen vormaanpassing.
Twee voorbeelden voor aan de kopse zijde gelegen vormaanpassing volgens 5 (c) zijn in fig. 27 schematisch weergegeven. In het linker gedeelte van de figuur grijpt een dubbele haak 1^3 door een rechthoekige opening iMf- in, die groot genoeg is om een ontkoppelen door elastisch buigen van de haak lU3 mogelijk te maken (ongeveer door middel van een stuurmagneet); in het rechter gedeelte van de figuur grijpt een dubbel anker 1^5 in een aan de 10 kopse zijde gelegen opening 1^6, die door samendrukken in de pijlrichting ontkoppelbaar is.
Het verdient echter de voorkeur een koppeling door middel van een tap, die in de ingrijpgaten 1U0 ingekoppeld wordt, omdat daarbij eenvoudige en plaatsbesparende constructies ontstaan, die ook nog een automatische 15 aanpassing aan de verschillende benodigde slagen op gemakkelijke wijze mogelijk maken.
Dit is schematisch in fig. 28 getoond. Het koppel iVf grijpt met tappen 1^8 in het gat en is op zijn beurt elastisch beweeglijk ten opzichte van een stangenstelsel 1^9, dat een slag uitvoert, die voor het 20 maximale magazijnformaat bemeten is. De tussengeschakelde veer 150 neemt de overtollige slag op. Het koppel 'ïk'ï en het stangenstelsel 1^9 kunnen ten opzichte van elkaar glijdend beweeglijk zijn (rechter- gedeelte van de figuur) of zwenkend beweeglijk (linker gedeelte van de figuur). De aangebrachte elastische koppeling heeft het verdere voordeel, dat zij ook 25 vervaardigingstoleranties vereffenen kan. Wil men echter een verschillende slag afhankelijk van het formaat aanbrengen, dan kan men de inrichting volgens fig. 29 kiezen: aan het koppel iVf is hier een schakelaar bedieningsneus 152 aangebracht, en het stangenstelsel 1U9 draagt de daarbij behorende schakelaar 151, die de slagriehting omstuurt. De veer 150 is zo 30 bemeten, dat zij hard is ten opzichte van de bij het wisselen optredende tegenkracht door de wrijving tussen schuiforgaan en huis, echter zwak ten opzichte van de vasthoudkracht van de verankering, die werkzaam wordt, wanneer het schuiforgaan zijn uiterste eindstand bereikt.
Hg. 30 en 31 tonen schematisch een magnetische koppeling. Het 35 koppel 153 voert hier steeds de volle slag uit, en de daaraan aangebrachte magneet 15^ werkt in op een week ijzer stuk 155 in de kopse zijde (fig.31) of de achterzijde (fig. 30) van het schuiforgaan. De magneetkracht is groot genoeg om de wrijving tussen schuiforgaan en huis te overwinnen, echter te klein om het gehele magazijn uit de verankering naar buiten te 7907441 ί * - 20 - trekken of het magazijn te "beschadigen: de slagaanpassing geschiedt analoog aan fig. 28.
Volgens fig. 32 kan men de slagoms tuur schakelaar 151 ook door een hedieningsorgaan 156 laten uitschakelen, dat bij het bereiken van de volle 5 schuiforgaanslag uit het huis met de star op zijn plaats verbonden schakelaar in een werkzame verbinding treedt.
Fig. 33 toont drie magazijnen van verschillend formaat, waarbij de ingrijpsgaten telkens dezelfde afstand van elkaar hebben en symmetrisch ten opzichte van het beeldmidden aangebracht zijn. Deze drie verschillende 10 magazijnen kunnen met een aankoppeling volgens fig. 28 toegepast worden.
Er moet op gewezen worden, dat de aankoppeling doelmatig in het midden van het schuiforgaan en huis, gezien in de breedte van het magazijn, geschiedt, opdat bij de wisselbeweging eventueel geen kiepmomenten op het huis en het schuiforgaan inwerken, die tot een verkleuming of ten minste tot een 15 zwaar lopen aanleiding zouden geven.
Men kan echter ook met een star vastgelegde, voor het grootste magazijn bemeten slag werken, wanneer het tolerantieprobleem geen rol speelt, mits aan het magazijn zelf de ingrijpplaatsen zo uitgevoerd zijn, dat een slagaanpassing plaatsvindt. Een voorbeeld is in fig. 3¾ weergegeven: 20 slechts het langste magazijn 113a heeft ingrijpgaten 160, terwijl de beide kleinere formaten 113b, 113c ingrijpsleuven 162 resp. 16¾ met een lengte bezitten, die met het momentele halve verschil van de slag naar de slag h van het magazijn 113a overeenkomt. Er ontstaat dan aan het begin van het uittrekken van het schuiforgaan en het inschuiven ervan· telkens een over-25 eehkomstige loze slag.
Op alternatieve wijze kan men de koppelingsplaats bij magazijnen van verschillende grootte op verschillende plaatsen aanbrengen, en de wisselaandrijving koppelt dan telkens dienovereenkomstig reducerende koppels in. Ook een met de hand bedienbare sturing is mogelijk. Ook is het 30 niet dwinggnd, dat een motorische aandrijving zowel het uittrekken als ook het inschuiven bewerkstelligt; êên der bewegingsrichtingen kan door een veer bewerkstelligd worden, die door de motor bij de andere gespannen wordt.
Het eigenlijke koppelproces kan op verschillende wijze gestuurd 35 worden. Men kan de koppeling automatisch bij het inschuiven van het magazijn laten plaatsvinden, men kan ze eerst door bediening van de toets "wisselen" uitvoeren en na het wisselen terstond weer ontkoppelen, of men kan het magazijn in een projectiestand (bij voorkeur in de hoogformaatstand) inschuiven en door verdraaiing van de verankering een koppeling met de 79074 41 1 r - 21 - wisselaandrijving tot stand brengen; wanneer dan tijdens het bedrijf een formaatwisseling plaatsvindt, geschiedt wederom, een automatisch ontkoppelen en weer inkoppelen.
Tot dusverre werd ervan uitgegaan, dat alle magazijnen dezelfde 5 breedte hebben en daardoor in de verankering passen. Het is echter ook mogelijk een aanpassing aan kleinere breedten door een inzetmasker uit te voeren. Dit is in fig. 35-37 weergegeven. Men ziet in fig. 35 weer de verankering 139, die hier in alle opzichten verkorte dammen 166 bezit.
Door het centrum van haar draaitap 13^ strekt zich een stuurstift 167 uit 10 voor een schakelaar, die de stroomkring voor de belichting onderbreekt, wanneer geen magazijn is ingeschoven.
In de verankering past een masker 168, waarvan de eindstand door de aanslag 169 bepaald is;. In haar verdikte zijdelingse wangen 170 zijn onder druk door de dammen 166 comprimeerbare schroefveren 171 onderge-15 bracht. De voorspanning ervan dient om het masker uit te werpen, wanneer een vergrendeling losgemaakt wordt. Deze omvat een integraal metjjgt, masker uit kunststof uitgevoerde veertong 172, die achter de als val werkende kant 173 van de verankering grijpt.
De achterzijde van het masker is open, opdat de cassette met de 20 elementen 17^ en 167 gekoppeld kan worden. Voor het positioneren van het magazijn in het masker dienen de dammen 138’. De centreringsuitsparingen 136 zouden hier in geen enkel opzicht werkzaam kunnen zijn, omdat zij door de wangen 170 afgedekt zouden worden. Derhalve bezit hier de verankering een aan de achterzijde aan het magazijn aangrijpende en in een daar 25 aangebrachte (niet-weergegeven) centreringsuitsparing invallende centreringsstift 17^·, die tegen veerkracht voor het uitnemen van het magazijn in losneembaar is of - op alternatieve wijze - voor het uitwerpen van het magazijn gebruikt kan worden. Voor dit doel is het masker ten minste aan een zijde open.
30 Bij het aanbrengen van het masker in de verankering draait het masker mee, wanneer de verankering draait. Men kan echter ook op andere wijze het omliggende veld van het geprojecteerde beeld af schatten, wanneer een magazijn toegepast wordt, dat kleiner is dan het maximaal mogelijke formaat. Dergelijke diafragma's kunnen waar dan ook in de straiengang van 35 de projector opgesteld worden, maar aan de oplossing door middel van het masker wordt de voorkeur gegeven.
Het masker kan ook gebruikt worden om een slagaanpassing te bewerkstelligen. Alle maskers hebben dan - vanuit de aandrijving gezien -dezelfde vormgeving en verlangen alle dezelfde slag, echter telkens na het 790 7441 X '* - 22 - in het masker passende magazijn wordt de slag , ongeveer door middel van de stangenstelseloverbrenging, dienovereenkomstig gereduceerd. Het kan aanbeveling verdienen aan elke episcoop een magazijn voor de meest gebruikelijke maskers toe te voegen.
5 In de hierna te beschrijven drie uitvoeringsvormen voor de wisselaandrijving geschiedt het inschuiven van het magazijn in de "hoogformaatpositie", het wisselen daarentegen in de "dwarsformaatpositie". De inrichtingen voor het uitwerpen van het magazijn zijn hier niet mede weergegeven; zij kunnen op een vaste plaats in het huis ondergebracht zijn, 10 en wel tegenover de inschuif schacht, waar - zoals in de volgende figuren zichtbaar - daarvoor plaats aanwezig is.
