NL2025423B1 - Inrichting voor het verschaffen van een folieslang - Google Patents

Abstract

Een inrichting voor het verschaffen van een folieslang omvat een frame (5) met een positie voor een actieve producthouder (P4) waarvan de folieslang (10) afneembaar is en ten minste één verdere positie (P1-P5)voor ten minste één opvolgende producthouder met een opvolgende folieslang (20). De inrichting voorziet in koppelmiddelen om een voerend uiteinde (25) van de opvolgende folieslang (20) te hechten aan een aflopend uiteinde (15) een geleverde folieslang (10). De koppelmiddelen omvatten een wagen (110) met een bekrachtigbare applicatorinrichting (100). De applicatorinrichting omvat een stel overstaande applicatororganen (130) met naar elkaar gewende werkvlakken (135) en zijn manipuleerbaar zijn tussen een spreidstand, waarbij de werkvlakken van elkaar zijn verwijderd, en een klemstand, waarbij de werkvlakken klemmend op elkaar aanliggen. De applicatorinrichting (100) omvat voorts toevoermiddelen voor het in de spreidstand verschaffen van kleefstroken (60) en is aanstuurbaar is om de applicatororganen (130) met de kleefstroken (60) in de klemstand te brengen onder tussenkomst van het aflopende uiteinde (15) van de geleverde slang (10) en het voerende uiteinde (25) van de opvolgende slang (20), teneinde de uiteinden (15,25) onderling te verbinden, en om de applicatororganen in de spreidstand te brengen teneinde de uiteinden met de kleefstroken vrij te geven.

Description

Inrichting voor het verschaffen van een folieslang De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verschaffen van een folieslang, omvattende een frame met een positie voor een actieve producthouder waarvan de folieslang afneembaar is en ten minste één verdere positie voor ten minste één opvolgende producthouder met een opvolgende folieslang, omvattende koppelmiddelen om een voerend uiteinde van de opvolgende folieslang te hechten aan een aflopend uiteinde een geleverde folieslang, waarbij de koppelmiddelen een wagen omvatten waarop het aflopende uiteinde fixeerbaar is, en waarbij de wagen aanstuurbaar is om het aflopende uiteinde van de geleverde folieslang en het voerende uiteinde van de opvolgende folieslang bijeen te brengen.

De bedoelde folieslang is met name een folieslang voor het verschaffen van een huls (sleeve) rondom flessen of vergelijkbare voorwerpen.

De daarvoor gebruikte folie omvat gewoonlijk een krimpfolie die onder invloed van warmte om het te bekleden product krimpt om daarop vervolgens nauw aan te sluiten.

Dit biedt de mogelijkheid om vanuit een platte, bedrukbare toestand van de folieslang een daarop aangebrachte bedrukking op een driedimensionale vorm over te brengen.

Bij het gebruik van een dergelijke folieslang wordt deze gewoonlijk in platte toestand van een rol afgewikkeld.

Wanneer de rol het aflopende einde van de actieve folieslang bereikt is het gewenst dat dit aflopende einde met het begin van een, op een volgende rol aanwezige, opvolgende folieslang al worden verbonden en wel zodanig dat het proces van het aanbrengen van hulzen (sleeves) op opeenvolgende producten niet wordt onderbroken.

Daartoe wordt het aflopende uiteinde van de geleverde folieslang verbonden met het voerende uiteinde van de opvolgende folieslang.

De beide uiteinden moeten daartoe nauwkeurig, zowel in langsrichting als in dwarsrichting ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd.

Dit vereist een ingewikkelde inrichting die gevoelig is voor storingen.

Wanneer geen nauwkeurige positionering plaatsvindt, kunnen niet alleen in de inrichting zelf storingen optreden, maar ook in de aansluitende machine die wordt gebruikt voor het rondom de producten aanbrengen van hulzen {sleeves). Een inrichting van de in de aanhef beschreven soort is bijvoorbeeld bekend uit Amerikaans octrooi US 6.733.609. Bij deze bekende inrichting wordt aan het voorlopende uiteinde van de opvolgende folieslang een bek gevormd door de longitudinale zijden schuin aan hun uiteinde te

-2- voorziet van een schuin weggesneden hoek. Dit levert een stel losse lippen aan het voerende uiteinde van de opvolgende folieslang waarin het aflopende uiteinde wordt geschoven en vervolgens gefixeerd door de lippen en het aflopende uiteinde samen te smelten. Om te vermijden dat daarbij tevens een rugzijde en bovenzijde van de folieslang aan elkaar zullen hechten ligt daartussen een speer die deze beide zijden uiteen houdt. De speer bevindt zich binnen de geleverde folieslang die daaroverheen wordt getrokken. De speer wordt uitwendig ondersteund door een stelsel van rollen en is ook inwendig van een rol voorzien ten behoeve van een soepele geleiding van de daaroverheen lopende folieslang.

Hoewel de bekende inrichting aldus een continu bedrijf van een opvolgende inrichting mogelijk maakt door aansluitend aan een aflopende folieslang daaraan reeds een opvolgende slang te hebben gehecht, is de daarin daartoe voorziene speer een kwetsbaar onderdeel dat de inrichting vatbaar maakt voor storing. Bovendien neemt het ineen brengen, versmelten en vervolgens afkoelen van de beide uiteinden bij deze bekende inrichting relatief veel tijd en energie in beslag.

Met de onderhavige uitvinding wordt dan ook onder meer beoogd te voorzien in een inrichting voor het verschaffen van een folieslang die aan deze en andere bezwaren althans in belangrijke mate tegemoet komt.

Om het beoogde doel te bereiken heeft een inrichting van de in de aanhef beschreven soort voor het verschaffen van een folieslang volgens de uitvinding als kenmerk dat de wagen een bekrachtigbare applicatorinrichting omvat met overstaande applicatororganen met naar elkaar gewende werkvlakken, dat de applicatororganen manipuleerbaar zijn tussen een spreidstand, waarbij de werkvlakken van elkaar zijn verwijderd, en een klemstand, waarbij de werkvlakken klemmend op elkaar aanliggen, dat de applicatorinrichting toevoermiddelen omvat voor het in de spreidstand verschaffen van kleefstroken, en dat de applicatorinrichting aanstuurbaar is om de applicatororganen met de kleefstroken in de klemstand te brengen, onder tussenkomst van het aflopende uiteinde van de geleverde slang en het voerende uiteinde van de opvolgende slang, teneinde de uiteinden onderling te verbinden, en om de applicatororganen in de spreidstand te brengen teneinde de uiteinden met de kleefstroken vrij te geven.

_3- Aldus voorziet de inrichting volgens de uitvinding in een stel kleefstroken waarmee de aangrenzende uiteinden met elkaar tot een doorlopend geheel worden verbonden.

De kleefstroken worden door de toevoermiddelen op het werkvlak van de wagen verschaft terwijl de applicatororganen zich in de spreidstand bevinden.

Een positie van de kleefstroken en de gefixeerde positie van het aflopende uiteinde kunnen hierbij reeds op elkaar worden afgestemd zodat zij onderling reeds zijn uitgelijnd.

Terwijl de applicatororganen zich in de spreidstand bevinden brengt de wagen het aflopende uiteinde en het voerende uiteinde van een opvolgende folieslang bijeen, waarna de applicatorinrichting wordt aangestuurd om achtereenvolgens de klemstand en de spreidstand aan te nemen, daarbij de uiteinde tussen de kleefstroken klemmend en het samenstel aldus te verbinden.

Niet alleen is deze hechting vrijwel ogenblikkelijk; ook is daarvoor geen gecompliceerd en storingsgevoelig intermediair lichaam vereist, zoals de speer van de bekende inrichting.

Met het oog op het aaneen hechten van een aantal opvolgende folieslangen heeft een bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de toevoermiddelen voor elk van de werkvlakken een rol met kleefband omvatten, welke is voorzien van een bekrachtigbare snijinrichting die, bij bekrachtiging, in staat en ingericht is om de kieefstrook van het kleefband te bevrijden.

Aldus kan een veelvoud aan kleefstroken vanuit een opgerolde lengte aan kleefband worden gesepareerd en behoeft de kleefband louter eens in een aantal bedrijfsgangen te worden aangevuld.

De kleefstroken dragen aan hun vrije, van het werkvlak afgewende zijde een klevende kleeflaag.

Teneinde het hechtband naar het werkvlak te verplaatsen kunnen de toevoermiddelen zijn uitgerust met een aangedreven transportwiel dat het band naar op het werkvlak forceert.

Dit transportwiel grijpt in dat geval aan op de klevende zijde van het kleefband.

Om een onderlinge hechting daarbij tot een minimum te beperken en een aanzetting van kleefstof op het transportwiel tegen te gaan, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de toevoermiddelen een aangedreven transportwiel omvatten tussen de tapehouder en de snijinrichting voor een over een strooklengte voorbij de snijinrichting voeren van het kleefband, welk transportwiel dwars op een transportrichting een gebogen, in het bijzonder convex of concaaf, loopvlak draagt.