Men ziet in fig. 38 het huis 1100 van de episcoop. Vanaf het huis 1100 strekt zich een hol cylindrische tap 1101 uit, in het inwendige waarvan een as 1102 vrij draaibaar gelegerd is. De as draagt de magazijn-15 verankering 1103 en is daarmee star verbonden. Op de buitenmantel van de tap of de holle as 1101 is eveneens vrij draaibaar een riemschijf 110¾ gelegerd. De riemschijf wordt steeds in de draairichting ervan door middel van riemen 1105 door een steeds in dezelfde draaizin roterende motor, bij voorkeur een spleetpoolmotor, aangedreven; deze motor is bij voorkeur 20 de motor voor een koelventilator. De riemschijf 110¾ is in de axiale richting glijdend beweeglijk op de holle as 1101 en is door een schroef-veer 1106 in de in fig. 39 weergegeven positie voorgespannen. Bij druk op de wisseltoets 1107, ongeveer door een magneet schakelaar, die aan de met pijl 1108 gemarkeerde plaats aangrijpt, wordt de riemschijf 11 OU in de 25 richting naar een tandrad 1109 verschoven. De riemschijf 110¾ enerzijds, het tandrad 1109 anderzijds dragen door de verschuiving door de wisseltoets 1108 in ingrijping te brengen klauwen 1110 resp. 1111, zodat het tandwiel meegenomen wordt, Ook het tandwiel 1109 is vrij draaibaar op de holle as 1101 gelegerd. Zijn vertanding is via nokken met tandstangen 1112, 30 1112’ in ingrijping. Elke tandstang is in een rail 1113 glijdend beweeglijk geleid; de rails 1113 zijn met het episcoophuis 1100 vast verbonden. Elke tandstang of -heugel draagt een in de richting naar de symmetrie-as uitstekende omgebogen uitsteeksel 111¾. Elk uitsteeksel 111¾ draagt een knop of koppelingstap 1115, die gemeenschappelijk met de wisseltoets 1108 35 magnetisch bediend, in het meeneemgat van heb betreffende framedeel van het magazijn tot ingrijping gebracht kan worden. De beweging van de tandheugels met de uitsteeksels 111¾ wordt mogelijk, omdat het plaatje 1117, dat de beide rails 1113 met elkaar verbindt, telkens een sleuf 1118 bezit. Ongeveer op de plaats 1119 bevindt zich een eindschakelaar, die de magneet 790 74 41 1 * - 23 - stroomkring van de wisseltoets 1107, echter niet voor de koppelingstappen 1115 ontkoppelt, zodat de riemschijf 110¼ uitkoppelt en het tandwiel 1109 in de tegengestelde draairichting teruglopen kan; deze terugloop geschiedt onder invloed van (niet - weergegeven) veren, die door de buitenwaartse 5 beweging gespannen zijn. Aan het uitsteeksel 111¼ zijn twee verbindings-stangen 1121 en 1122 aangekoppeld en zijn wederom via magnetisch bedien-bare koppelingstappen 1123 met de verankering 1103 koppelbaar. Deze verbindingsstangen dienen voor het verdraaien van de verankering. Wordt de toets "H” ingedrukt, aangegeven bij 1120, dan geschiedt - elektrisch ver-10 grendeld - tegelijkertijd ook een bediening van de klauwkoppeling tussen riemschijf 110U en tandwiel 1109. Daarentegen zijn de magneetkoppelingen 1115 en 1123 ten opzichte van elkaar vergrendeld, zodat steeds slechts één ervan werkzaam kan zijn. Bij bediening door 1120 wordt dientengevolge de motorische aandrijving ook voor het draaien van de verankering gebruikt, 15 waarbij de wisselaandrijving uitgekoppeld blijft. Het terugstellen geschiedt als tevoren door veerkracht; men kan een eindschakelaar aanbrengen, die de stroomkring 1108/1123/1120 onderbreekt. Analoog is een eindschakelaar 1119 voor het uitschakelen 1108/1115 aanwezig. In principe is een stuurstang 1121 voldoende, wanneer slechts in één richting gedraaid dient 20 te worden. Weergegeven is een uitvoeringsvorm, vaar in twee richtingen telkens over 90° gezwenkt wordt.
Fig. itO9 M en ¼2 tonen een verdere uitvoeringsvorm. De riemschijf 1201 bezit dezelfde opstelling en functie als in het hiervoor gaande uit-voeringsvoorbeeld, maar is in axiale richting in beide richtingen beveeg-25 baar. Bij beweging in de richting 1202 (pijl) vindt koppeling plaats met de draaias 1203, die aan de verankering 1215 voor het magazijn 120¼ bevestigd is. Bijbeweging in de pijlrichting 1205 vindt koppeling plaats met het tandwiel 1206, dat met twee tandkransen 1207, 1208 in ingrijping is. De tandkransen dragen telkens een excentrisch opgestelde veren meegeven-30 de stift: 1209, die telkens via een kruk 1210 met een slede 1211 scharnierend aan de tap 1212 gekoppeld is; de sleden 1211 zijn op twee stangen 1213 glijdend beweeglijk geleid. Elke slede 1211 draagt een magazijn meeneemnok 121¼. Bij de draaiing van de verankering 1215 en daarmede van het magazijn 120¼ wordt de nok tegen de kracht van een voorspanveer 1216 in terzijde 35 gedrukt tot een sleufvormige uitsparing 1217 over de nok geraakt, zodat de nok 121¼ in de sleuf 1217 invallen kan. Bij de sledebeweging wordt dan het magazijn geopend en gesloten, beide onder aandrijving door de motor. De voorspanveer 1220 voor de kruktap 1209 is voldoende lang bemeten om niet slechts toleranties op te vangen, maar ook verschillende slaggrooiten bij 79074 41 - 24 - ' t ·» verschillende formaten te kunnen vereffenen. De terugdraaiing van de verankering 1215 kan hetzij onder veerkracht geschieden, waarbij de veer door de motorische voordraaiing gespannen wordt, dan wel door een wisseldrijfwerk, dat de draairichting omkeert, of op soortgelijke wijze.
5 Het uitwerpen van het magazijn 1204 uit de verankering 1215 geschiedt door het bedienen van de uitwerptoets 1222 (bedieningstoets 1222' in fig. 22).
De volgende uitvoeringsvorm is in fig, 43 en 44 weergegeven. Het verschil ten opzichte van de voorafgaande uitvoeringsvorm bestaat daarin, dat slechts een meenemer/met twee excentrisch aangebrachte kruktappen^aan-10 wezig is, waarvan uitgaande de knievormig omgebogen krukstangen 1301 op de slede^inwerken. Aangezien de krukstangen niet aan de legering van het de excentrische tappen dragende tandwiel voorbij kunnen gaan, is slechts een halve draaiing aanwezig, en de terugbeweging van de wisselaandrijving geschiedt onder inwerking van een bij het naar buiten'geléiden gespannen 15 trekveer 1302. In fig. 44 ziet men de afwijkende vormgeving van de omschakelvork 1303 voor het omschakelen tussen wisselaandrijving resp. draai-aandrijving.
Fig. 45 geeft schematisch aan hoe een bijzonder compact toestel uitgevoerd zou kunnen zijn. Het de contouren van de episcoop in de buiten 20 bedrijfsstand' weergevende vierhoeksblok 1320 wordt slechts voor het bedrijf om een aangebrachte geleiding 1321 vergroot, die binnen de contouren van de episcoop buiten het bedrijf opgeruimd is. De geleiding bedekt het telkens uitschuivende framedeel 1322 van het magazijn tijdens het wisselproces en dient tegelijkertijd voor de geleiding ervan.
25 Fig. 46-48 stellen een verdere uitvoeringsvorm van een episcoop voor. De verankering is met een draaischotel 1330 verbonden en vormt een deel ervan. De draaischotel is aan vier aan de omtrek ervan verdeelde loop- en geleidingsrollen 1331 zodanig ondersteund, dat de framedelen van het magazijn voor het wisselproces toegankelijk blijven en plaatsvinden, 30 tussen elke twee rollen 1331 door te gaan. - Voor de draaiing van de verankering is een motorische aandrijving aan de omtrek van de draaischotel aanwezig, en wel door middel van wrijfwiel 1332 in de ene en door middel van wrijfwiel 1333 in de andere richting. Béide wrijfwielen staan in nokingrijping met elkaar via tandkransen en een ervan is via een riem-35 aandrijving 1334 door een (niet-weergegeven) motor aangedreven. Aangezien beide wrijfwielen op een wip 1335 gelagerd zijn, die bij 1336 zwenkbaar gelegerd is, kan door druk op het hefboomuitsteeksel 1337 in de ene of andere richting het ene of andere wrijfwiel iningrijping met de draaischotel gebracht wórden. De sturing kan, zoals hiervoor beschreven, door 790 7 441 * * / en fig. 50 toont in doorsnede - 25 - ττη ririsl van (niet-weergegeven) eindschakelaars geschieden.
Fig. \9 toont in perspectief/hoe ongeveer hij een dergelijke inrichting het inbrengen van het magazijn kan geschieden. Aan de draai-schotel 1330 is een klep 13^0 bij 13^1 aangekoppeld, die naar buiten toe 5 geopend Van worden, echter na het sluiten van de klep de visselbeweging van het dar» ingebrachte magazijn mogelijk maakt. De draaischotel kan, behalve door middel van de genoemde rollen, hier ook op alternatieve wijze of op aanvullende wijze op een kops leger ondersteund zijn.