A- Teneinde de hechtstroken op de werkvlakken te fixeren, heeft een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de applicatororganen zijn voorzien van bekrachtigbare hechtmiddelen, die in staat en ingericht zijn om bij bekrachtiging een op de kleefstrook aangrijpende aantrekkingskracht van het werkvlak te laten uitgaan. De hechtmiddelen zullen bij bekrachtiging de kleefstrook tegen het werkvlak trekken en daarop in positie handhaven. Deze hechting is semi-permanent en zal bij het vrijgeven van de bekrachtiging wegvallen. Het product kan aldus uiteindelijk ook weer worden gelost. Een dergelijke semi-permanente, dat wil zeggen stuurbare en ophefbare, hechting kan op uiteenlopende wijzen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld mechanisch, elektro-magnetisch maar ook pneumatisch. In dat opzicht zijn bijzonder goede ervaringen opgedaan met een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, gekenmerkt doordat de hechtmiddelen een onderdrukkamer aan een rugzijde van het werkvlak omvatten, welke onderdrukkamer is gekoppeld met een zuiginrichting die in staat en ingericht is om in de onderdrukkamer een sub-atmosferische onderdruk te onderhouden, waarbij het werkvlak luchtdoorlatend is en aan de rugzijde in open communicatie met de onderdrukkamer verkeert. Hierbij zal door het aanleggen van een onderdruk in de onderdrukkamer, ook wel aangeduid als vacuümkamer, de kleefstrook tegenaan het werkvlak worden gedrukt. Door in de onderdrukkamer de onderdruk op te heffen, wordt de kleefstrook weer vrij gegeven.

Een bijzondere verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt doordat elk van de werkvlakken verplaatsbaar is tussen een de kleefstrook ontvangende uitgangspositie en een de kleefstrook afgevende afgiftepositie. Aldus is de inrichting in staat om een eenmaal op het werkvlak afgegeven kleefstrook naar een correcte afgiftepositie onder c.q. boven het aflopende uiteinde te verplaatsen en daarop uit te richten. Met het oog op dit laatste heeft een verdere uitvoeringvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat voor elk werkvlak een opnemer is voorzien voor een registratie van de aflopende uiteinde en dat het werkvlak en de opnemer zijn gekoppeld met een besturingsinrichting om de afgifte positie op het aflopende uiteinde uit te richten.

Een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is daarbij gekenmerkt doordat het werkvlak verplaatsbaar is tussen een kleefband ontvangende uitgangspositie en een de kleefstrook uit de kleefband bevrijdende positie. Aldus wordt met voordeel gebruik

-5- gemaakt van de verplaatsbaarheid van het werkvlak door het werkvlak een weinig te verplaatsen om zo het kleefband strak te trekken vooraleer de kleefstrook af te snijden of anderszins daarvan te separeren. Dit levert een scherpere en beter gedefinieerde snede en verminderd de kans op een storing.

In een bijzonder praktische uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is het werkvlak zijdelings gecontroleerd verplaatsbaar, doordat elk van de werkvlakken een deel van een loopvlak van een aangedreven eindloze band omvat. Door aldus de betreffende eindloze band aan te sturen kan de hechtstrook uiteindelijk bijzonder nauwkeurig worden gepositioneerd. In een verdere bijzondere uitvoeringsvorm is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat het frame bij elke positie een ophanging omvat voor een roterende rol waarvan de folieslang afwikkelbaar is. Elke rol voorziet daarbij in een folieslang met een voerend uiteinde dat aan het aflopende uiteinde van een geleverde folieslang tot een continue geheel hechtbaar is. Een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting heeft daarbij volgens de uitvinding als kenmerk dat het frame bij elke positie voor een opvolgende folieslang een steunvlak omvat waarop het voerende uiteinde van de betreffende folieslang ontvangbaar is, en dat het steunvlak is voorzien van bekrachtigbare fixatiemiddelen die in staat en ingericht zijn om bij bekrachtiging het voerende uiteinde in een gedefinieerde positie te fixeren, in het bijzonder in een platte toestand van de folieslang. Aldus bevindt niet alleen het aflopende uiteinde in de wagen zich op een gedefinieerde, althans gekende, positie, maar ligt ook de positie van het voerende uiteinde van de opvolgende folieslang vast. Een besturing van de inrichting kan beide posities verdisconteren in een aan de wagen op te leggen verplaatsing.