Fig. 51 en 52 tonen schematisch hoe door middel van een masker 10 - vergelijk fig. 35 - tegelijkertijd een slagaanspassing voor de visselbeweging uitgevoerd kan worden.
Aan de achterzijde van het masker 1^00 zijn twee zvenkbare hefbomen lU01, 1U02 bij 1U03 resp. lUo4 gelegerd. Elke hefboom bezit een langwerpige gleuf 1^05, waarin een tap 1U06 steekt. Elke tap zit op een slede 1^07, 15 die in een geleidingsbaan 1ho8 glijbeveeglijk relatief tot het masker beweegbaar is. Een veer 1^09 spant beide sleden ten opzichte van elkaar in een nulstand voor.
Aan de hefbomen kunnen koppelingen van de motorische aandrijving op meerdere plaatsen, bijvoorbeeld bij 1U10 en 1U11, aangrijpen, en elk 20 naar de afstand vanaf het draaipunt 1^03 resp. 14o4‘ ontstaat bij gelijke slag van de koppeling een verschillende zvenkhoekbeveging van de hefbomen.
Deze zwenkbeweging wordt op de framedelen van het magazijn door middel van aan de slede lh07 aangebrachte veertongen lhl2 met ingrijp-tappen 1^13 overgedragen.
25 Fig. 53 en 5^· tonen een in een masker vast aangebrachte slag- aanpasinrichting. Aan het magazijn grijpen aan de smalle zijde 1500 uitsteeksels 1501 aan, die aan het vrije, naar binnen verend voorgespannen einde van elke veerbeugel 1502 zitten. Telkens tegenover elkaar gelegen veerbeugels zijn via een dwarsbalk 1503 met elkaar verbonden. De framedelen 30 van het magazijn 150U zijn van aanslagtrappen 1505 voorzien, waarop de uitsteeksels 1501 bij de in tegengestelde zin naar buiten gerichte beweging van de dwarsbalken en de daarmee verbonden veerbeugel oplopen.
Tot aan de aanslagtrappen 1505 geschiedt echter eeqloze slag. De telkens voor een magazijn benodigde slaggrootte wordt aldus aan het magazijn zelf 35 aangeduid en afgetast. De ruststand van de veerbeugels wordt door arreteerknopjes 1506 gewaarborgd, die in overeenkomstige uitsparingen 1507 van het masker invallen.
Fig. 55 en 56 laten de spiegel l600 binnen het episcoophuis 1601 zien. De spiegel*is op een houder Ιβ02 in niet nader toegelichte wijze 7907441 * > - 26 - bevestigd. Op de van de spiegel afgewende zijde van de houder bevindt zich een legertap 1603» waaraan een huls 16oU draaibaar gelegerd is. Van de huls af strekt zich een aantal radiale stijlen uit, bij voorkeur in de vorm van drie spaken 1605 naar buiten toe, en de spaken dragen een tand-5 krans 16o6 op een ring 1607. Hierop zijn geleidingen 1608 en 1β09 voor twee paren van radiaal ten opzichte van het tapleger beweegbare diafragma's 1010, 1611 aangebracht, die bij een formaatwisseling dienovereenkomstig verschoven worden. Bij overgang van hoogformaat naar dwarsformaat echter lopen de diafragma's, zonder hun radiale positie te veranderen, over 10 telkens 90° met de schijf 1607 om. De aandrijving van de schijfdraaiing geschiedt door middel van rondsels 1612, waarvan de as 16l3 door dezelfde motor en over dezelfde hoek gedraaid wordt als de magazijnverankering.
De spakenopstelling is zo getroffen, dat bij het zwenken de houder 1602 niet stoort, omdat een hoek van ten minste tweemaal 90° vrij blijft.
15 Fig. 57 en 58 tonen op gedetailleerde wijze een wisselaandrijving volgens het schema der figuren *10-*12.
Men neemt in fig. 58 het de wisselaandrijving opnemende deel van het episcoophuis 1700 met de magazijninschuifopening 1702 waar. Op de bodem van het huis is pp conventionele wijze een in dwarsdoorsnede 20 ongeveer U-vormig frame 170U uit metaalblik bevestigd, dat door verstij-vingsribben 1706 verstevigd is. Het met betrekking tot het episcoophuis verder naar binnen gelegen been 1708 van het frame 170*1 draagt een leger 1710, waarin axiaal onverschuifbaar de draaitap 1712 van de magazijnhouder 171^ gelegerd is. Coaxiaal met dit leger is een dubbele krukas 1716 in het 25 andere been 1718 van het frame 170*1 gelegerd, die via een tandwieldrijf-werkstelsel 1720 - dat op doelmatige wijze reducerend werkt - door het rondsel 1722 aan het einde van een aandrijf spil met as 172*1 aandrijfbaar is. In de ruimte tussen de beide benen 1708 en 1718 is een door dezelfde spil aandrijfbaar drijfwerksysteem voor de zwenking van de magazijnhouder 30 171^ ondergebracht en met de draaitap ervan koppelbaar, waarbij tegelijkertijd het drijfwerksysteem 1720 ontkoppeld wordt; om de voorstelling overzichtelijk te houden zijn echter de hiervoor aangebrachte middelen niet weergegeven en er wordt in zoverre naar de fig. *10 - *12 verwezen.
In sleufgeleidingen 1726 van het been 1708 zijn glijdend 35 beweegbaar meenemersleden 1728, 1730 gelegerd; voor de montage van laatstgenoemden bezitten de sleufgeleidingen aan hun einden vergrote doorbrekingen 1732. De inkoppeling van de sleden in de magazijnframedelen 173*1, 1736 en hun ontkoppeling geschiedt automatisch bij het zwenken van de magazijnhouder 171*1 over 90° uit de in fig, 57 weergegeven positie 790 7441 -27- * * (inschuifpositie, tegelijkertijd hoogformaat-positie) in de wissel-positie. Hiervoor zijn in de tekening niet zichtbaar de koppelingen volgens fig. k2 aangebracht. De krukken 1738 van de dubbele krukspil 1716 zijn via verbindingsstangen 17^0 resp. 17½ met de sleden 1728 resp. 1730 5 gekoppeld; de verbindingsstangen zijn in de tekening met streep-punt-lijnen aangegeven om de overzichtelijkheid te bewaren. Om de verbindings-stang 17½ door het been 1718 te kunnen laten doorlopen bezit deze een sleufdoorbreking 17½ evenwijdig aan de sleufgeleiding van de eraan toegevoegde slede 1728.
10 Bij een verdraaiing van de dubbele krukspil I716 over 360° glijden de sleden 1728, 1730 overeenkomstig de dubbele excentriciteit van de 1746 aankoppelmg van de koppelstangen 1740, 17½ met betrekking tot de as/van de dubbele krukspil eenmaal uit elkaar en weer tezamen, waarbij de beeldwisseling plaatsvindt. Demogelijkheden, zoals een constructief voorge-15 schreven slag van de beeldvisselaandrijving - zoals deze bij de hiervoor liggende constructie gegeven is - bij verschillende formaten bezittende magazijnen aangepast kan worden, werden hierboven reeds toegelicht.
In fig. 59 is de. kopse zijde van een magazijn 1800 te zien, die een opening 1802 bezit. Deze opening is zijdelings met betrekking tot het 20 symmetrievlak 180¼ van het magazijn opgesteld en dient om te verhinderen dat het magazijn foutief georiënteerd in de magazijnhouder I806 (fig. 6o) ingeschoven wordt.
Aan de magazijnhouder zijn een vergrendelingshefboom 1808 en een stuurhefboom 1810 aangekoppeld. De vergrendelingshefboom is door een 25 trekveer 1812 in de in fig. 60 getekende toestand voorgespannen, zodat hij het inschuiven van het magazijn 1800 blokkeert. Hij is met zijn vrije einde in een insnijding 181¼ van de stuurhefboom gevangen, zodat hij ook niet zonder meer uit het magazijn weggedrukt kan worden. Het magazijn moet veeleer op de scheve stuurkant I816 van de stuurhefboom 1810 inwerken en 30 dit tegen de kracht van een voorspanveer I818 in ter zijde drukken, opdat de vergrendelingshefboom vrij komt. De noodzakelijke beweging van het magazijn is echter slechts mogelijk, wanneer zijn opening 1802 met een vergrendelingsstift 1820 op ëên lijn staat, die op de vergrendelingshefboom 1808 bevestigd is; dit is in fig. 60 met streep-puntlijnen aangegeven.
35 In de foutief georiënteerde positie van het magazijn daarentegen - met volgetrokken lijnen in fig. 60 zichtbaar - stoot de kopse zijde van het magazijn tegen de vergrendelings stift, zodat de stuurhefboom niet bediend kan worden.
Ha het ontgrendelen van de vergrendelingshefboom 1808 kan deze tot 79074 41 i 1 -28- in een uitsparing 1822 in de wand van de magazijnhouder uitwijken, en ook de stuurhefboom wijkt zover uit, dat. het magazijn volledig inschuifbaar is. Bij het wegnemen van het magazijn volgt, de vergrendelingshefboom onder invloed van zijn voorspanveer 1812 en grijpt weer in in de insnijding 1814 5 van het eveneens naar de vergrendelingsstand terugkerende stuurhefboom.