In een verdere bijzondere uitvoeringsvorm is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat het voerende uiteinde van de opvolgende rol een voor het aflopende uiteinde toegankelijke bek omvat, dat spreidmiddelen zijn voorzien om de bek van het voerende uiteinde te openen, en dat de wagen in staat en ingericht is om het aflopende uiteinde van de actieve rol binnen de geopende bek van de opvolgende rol te brengen. Een dergelijke koppeling waarbij het aflopende uiteinde naar binnen de bek van de het voerende uiteinde wordt gebracht, levert een bijzonder betrouwbare onderlinge verbinding zonder afbreuk te doen aan een werkzame doorsnede van de folieslang.

-6- Een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is daarbij gekenmerkt doordat de bek zijdelings voor het aflopende uiteinde toegankelijk is, dat de wagen in een zijdelingse gang met het aflopende uiteinde naar het voerende uiteinde wordt geleid, en dat de wagen in staat en ingericht is om het aflopende uiteinde van de actieve rol in de zijdelingse gang zijdelings binnen de geopende bek van de opvolgende rol te brengen. Aldus wordt het aflopende uiteinde in een vloeiende beweging binnen de bek van het voerende uiteinde van de opvolgende folieslang gebracht, hetgeen niet alleen zonder tijdverlies, maar ook met minimale overbrengingsverliezen en complexiteit uitvoerbaar is. Voor wat betreft de spreidmiddelen die daarbij kunnen worden toegepast om de bek geopend te houden, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de spreidmiddelen een stel bekrachtigbare zuigmonden omvatten boven en onder de bek van het voerende uiteinde van de opvolgende folieslang. Een toegepaste folieslang draagt veelal een zich herhalende bedrukking; één voor elke daaruit te bevrijden foliehuls. In dat geval dienen de aflopende folieslang en de opvolgende folieslang zoveel als mogelijk met voorzetting van dit repeterende verband op elkaar te worde aangesloten. Met het oog daarop is een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de wagen is voorzien van bekrachtigbare fixatiemiddelen die in staat en ingericht zijn om, bij bekrachtiging, het aflopende uiteinde in een gedefinieerde positie ten opzichte van het werkvlak te fixeren. Die gedefinieerde positie kan daarbij worden afgeleid van een geregistreerde bedrukking op de aflopende folieslang. Daartoe is de wagen met voordeel voorzien van een elektronische opnemer, zoals een camera of fotocel, waarmee ten minste een kenmerk in de bedrukking in het aflopende uiteinde kan worden geregistreerd.

Ten einde beide uiteinden qua bedrukking op elkaar af te stemmen, heeft een verdere bijzondere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat de wagen een bekrachtigbare snijinrichting omvat met een dwars op een slangrichting verlopende werklijn ter hoogte van de werkvlakken, welke snijmiddelen in staat en ingericht zijn om, bij bekrachtiging, het aflopende uiteinde volgens de werklijn ter hoogte van het werkvlak in te korten. Het aflopende uiteinde kan aldus volgens een vooraf gedefinieerde positie in een daarop afgedrukt patroon worden ingekort, waarbij het voerende uiteinde voor wat betreft ys diens bedrukking daarop eveneens kan zijn afgestemd om een vrijwel continue voortzetting van het patroon te verschaffen. Met voordeel is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de aan elk van de werkvlakken een kleefstrook verschafbaar is terwijl de wagen zich naar de opvolgende folieslang verplaatst. Aldus is de applicatorinrichting reeds in gereedheid gebracht vooraleer de beide uiteinden bijeen zijn gebracht. De hechting van beide uiteinden kan daardoor vrijwel ogenblikkelijk plaatsvinden nadat de wagen zijn gang heeft gemaakt.

Om het gehele proces zonder onderbreking te doen plaatsvinden, heeft een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding als kenmerk dat het frame een bufferruimte omvat om daarin een van de actieve rol afgewikkeld einddeel van de folieslang te ontvangen dat met het aflopende uiteinde eindigt. Een lengte van het einddeel wordt daarbij zodanig gekozen dat een verwerking van de lengte aan folieslang in een opvolgende machine langduriger is dan de koppeling door de inrichting van het aflopende uiteinde aan het voerende uiteinde van de opvolgende rol.