Fig. 61-63 tonen een andere gedaante van de bouwonderdelen, waarmede de foutief georiënteerde inschuiving van het magazijn 1900 geblokkeerd kan worden. De stuuropeningen 1902 van het magazijn liggen versprongen met betrekking tot het symmetrievlak 1904 in de kopse zijde van het maga-10 zijn. De houder 1906 draagt aan zijn beide smalle zijden telkens een lip 1908 met ten opzichte van elkaar, versprongen legers 1910, 1912 voor een vergrendelingshefboom 1914 resp. een stuurhefboom 1916. De vergrendelingshefboom 1914 is door een trekveer 1915 in de vergrendelingspositie voorgespannen en houdt daarmede ook de stuurhefboom, waartegen hij op de van 15 het magazijn afgewende zijde aanligt, in deze stand. In de stuurhefboom is tegen de kracht van een veer 1918 in (vergelijk figuur 63) een ver-grendelingsstift 1920 verschuifbaar aangebracht, die bij correct ingeschoven magazijn in de opening 1902 ervan grijpt; dit is in de linkerhelft van figuur 62 weergegeven. Het magazijn kan dan beide hefbomen 1914 en 20 1916 terzijde drukken en volledig worden ingeschoven. Is het magazijn echter foutief uitgericht - rechterzijde van fig. 62 -, dan wordt de vergrendelingsstift 1920 door de stuurhefboom heen naar beneden gedrukt, aangezien de tegenkracht van de veer 1918 wezenlijk geringer is dan die van de trekveer 1916, zodat de hefbomen 1914 en 1916 daarbij zich prak-25 tisch nog niet bewegen. Het vergrendelingsstuk 1922 aan de onderzijde van de vergrendelingsstift staat nu voor het vrije einde van de vergrendelingshefboom 1914, zodat wegens de versprongen opstelling van haar legers de beide hefbomen 1914 en 1916 nu ten opzichte van elkaar geblokkeerd zijn. Na het wegnemen van het magazijn keert de vergrendelingshefboomop-30 stelling weer in de uitgangspositie terug, die door aanslagen van de stuurhefboom aan de kant 1924 gedefinieerd is, welke een opneemsleuf 1926 voor de uitgestuurde hefbomen in de richting naar het magazijn toe begrensd.
Fig. 64-67 tenslotte tonen een vergrendelingsinrichting tegen het 35 foutief georiënteerd inschuiven van het magazijn 2000, waarbij de maga-zijnoriëntering met een stuurgroef 2002 afgetast wordt. De aftasting geschiedt door middel van een bij 2004 aan een aanwijshefboom 2006 aangekoppelde stuurhefboom 2008. Deze bezit een aftastarm 2010, die bij correct georiënteerd magazijn in de stuurgroef 2002 ervan zwenkbaar is, wanneer 790 7 4 41 ? .« -29- het magazijn met zijn kopse zijde tegen de vergrendelingsarm 2012 van de hefboom 2008 oploopt en deze probeert terzijde te drukken. Is het magazijn * echter verkeerd georiënteerd, dan kan de stuurhefboom 2008 niet uitwijken, en er wordt nu een trekkracht op de aanwijshefboom 2006 tegen de kracht 5 van een terugstelveer 2014 in uitgeoefend. De aanwijshefboom kan weliswaar slechts tot een zodanige positie gezwenkt worden, die door de aanslag 2016 gegeven is, maar bedient daarbij een contact 2018 in een aanwijs-stroomkring, zodat de gebruiker de foutieve bediening optisch en/of akoestisch getoond wordt. De ruststand van de aanwijshefboom wordt door de 10 tegenaanslag 2020 vastgelegd? het terugstellen van de stuurhefboom 2008 in de waakstand geschiedt door middel van een bladveer 2022.
Er werd hierboven vermeld, dat het aan de uitvinding ten grondslag liggende principe ook dan toepasbaar is, wanneer een geprojecteerd beeld niet onmiddellijk dient te worden beschouwd, waarop een lichtgevoelig 15 materiaal afgébeeld wordt om een duplicaat of een kopie te vervaardigen.
Dergelijke als kopieertoestel geschikte epiprojectoren zijn in de figuren 68-74 weergegeven.
Fig. 68-70 hebben betrekking op een eerste uitvoeringsvorm. Het magazijn 3001 wordt met zijn vensterzijde naarboven gekeerd, in het opneem-20 vak 3002 van het toestel 3003 ingeschoven; het telkens bovenliggende beeld in het magazijn is nu steeds nog door een kijkopening 3004 van het toestel waarneembaar. Bij het inschuiven van het magazijn 3001 worden koppelings-elementen van een motorische wisselaandrijving - ongeveer zoals hierboven onder verwijzing naar fig. 57 en 58 toegelicht is - met de framedelen van 25 het magazijn in ingrijping gebracht zodanig dat bij het bedienen van de toets 3006 het magazijn geopend wordt. Het magazijn bezit een bouwwijze, waarbij bij het openen van het wisselschuiforgaan 3007 dat beeld van de stapel, dat bij gesloten cassette naar het beeldvenster van het magazijn toegekeerd lag, nu in het uitgetrokken wisselschuiforgaan eveneens geheel 30 bovenligt; dergelijke magazijnen zijn in de eerder genoemde publicaties beschreven.
Aan de toets 3006 is het bevel "kopiëren" toegevoerd? na het openen van het magazijn wordt dientengevolge het nu in het wisselschuiforgaan bovenliggende beeld door middel van lampen 3008 belicht en door het 35 optiek 3009 op het lichtgevoelige materiaal 3010 afgebeeld. Het stelletje toetsen 3005 maakt het mogelijk voor het begin van het kopiëren het aantal der te vervaardigen kopieën aan te geven. Bevat het magazijn beelden, die niet gekopieerd moeten worden, dan bedient de gebruiker bij hen de toets 3011, waarbij slechts een beeldwisseling plaatsvindt, maar geen vermenig- 79074 41 % 1 -30- vuldiging uitgevoerd wordt. Wanneer alle zich in het magazijn bevindende beelden gepasseerd zijn, wordt door het indrukken van de toets 3012 het magazijn zover uit het vak 3002 uitgeschoven, dat men het volledig uittrekken kan.
5 Het lichtgevoelige materiaal, bijvoorbeeld fotopapier, wordt na elk belichtingsproces over een beeldbreedte van de voorraadsrol 3013 afgetrokken en over een trommel 3014 aan een ontwikkelingsproces toegevoerd.
De uitvoeringsvorm volgens fig. 71 en 72 onderscheidt zich van die. volgens fig. 68-70 doordat het kopieerdeel 3021 als beweegbaar slede 10 over een ingeschoven magazijn 3015 in de richting van de pijl 3023 geleid-baar is, zodat de afbeelding uit het gesloten magazijn gaande geschiedt. Met de draaiknop 3019 is het aantal van de betreffende gewenste kopieën instelbaar; in het venster 3031 verschijnt ter controle nog eenmaal dit aantal. In het venster 3032 verschijnt de opgave van een telwerk, waarmee 15 het totale aantal der per gebruiker vervaardigd kopieën uitgedrukt wordt; op alternatieve wijze kan ook onmiddellijk de verkoopsprijs uitgedrukt worden of ook - ongeveer, zoals bij een verkoopautomaat - het nog overblijvende restbedrag van ingeworpen geldbedragen.
In de uitvoeringsvorm volgens fig. 73 en 74 wordt het magazijn 20 3033 met het venster naar beneden in het opneemvak ingeschoven. Allereerst wordt het naar het venster toe gekeerd liggende beeld, via spiegel 3037, 3038 op een controlematschijf 3040 geprojecteerd. Met behulp van de keuzeschakelaar 3041 wordt, het aantal gewenste kopieën ingesteld, en door het indrukken van de toets 3042 wordt het kopiëren ingeleid. Hiervoor 25 wordt de spiegel 3037 in de positie 3043 gezwenkt of verschoven, en het van de lampen 3036 gelijkvormig belichte beeld wordt door het projectie-optiek 3045 op het lichtgevoelige materiaal 3046 afgebeeld. Wordt geen kopie gewenst, dan bewerkstelligt het indrukken van de toets 3047 eenvoudig een beeldwisseling; bij het indrukken van de toets 3048 voor het maga-30 zijn uit het vak gestoten.
Bij de beide laatstgenoemde uitvoeringsvormen is op te merken, dat de randen van het te kopiëren beeld door de framebereiken van het magazijn afgedekt worden, zodat het beeld "besneden" wordt. Bij een afbeelding op schaal 1:1 verschijnt derhalve een passepartout-achtige rand op de kopie. 35 Op alternatieve wijze kan men een overeenkomstig de randafdekking bemeten iets vergrotende afbeeldingsmaatstaf kiezen op kopieën van gelijke afmetingen als het origineel te verkrijgen.
7907441

Claims (127)

1. Inrichting voor epi-wisseling bij een episcoop van optische ondoorzichtige voorweden, met het kenmerk, dat de bladvormige voorwerpen over elkaar op de van de lichtbron afgekeerde zijde van de verhoging, waar de voorwerpen voor belichting op geplaatst worden, van de episcoop in een 5 voorwerpsmagazijn gestapeld zijn, waarin ter projectie resp. ter beschouwing het bovenste voorwerp plat in het vlak van een in het magazijn geworpen venster naar de verhoging voor de voorwerpen toegekeerd ligt; waarbij het magazijn een eerste framedeel en een tweede evenwijdig aan het venstervlak en ten opzichte van het eerste heen- en weerverschuifbare 10 framedeel voor het cyclisch wisselen van het bovenste projectievoorwerp binnen het magazijn omvat; terwijl de episcoop een losmaakbare verankering bezit, waarin één der framedelen in een positie fixeerbaar is, waarin tijdens de projectie resp.. beschouwing het venstervlak van het magazijn tegen de voorwerpsverhoging aanligt resp. deze zelf vormt en waarin voor 15 de voorwerpswisseling beide framedelen relatief ten opzichte van elkaar verschuifbaar blijven.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de episcoop voor de projectie van de optische voorwerpen op een afzonderlijk beeldscherm uitgevoerd is.
3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de epis coop voor de projectie op een met het projectiesysteem en het voorwerpsmagazijn constructief verenigde matschijf uitgevoerd is.
4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de episcoop voor projectie der optische voorwerpen naar keuze op een afzonderlijk 25 beelscherm of op een met het optische deel en de magazijnverankering constructief verenigde matschijf uitgevoerd is.
5. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk,.-dat de verankering ter opname van magazijnen van verschillend formaat uitgevoerd is.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat voor ver schillende magazijnformaten meerdere projektie-optieken door verwisseling inschakelbaar zijn, zodanig dat de afmetingen van het projektiebeeld ondanks verschillende afmetingen van de optische voorwerpen gelijk zijn.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de 35 omschakeling van de projektie-optieken automatisch bij het inbrengen van een magazijn in de verankering uitschakelbaar is.
8. Inrichting volgens één der conclusies 2-4, met het kenmerk, dat het beeldscherm resp. de matschijf volgens een vierkant met één zijlengte 790 7 4 41 ' i » -32- overeenkomstig de maximale zijlengte van een optisch voorwerp uitgevoerd is, die in een in de verankering passend magazijn onder te brengen is.
9. Inrichting volgens"één der voorafgaande conclusies voor niet-vierkante voorwerpen, waarop de beeldinformatie in hoog—· of dwarsformaat 5 aanwezig kan zijn, met het kenmerk: dat de episcoop een inrichting voor de projectie naar keuze in hoog— of dwarsformaat bezit.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de inrichting door een over tenminste 90° draaibare verankering voor het magazijn gevormd is.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het magazijnwisselschuiforgaan in elke draaistand van de verankering bedien-baar is.
12. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk dat het totale projectiedeel van de episcoop relatief ten opzichte van een bodemgestel 15 draaibaar is.
13. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de inrichting voor het wisselen van hoogformaat/dwarsformaat hiervoor op zich bekende optische middelen omvat, terwijl de stand van het magazijn onveranderd blijft.
14. Inrichting volgens één der conclusies 9-13, met het kenmerk, dat de optische voorwerpen of hun magazijn een in de episcoop aftastbare codering bezitten, volgens welke de overgang hoogformaat/dwarsformaat activeerbaar is.
15. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de episcoop een motorische aandrijving voor de bediening van het magazijnwisselschuiforgaan bezit.
16. Inrichting volgens conclusie 9 en 15, met het kenmerk, dat de . motorische aandrijving voor de bediening van het wisselschuiforgaan bij hoogformaatprojectie en dwarsformaatprojectie uitgevoerd is.
17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de motorische bediening van het wisselschuiforgaan in vier telkens over 90° ten opzichte van elkaar versprongen posities van de magazijnverankering aanwezig is.
18. Inrichting volgens conclusie 9 of 15, met het kenmerk, dat de 35 omschakel- en voorwerpswisselprocessen op afstand stuurbaar zijn.
19. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk dat het magazijn een onder veervoorspanning staande aandrukin-richting voor het aanpersen van de stapel met optische voorwerpen en daarmede van de te projecteren optische voorwerpen plat tegen de beeldverhoging 790 7 4 41 ' J - 33 - van de episcoop "bezit.
20. Inrichting volgens conclusie 19* met het kenmerk, dat de aan-drukinrichting tijdens de "bediening van het visselschuiforgaan in-activeerbaar is.
21. Inrichting volgens conclusie 19 of 20, met het kenmerk, dat de aandrukinrichting voor het uitoefenen van een aanpersdruk uitgevoerd is, die in wezen onafhankelijk van de dikte van de stapel optische voorwerpen is.
22. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het 10 kenmerk, dat de verankering een qua vorm aangepaste, aan het magazijn aangrijpende vergrendeling bezit, die zodanig uitgevoerd is, dat het magazijn tijdens de bediening van het wisselschuiforgaan noch naar de "beeldverhoging toe noch daarvan af, noch parallel daaraan beweegbaar is.
23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de 15 vergrendeling door toetsendruk of afstandsgestuurd los te maken is. 2h. Inrichting volgens conclusie 22 of 23, met het kenmerk, dat de verankering een uitwerpinrichting bezit, die het magazijn bij het losmaken van de vergrendeling in een wegneempositie transporteert.
25. Inrichting volgens conclusie 5» met het kenmerk, dat de veranke-20 ring zich automatisch aan de magazijnafinetingen aanpast.
26. Inrichting volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de verankering zich continu zonder overgangen aan de magazijnafinetingen aanpast.
27. Inrichting volgens conclusie 25 of 26 en 22, met het kenmerk, dat 25 het magazijn onafhankelijk van zijn afmetingen zodanig in de verankering vergrendelbaar is, dat het magazijnvenster ten minste bij benadering centraal in de beeldverhoging van de episcoop ligt.
28. Inrichting volgens één der conclusies 25-27, met het kenmerk, dat de verankering onder veervoorspanning staande geleidingsdelen omvat, die 30 bij het inbrengen van een magazijn uitwijken.
29. Inrichting volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat de gelei-dingsdelen als blinden uitgevoerd zijn.
30. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat het magazijn een van een doorzichtige schijf voorziene 35 vensteropening bezit, die bij het inbrengen van het magazijn in de verankering van de episcoop geopend wordt, zodat de te projecteren voorwerpen tegen een optisch onberispelijke glasschijf aanliggen, die het vlak van de beeldverhoging van de episcoop definieert.
31. Inrichting volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de schijf
790. A 41 ± * - 3b - evenwijdig aan de glasschijf verschuifbaar is.
32. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies voor optische voorwerpen, waaraan een geluids informatie op een bij voorkeur in het magazijn ondergebrachte geluidsdrager toegevoegd is, met het kenmerk, dat 5 de episcoop van een toegevoegde geluidsweergeefinrichting voorzien is.
33. Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de geluidsweergeefinrichting door de beweging van het magazijnschuiforgaan stuurbaar is. 3¼. Inrichting volgens conclusie 32 of 33, met het kenmerk, dat de 10 geluidsdrager een stuursignaal bezit, door middel waarvan bij beëindiging der betreffende geluidsweergave de bediening van het wisselschuiforgaan van het magazijn aktiveerbaar is.
35· Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de geluidsweergave op afstand stuurbaar is.
36. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verankering zodanig aan de episcoop aangebracht en uitgevoerd is alsmede op de bouwwijze van het magazijn afgestemd is, dat een ten slotte geprojecteerd voorwerp na ten minste gedeeltelijke bediening van het wisselschuiforgaan onmiddellijk toegankelijk is. 20 37· Inrichting volgens één der conclusies 1-29, met het kenmerk, dat het magazijn een door een doorzichtige schijf afgesloten venster bezit, en dat de schijf tegelijkertijd de beeldverhoging van de episcoop vormt, die in het vlak van de beeldverhoging zelfs open is.
38. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de verankering een magazijnschacht met een automatisch werkende uitwisselinri'chting voor in een reservoir gereed gehouden magazijnen bezit. 39* Inrichting volgens conclusie 2k en 28, met het kenmerk, dat het magazijn door middel van de voorspanveer van één der geleidingsdelen uit 30 de verankering uitwerpbaar is. 1+0. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat een de beeldverhoging van de episcoop vormende glasschijf bij elke magazijnuitwisseling automatisch gereinigd wordt. Ui. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met een 35 luchtcirculatiekoeling van de projectielichtbron, met het kenmerk, dat een deel van de koellucht over het magazijn geleid wordt. 1*2. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de projectie tijdens de bediening van het magazijnwissβίε chuiforgaan en/of tijdens de omschakeling van hoog/dwars formaat verduisterd 790 7441 - 35 - is. 1*3. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de verankering twee sleden bezit, waarvan er telkens ëén met een magazijn-framedeel verbonden is en die in tegengestelde zin beid§6*elatief ten 5 opzichte van het episcoophuis verschuifbaar zijn. 1*1*. Inrichting volgens conclusie 1*3, met het kenmerk, dat de sleden in elliptische geleidingsbanen van een voor de omwenteling aandrijfbare coulisse ingrijpende stuumokken dragen, zodanig dat telkens bij een halve omwenteling een voorwerpswisseling geschiedt. 10 1*5· Inrichting volgens conclusie 1*1*, met het kenmerk, dat voor de omschakeling hoog/dwarsformaat de sleden gemeenschappelijk met de coulisse telkens over een hoek van 90° draaibaar zijn. 1*6. Inrichting volgens conclusie 1*5, met het kenmerk, dat voor de wisselbeweging de sleden tegen rotatie geremd zijn. 15 1*7. Inrichting volgens conclusie 1*5 en 1*6, gekenmerkt door een gemeenschappelijke aandrijfmotor voor de rotatie van de coulisse alleen resp. van. de coulisse tezamen met de sleden. 1*8. Inrichting volgens conclusies 1*1*-1*7» met het kenmerk, dat de coulisse op een aan haar omtrek gelegerde, een centrale lichtdoorlaat-20 opening bezittende schijf aangebracht is. 1*9· Inrichting volgens éën der conclusies 1*3-1*8, met het kenmerk, dat de sleden voor de opname van verschillend grote magazijnen onder automatische aanpassing van de wisselslag uitgevoerd zijn.