De uitvinding zal navolgend nader worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld en een bijbehorende tekening. In de tekening toont: figuur 1 schematisch een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding; figuur 2A-2D schematisch een aflopend uiteinde van een eerste folieslang en een voerend uiteinde van een opvolgende folieslang in opeenvolgende stadia van een totstandkoming van een verbinding daartussen met de inrichting van figuur 1; figuur 3 een vooraanzicht van een transportmodule met een applicatorinrichting uit de inrichting van figuur 1; figuur 4 een zijaanzicht van de transportmodule met de applicatorinrichting uit de inrichting van figuur 1; figuur 5A-5F opeenvolgende stadia van de inrichting van figuur 1 bij de totstandkoming van de verbinding van figuur 2.

De Figuren zijn overigens zuiver schematisch en niet steeds op eenzelfde schaal getekend. Met name kunnen omwille van de duidelijkheid sommige dimensies in meer of mindere mate overdreven zijn weergegeven. Overeenkomstige onderdelen zijn in de figuren in het algemeen met eenzelfde verwijzingscijfer aangeduid.

Figuur 1 toont schematisch een inrichting 1 voor het verschaffen van een folieslang waarmee een aflopend uiteinde 15 van een geleverde folieslang 10 zonder oponthoud kan worden verbonden met een voerend uiteinde 25 van een opvolgende folieslang 20, zoals dat schematisch in de figuren 2A tot en met 2D nader is geïllustreerd. De folieslangen 10,20 worden in platgedrukte toestand door de inrichting verwerkt, maar laten zich ontwikkelen tot een opgezette holle tunnel. Daaruit kunnen in een opvolgende inrichting afzonderlijke hulzen {sleeves} worden afgescheiden die om daarmee te bekleden producten worden gebracht. Het gaat daarbij gewoonlijk om een synthetische krimpfolie die onder invloed van warmte strak om bijvoorbeeld flessen, drankverpakkingen en soortgelijke voorwerpen kan worden gekrompen.

Om dit proces zonder onderbreking te laten plaatsvinden, is het van belang dat de daartoe toegepaste folieslang 10, althans binnen een productiegang, eindloos wordt aangevoerd. Hiertoe beschikt de inrichting 1 over een frame 5 met een aantal voorraadposities P1-P5 waarin reeds rollen 30 met opvolgende folieslangen 20 staan opgesteld. Om een aflopend uiteinde 15 van een actieve, geleverde folieslang 10 te verbinden met een voerend uiteinde 25 van een dergelijke opvolgende folieslang 20 wordt het aflopende uiteinde 15 op een wagen van een transportmodule 100 vastgeklemd en over een geleiding 50 naar het voerende uiteinde 25 van de opvolgende folieslang 20 gebracht, zie figuur 2A.

Het voerende uiteinde 25 is tevoren geprepareerd door dit aan beide langsranden 21 van de platgedrukte folieslang 20 te voorzien van afgeschuinde hoeken ter vorming van een bek 22 met een stel vrij hangende lippen 23,24, zie ook figuur 2C. Het aflopende uiteinde 15 van de actieve folieslang 10 wordt zijdelings tussen beide lippen 23,24 geschoven, zoals schematisch door de pijl in figuur 2A is aangegeven. De bek 22 wordt opengehouden door een stel zuigmonden 47 boven en onder de lippen 23,24, zie ook figuur 2C, die de lippen 23,24 naar zich toe trekken. Eenmaal in positie, wordt de zuigkracht daarvan weggenomen en worden kleefstroken 60 aangebracht op en onder de aldus gevormde overlap tussen beide uiteinden 15,25 om de beide uiteinden 15,25 zowel mechanisch als operationeel te verbinden, zie figuur 2D. Vervolgens wordt een inklemming 45,145 van beide folieslangen 10, 20 opgeheven en zal de opvolgende folieslang 20 de plaats van de aflopende folieslang 10 innemen.

Het frame 5 is voorzien van twee geleiders 50 die een rails vormen ter ondersteuning en geleiding van de wagen van de transportmodule 100. Deze geleiding voert de transportmodule q- 100 in een rechte lijn zijdelings langs en naar de opeenvolgende voorraadposities P1-P5. De transportmodule is voorzien van aandrijfmiddelen om de transportmodule naar een positie P4 te brengen waar zich het voerende uiteinde 25 van een geselecteerde opvolgende slang 20 zich bevindt, Daarbij wordt tevens het aflopende uiteinde 15 zijdelings tussen de lippen 23,24 van dat voerende uiteinde 25 gebracht.

Met het oog op een correcte uitlijning van de beide uiteinden 15,25 ten opzichte van elkaar wordt het voerende uiteinde 15 ondersteund