50. Inrichting volgens êên der conclusies 1-1*9, met het kenmerk, dat 25 bij aanwezigheid van een motorische aandrijving voor de beweging van de magazijnframedelen voor de voorwerpswisseling en eventueel van een draaibare verankering voor de projectie naar keuze in hoog- en dwarsformaat de episcoop een elektromotorisch aangedreven wisselmechaniek bezit, dat met de framedelen koppelbare, daarmede. bij de wisselbeweging synchroon 30 verlopende en overigens aan hun plaats gebonden koppelingsdelen omvat.
51. Inrichting volgens conclusie 50» met het kenmerk, dat de framedelen en de koppelings stukken stuurbaar met elkaar koppelbaar zijn.
52. Inrichting volgens conclusie 51» met het kenmerk, dat de koppeling spelingsvrij geschiedt.
53. Inrichting volgens conclusie 51, met het kenmerk, dat de koppeling qua vorm aangepast geschiedt. 5I*. Inrichting volgens conclusie 52, met het kenmerk, dat de koppelings stukken aan de zijde van het venster en aan de achterzijde de framedelen omvattend uitgevoerd zijn. 790 74 41 -36- \
55. Inrichting volgens conclusie 53, met het kenmerk, dat de koppelingsstukken de framedelen aan een evenwijdig aan de beweging ervan verlopende kanten omvattend uitgevoerd zijn.
56. Inrichting volgens conclusie 54 of 55, met het kenmerk, dat 5 de koppeling tangachtig uitgevoerd is.
57. Inrichting volgens conclusie 52, gekenmerkt door een. magnetisch werkende koppeling.
58. Inrichting volgens conclusie 53, met het kenmerk, dat de koppeling aan de van het venster afgewende achterzijde van de framedelen 10 aangrijpend uitgevoerd is.
59. Inrichting volgens conclusie 58, met het kenmerk, dat de framedelen uitsparingen bezitten, waarin uitsteeksels van de koppeling gestuurd ingrijpen.
60. Inrichting volgens conclusie 59, met het kenmerk, dat de 15 uitsparingen in een middenvlak van de framedeelbeweging aangebracht zijn.
61. Inrichting volgens conclusie 59, met het kenmerk, dat de uitsparingen bij magazijnen van verschillende grootte congruent zijn.
62. Inrichting volgens conclusie 59, met het kenmerk, dat de uitsparingen symmetrisch ten opzichte van het venstermidden aangebracht 20 zijn.
63. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat de motorische aandrijving aan verschillende slaglengten van de relatieve verschuiving van de framedelen aanpasbaar is.
64. Inrichting volgens conclusie 51 en 63, met het kenmerk, dat 25 de koppeling aan de slag aanpasbaar is.
65. Inrichting volgens conclusie 64, met het kenmerk, dat de motorische aandrijving voor een maximale slag berekend is en de koppeling een vereffeningselement voor het slagverschil bij magazijnen van kleinere slaglengte bezit.
66. Inrichting volgens conclusie 65, met het kenmerk, dat het vereffeningselement aan het magazijn aangebracht is.
67. Inrichting volgens conclusie 66, met het kenmerk, dat het vereffeningselement een met het slagverschil overeenkomende loze slag mogelijk maakt.
68. Inrichting volgens conclusie 59 en 67, met het kenmerk, dat de uitsparingen bij de magazijnen van kleiner formaat als langwerpige gaten met een met hèt slagverschil overeenkomende lengte uitgevoerd zijn.
69. Inrichting volgens conclusie 65, met het kenmerk, dat het vereffeningselement aan de koppeling aangebracht is. 790 74 41 -37-
70. Inrichting volgens conclusie 69, met het kenmerk, dat het koppelingselement een elastisch orgaan is, ten tenminste in het frame van het slagverschil meegevend is.
71. Inrichting volgens conclusie 64, met het kenmerk, dat een 5 op de slaglengte aansprekend stuurorgaan aanwezig is.
72. Inrichting volgens conclusie 64, met het kenmerk, dat een op de slagkracht aansprekend stuurorgaan aanwezig is.
73. Inrichting volgens conclusie 71 of 72, met het kenmerk, dat het stuurorgaan voor de richtingsomkering van de motorische aandrij- 10 ving aangesloten is.
74. Inrichting volgens conclusie 57 en 64, met het kenmerk, dat de magneetkracht groter bemeten is dan voor overwinning van de wrijving bij de relatieve verschuiving van de framedelen noodzakelijk is, maar kleiner dan de houdkracht, die door de verankering op het magazijn 15 wordt uitgeoefend, en dat het aan de zijde van de koppeling gelegen magneetelement een overmaatse slag ten opzichte van het magazijn kan uitvoeren.
75. Inrichting volgens conclusie 50, gekenmerkt door een masker voor het aanpassen van de verankering aan magazijnen met een binnen 20 de maximale opneembreedte van de verankering blijvende breedte in een richting dwars op de relatieve beweging van de framedelen.
76. Inrichting volgens conclusie 75, met het kenmerk, dat het masker uitwisselbaar is.
77. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat de 25 verankering relatief ten opzichte van de motorische aandrijving draaibaar is.
78. Inrichting volgens conclusie 51 en 57, met het kenmerk, dat de verankering relatief ten opzichte van de koppeling draaibaar is.
79. Inrichting volgens conclusie 77 of 78, met het kenmerk, 30 dat de verankering slechts in één richting over 90° draaibaar is.
80. Inrichting volgens conclusie 79, met het kenmerk, dat het magazijn in de ten opzichte van de aan een vaste plaats gebonden aandrijving verdraaide positie van de verankering daarin inplaatsbaar en daaruit wegneembaar is.
81. Inrichting volgens conclusie 77, met het kenmerk, dat de niet-gedraaide positie van de verankering met de dwarsformaatprojektie bij niet-vierkante voorwerpen overeenkomt.
82. Inrichting volgens conclusie 51 en 77, met het kenmerk, dat de koppeling bij draaiing van het magazijn automatisch ontkoppelend 790 74 41 *. > -38- uitgevoerd is.
83. Inrichting volgens conclusie 50 en 77, met het kenmerk, dat de wisselaandrijving en de draaiaandrijving van een gemeenschappelijke motor afgeleid zijn.
84. Inrichting volgens conclusie 83, met het kenmerk, dat de motor tegelijkertijd een koelventilator voor de episcoop aandrijft.
85. Inrichting volgens conclusie 50 of 83, met het kenmerk, dat de motor slechts voor de aandrijving in één richting uitgevoerd en opgesteld is en de aandrijving in de tegengestelde richting door een door 10 de motor opgeladen energieaccumulator geschiedt.
86. Inrichting volgens conclusie 78, met het kenmerk, dat de wisselaandrijving en de draaiaandrijving ten opzichte van elkaar geblokkeerd zijn.
87. Inrichting volgens één der conclusies 50-86, met het 15 kenmerk, dat de draaiing van het magazijn volledig binnen het episcoophuis geschiedt.
88. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat de koppelingsstukken zodanig opgesteld zijn, dat de voorwerpswisseling in het dwarsformaat van het geprojekteerde beeld geschiedt.
89. Inrichting volgens conclusie 88, met het kenmerk, dat de verankering uit een eventueel ingenomen draaistand voor hoog formaat-projektie voor de wisselbeweging in de dwarsformaatprojektiestand gedraaid wordt.
90. Inrichting volgens één der conclusies 50-89, met het 25 kenmerk, dat koppelingsstukken voor de beweging van beide framedelen over telkens een halve slag aanwezig zijn.
91. Inrichting volgens één der conclusies 50-89, met het kenmerk, dat voor de wisselbeweging een framedeel vast aan zijn plaats gebonden in de verankering verblijft en het wisselmechaniek slechts de 30 volle slag uitvoerende, slechts aan het andere framedeel ingekoppelde koppelingsstukken omvat.
92. Inrichting volgens één der conclusies 50-91, met het kenmerk, dat de verankering enerzijds, het magazijn anderzijds in ingrij-ping en buiten ingrijping brengbare centreerinrichtingen voor de bepaling 35 van het venstermidden bezitten. 93,. Inrichting volgens conclusie. 92, met het kenmerk, dat het magazijn blokkeerinrichtingen tegen positie onjuist invoeren in de verankering bezit.
94. Inrichting volgens één der conclusies 50-93 behalve 790 7441 i , -39- conclusie 87, met het kenmerk, dat het episcoophuis een opening bezit, waardoor tenminste een framedeel bij de wisselbeweging uittreedt.
95. Inrichting volgens conclusie 94, met het kenmerk, dat een bij voorkeur bij niet-gebruik in het episcoophuis onder te brengen ge- 5 leidingsstuk voor het betreffende framedeel in het bereik van de opening aanbrengbaar is.
96. Inrichting volgens één der conclusies 50-95, gekenmerkt door een zodanig uitgevoerde en opgestelde lichtbron, dat in het bereik van de voorwerpsverhoging een kwadratisch veld met de kantlengte van het 10 grootste venster door magazijnen van verschillend formaat belicht wordt.
97. Inrichting volgens conclusie 96, met het kenmerk, dat het venstermidden van alle magazijnen met ongelijk formaat in het midden van het belichte veld ligt.
98. Inrichting volgens conclusie 97, met het kenmerk, dat de 15 niet door het venster van een ingezet magazijn ingenomen vlak bereiken van het belichte veld door blinden afgedekt zijn.
99. Inrichting volgens één der conclusies 50-98, met het kenmerk, dat bij een bij benadering vier vlaksvormig episcoophuis het aan magazijn met zijn het venster bezittend vlak evenwijdig/één der huisvlak-20 ken opgesteld is en de binnennaad van het episcoophuis in het bereik van dit vlak in een richting ongeveer gelijk aan de langste afmeting van het gesloten magazijn en in de richting loodrecht daarop ongeveer gelijk aan de langste afmeting van het volledig uitgetrokken magazijn is.
100. Inrichting volgens één der conclusies 50-99, met het 25 kenmerk, dat de verankering aan tenminste één kopse zijde open is en hiermede in een gemeenschappelijk vlak met een opening van het episcoophuis voor het inschuiven en uithalen van magazijnen in hetzelfde vlak staat of daarmede te brengen is.
101. Inrichting volgens conclusie 100, met het kenmerk, dat 30 de verankering aan beide kopse zijden open is en beide framedelen voor de wisselbeweging relatief ten opzichte van de verankering door deze opening beweegbaar zijn.
102. Inrichting volgens één der conclusies 50-101, gekenmerkt door een inrichting door middel waarvan een in de verankering ingebracht 35 magazijn voor de projektie in de geprefereerde dwarsformaatprojektiestand brengbaar is.
103. Inrichting volgens één der conclusies 50-102, gekenmerkt door een magazijnuitwerpinrichting, die eerst bedienbaar is, wanneer het magazijn met een uitwerpinrichting van het episcoophuis in hetzelfde vlak 790 74 41 * * -40- staat.
104. Inrichting volgens conclusie 103, gekenmerkt door een door een klep afsluitbaar vak aan de verankering, waarin het magazijn inbrengbaar of inschuifbaar is.
105. Inrichting volgens conclusie 104, met het kenmerk, dat het van een klep voorziene vak met de verankering tezamen draaibaar is en in elke draaistand open- en dichtklapbaar is.
106. Inrichting volgens één der conclusies 50-103, gekenmerkt door een in het episcoophuis aangebrachte, gemakkelijk met de hand toe- 10 gankelijke inschuif- en uitwerpschacht voor het magazijn.
107. Inrichting volgens één der conclusies 50-106, met het kenmerk, dat de koppelingsstukken slechts de teruggaande (of heen gaande) slag van de framedelen motorisch aangedreven uitvoeren, terwijl de heen gaande (of teruggaande) slag door middel van een veer geschiedt, die door 15 de motorische aandrijving voorgespannen kan worden.
108. Inrichting volgens conclusie 51, met het kenmerk, dat de koppelingsstukken na het inbrengen of bij het inbrengen van het magazijn inkoppelen en voor of bij het uitwerpen van het magazijn uitkoppelen.
109. Inrichting volgens conclusie 51, met het kenmerk, dat 20 de koppelingsstukken bij draaiing van de verankering relatief daartoe uitkoppelen en bij terugdraaiing in de wisselaandrijfpositie weer inkoppelen.
110. Inrichting volgens één der conclusies 50-109, met het kenmerk, dat bij activering van het wisselmechaniek de verankering, in 25 zoverre zij een van de wisselstand afwijkende draaistand inneemt, automatisch allereerst daarin terugdraaibaar is.
111. Inrichting volgens conclusies 52 en 56, met het kenmerk, dat de framedelen voor de tangvormige omvatting aan twee tegenover elkaar gelegen plaatsen toegankelijk en in deze richting voldoende stabiel ten 30 opzichte van de spelingsvrijheid of starheid uitgevoerd zijn.
112. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat de koppelingsstukken voor de omwenteling aandrij fbare, met de framedelen in wrijvingskoppeling brengbare meenemerrollen of -walsen zijn.
113. Inrichting volgens conclusie 112,· met het kenmerk, dat de 35 rollen of walsen gestuurd in de uittrek- en inschuifrichting van de framedelen aandrijfbaar zijn of in één deze richtingen onder veerkracht teruglopen.
114. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat de koppelingsstukken lineair beweegbaar en met de framedelen in wrijvings- 790 74 41 -41- koppeling brengbaar zijn.
115. Inrichting volgens conclusie 53, met het kenmerk, dat de qua vorm aangepaste elementen van het wisselmechaniek met de hand op de toegevoegde qua vorm aangepaste elementen van magazijnen van verschil- 5 lend formaat, die niet-congruent zijn, instelbaar zijn.
116. Inrichting volgens conclusie 53, met het kenmerk, dat de qua vorm aangepaste elementen van het wisselmechaniek door het inschuiven van magazijnen met verschillend formaat op niet-congruente qua vorm aangepaste elementen ervan instelbaar zijn.
117. Inrichting volgens conclusie 53, gekenmerkt door een in de verankering inbrengbaar stel maskers, dat een slagoverbrengsdrijfwerk voor magazijnen met verschillende slag bezit.
118. Inrichting volgens conclusie 117, met het kenmerk, dat elk magazijn met verschillend formaat met de andere formaten niet-congru- 15 ente, qua vorm aangepaste, elementen bezit, en dat het stel maskers de aan de koppelingszijde gelegen qua vorm aangepaste elementen bezit, die telkens de bijbehorende slag uitvoeren.
119. Inrichting volgens één der conclusies 80-118, met het kenmerk, dat in de verankering voor magazijnen met verschillend formaat 20 aanpasdelen inbrengbaar zijn, die gelijktijdig secties '•an blinden voor het afschatten van de buiten het magazijnvenster gelegen belichtingsveld-bereiken bezitten.
120. Inrichting volgens één der conclusies 50-118, met het kenmerk, dat in de projektiestralengang van de episcoop formaataanpas- 25 blinden aanwezig zijn, die bij draaiing van de verankering hiermee synchroon draaibaar zijn en bij magazijnen met verschillend formaat automatisch of met de hand daaraan overeenkomstig de stralengeometrie zich aanpassend verschuifbaar zijn.
121. Inrichting volgens één der conclusies 50-120, waarbij de 30 verankering om een loodrecht op het venstermidden staande as draaibaar is, met het kenmerk, dat de verankering aan de van het venster afgewende zijde een taplegering bezit.
122. Inrichting volgens één der conclusies 50-121, waarbij de verankering om een loodrecht op het venstermidden staande as draaibaar is, 35 met het kenmerk, dat de verankering een draaischotel omvat of een deel daarvan vormt of aan een dergelijk deel bevestigd is, die aan zijn omtrek draaibaar gelegerd is.
123. Inrichting volgens één der conclusies 50-120, met het kenmerk, dat de verankering niet-draaibaar is en de wisseling tussen 790 74 41 h >· -42- dwarsformaat- en hoogformaatprojektie door middel van optische inrichtingen geschiedt.
124. Inrichting volgens conclusie 123, met het kenmerk, dat de optische inrichtingen in de stralengang selectief inbrengbare prisma's 5 omvat.
125. Inrichting volgens conclusie 124, met het kenmerk, dat de prisma's aan de van het spiegelsysteem van de episcoop afgewende zijde van het projektieoptiek in de stralengang inbrengbaar zijn.
126. Inrichting volgens conclusie 123, met het kenmerk, dat de 10 optische inrichtingen in de stralengang selectief inbrengbare glasvezel- optieken zijn.
127. Inrichting volgens één conclusies 50-126, gekenmerkt door een door het inbrengen van het magazijn inschakelbare en bij het verwijderen van het magazijn automatisch uitschakelende schakelaar voor de licht- 15 bron.
128. Inrichting volgens één der conclusies 50-127, met het ' kenmerk, dat de lichtbron tijdens de voorwerpswisseling.en/of tijdens een verdraaiing van de verankering uitschakelbaar of afschermbaar is.
129. Inrichting volgens één der conclusies 50-128, gekenmerkt 20 door een ten opzichte van de lichtbron zwakke hulplamp ter belichting van de inbrengopening voor het magazijn.
130. Inrichting volgens één der conclusies 50-129, met het kenmerk, dat het episcoophuis aan hun plaats vast verbonden magazijngelei-dingen bezit om het magazijn bij het inbrengen in één vlak te brengen met 25 de verankering.
131. Inrichting volgens één der conclusies 50-130 voor dwars-formaat- en hoogformaatprojektie naar keuze, gekenmerkt door een stuur- - toets, bij bediening waarvan de projektie onafhankelijk van de stand van het magazijn, waarin de voorwerpswisseling geschiedt, in het eenmaal ge-30 kozen projektieformaat plaatsvindt.
132. Inrichting volgens één der conclusies 50-131, met het kenmerk, dat een magazijn voor niet-vierkante, rechthoekige beelden met zijn smalle zijde als geleidingskant vooraan in een in het episcoophuis aangebrachte invoerschacht inschuifbaar zijn, waar de verankering in haar 35 voor hoogformaatprojektie bestemde draaistand het magazijn opneemt en terstond in de dwarsformaatstand draait, waarbij de koppelingsstukken inkoppelen.
133. Inrichting volgens één der conclusies 50-132, met het 790 74 41 -43- kenmerk, dat een aan een smalle zijde van het magazijn aangrijpende uit-werpinrichting zodanig in het episcoophuis opgesteld is, dat zij in een van de wisselstand van de verankering afwijkende draaistand met het magazijn in werkzame verbinding te brengen is.
134. Inrichting volgens één der conclusies 50-132, met het kenmerk, dat een aan het magazijn buiten de bewegingsbaan van de frame-delen aangrijpende magazijnuitwerpinrichting aan de verankering aangebracht is.
135. Inrichting volgens één der conclusies 50-134, met het 10 kenmerk, dat het episcoophuis een opneemvak voor formaataanpasblinden bezit.
136. Inrichting volgens één der conclusies 50-135, met het kenmerk, dat de ihbrengopening voor het magazijn in de verankering via een stofdicht afsluitend deksel toegankelijk is.
137. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat het wisselmechaniek een dubbele kruk omvat, waarvan de as coaxiaal ten opzichte van de draaias van de verankering opgesteld is.
138. Inrichting volgens conclusie 137, met het kenmerk, dat de dubbele kruk en bijbehorende drijfwerkonderdelen in het gemeenschappe- 20 lijk frame aangepast zijn, dat als bouwgroep in het episcoophuis bevestigd is.
139. Inrichting volgens conclusie 93, met het kenmerk, dat de blokkeerinrichtingen een stuuruitsparing van het magazijn omvatten, die versprongen ten opzichte van een symmetrievlak van het magazijn 25 opgesteld is, en dat aan de verankering een aftastinrichting aanwezig is, die slechts bij positie correcte invoering van het magazijn met de stuuruitsparing ervan in ingrijping geraakt.
140. Inrichting volgens conclusie 139, met het kenmerk, dat de aftastinrichting een vergrendelingshefboom omvat, die, het inschuiven 30 van het magazijn blokkeren, vergrendeld gehouden is en slechts ontgrendel-baar is, wanneer een stuurorgaan in de stuuruitsparing van het magazijn kan invallen.
141. Inrichting volgens conclusie 140, met het kenmerk, dat de aftastinrichting een contactinrichting in een aanwijsstroomkring omvat, 35 die bij positie verkeerd invoeren van het magazijn door middel van de aftastinrichting bedienbaar is.
142. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat zij in een kopieertoestel ingébouwd is, door middel waarvan de in het 790 74 41 -44- magazijn aanwezige voorwerpen reproduceerbaar zijn en dat een motorische aandrijving voor de framedelen van het magazijn bevat. 790 74 41
NL7907441A 1978-10-11 1979-10-08 Episcoop. NL7907441A (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
DE2844282 1978-10-11
DE2844282A DE2844282B2 (de) 1978-10-11 1978-10-11 Episkop
DE19792914283 DE2914283C2 (de) 1979-04-09 1979-04-09 Episkop
DE2914283 1979-04-09

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7907441A true NL7907441A (nl) 1980-04-15

Family

ID=25776059

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7907441A NL7907441A (nl) 1978-10-11 1979-10-08 Episcoop.

Country Status (24)

Country Link
US (1) US4313675A (nl)
AR (1) AR228731A1 (nl)
AT (1) AT377368B (nl)
AU (1) AU523529B2 (nl)
BR (1) BR7906528A (nl)
CA (1) CA1140375A (nl)
CH (1) CH656962A5 (nl)
DD (1) DD146349A5 (nl)
DK (1) DK155767C (nl)
ES (1) ES484896A0 (nl)
FR (1) FR2438854A1 (nl)
GB (1) GB2034070B (nl)
GR (1) GR65754B (nl)
HK (1) HK3983A (nl)
IE (1) IE49059B1 (nl)
IL (1) IL58423A (nl)
IN (1) IN152046B (nl)
IT (1) IT1119369B (nl)
MX (1) MX148620A (nl)
NL (1) NL7907441A (nl)
NO (1) NO150058C (nl)
PT (1) PT70304A (nl)
SE (1) SE446779B (nl)
YU (1) YU241679A (nl)

Families Citing this family (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3441482A1 (de) * 1984-11-13 1986-08-21 Licinvest Ag, Chur Vorrichtung zum zyklischen umschichten eines blattstapels
AU580354B2 (en) * 1984-11-13 1989-01-12 Licinvest Ag Viewing photographic sheets
DE3441449A1 (de) * 1984-11-13 1986-08-28 Licinvest Ag, Chur Vorrichtung zum zyklischen umschichten eines blattstapels
DE3441456A1 (de) * 1984-11-13 1986-09-04 Licinvest Ag, Chur Vorrichtung zum zyklischen umschichten eines blattstapels
US5371614A (en) * 1989-11-01 1994-12-06 Tokyo Electric Co., Ltd. Image scanner for film
US6450650B1 (en) * 2000-09-07 2002-09-17 Yu Ta Tu Projector with image source from objects
SG114471A1 (en) * 2000-09-08 2005-09-28 Vista Technology Co Ltd Projector with image source from objects
EP2116890A1 (en) 2008-05-09 2009-11-11 Shun-Kun Kuo Testing apparatus for fixing and testing a LCD panel
US11692680B1 (en) * 2022-09-28 2023-07-04 Shenzhen Xianzhuo Technology Co., Ltd Projection lamp and lamp holder

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3094036A (en) * 1960-04-04 1963-06-18 Xerox Corp Image selector apparatus
US3495345A (en) * 1967-05-12 1970-02-17 John H Weggeland Picture viewer
BE761533A (fr) * 1971-01-13 1971-06-16 Crousse S Visionneuse semi ou entierement automatique.
US3817613A (en) * 1971-07-27 1974-06-18 A Cinque Optical enlarging device
US3801201A (en) * 1972-12-19 1974-04-02 S Greenblatt Method and apparatus for automatically combining textual and graphic matter
FR2265116A1 (en) * 1974-03-18 1975-10-17 Gaillard Jacques Publicity type portable slide viewer - has spring strip forcing slides from slide holder to selector
JPS5461528A (en) * 1977-10-25 1979-05-17 Fuji Photo Film Co Ltd Selective slide feeder

Also Published As

Publication number Publication date
FR2438854B1 (nl) 1985-02-15
AR228731A1 (es) 1983-04-15
GB2034070B (en) 1982-08-04
IN152046B (nl) 1983-10-01
IE791759L (en) 1980-04-11
NO793257L (no) 1980-06-05
IL58423A (en) 1981-12-31
CA1140375A (en) 1983-02-01
DD146349A5 (de) 1981-02-04
IL58423A0 (en) 1980-01-31
AT377368B (de) 1985-03-11
AU523529B2 (en) 1982-07-29
NO150058C (no) 1984-08-08
IT1119369B (it) 1986-03-10
FR2438854A1 (fr) 1980-05-09
SE446779B (sv) 1986-10-06
HK3983A (en) 1983-01-27
GR65754B (en) 1980-10-30
AU5169879A (en) 1980-04-17
ES8102362A1 (es) 1980-12-16
NO150058B (no) 1984-04-30
IT7968956A0 (it) 1979-10-09
IE49059B1 (en) 1985-07-24
ES484896A0 (es) 1980-12-16
YU241679A (en) 1985-03-20
SE7908401L (sv) 1980-04-12
MX148620A (es) 1983-05-18
ATA645979A (de) 1984-07-15
DK155767C (da) 1989-09-25
DK155767B (da) 1989-05-08
DK429479A (da) 1980-04-12
BR7906528A (pt) 1980-06-24
CH656962A5 (de) 1986-07-31
PT70304A (de) 1979-11-01
GB2034070A (en) 1980-05-29
US4313675A (en) 1982-02-02

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4858003A (en) Mechanism for handling slides and film strips
US2701979A (en) Unit system reader for cumulative microfilm and the like
US2748653A (en) Remote control slide projector
NL7907441A (nl) Episcoop.
SE448191B (sv) Projektionskopieringsapparat med anordningar for endring av avbildningsskalan
US3320854A (en) Optical apparatus
US6157440A (en) Image input apparatus
US2501453A (en) Microphotographic projector and reader device with indexing means
US3907418A (en) Frame shifting device for a reader-printer for a microfilm
DE3153237C2 (de) Bildsynthese - Projektionseinrichtung
US3592539A (en) Recording apparatus
EP0216804B1 (en) Microfilm reader and printer
US4111537A (en) Optical structure for microfiche reader
JPS61101332A (ja) 画像形成ユニツト装置
KR830001378B1 (ko) 환등기
AT357041B (de) Projektionsgeraet
US3446549A (en) Dual format viewer
US4229084A (en) Transparency cassette and viewer or projector
US3718391A (en) Microfilm reading apparatus
US4494840A (en) Dual lens image rotation system
US4183634A (en) Rear projection viewer having small auxiliary screen
Kattelle THE EDISON HOME KINETOSCOPE
US2578327A (en) High-speed camera
JPS597806Y2 (ja) 映像変換用アダプタ装置
US3782807A (en) Lens gimbaling and carriage release apparatus

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed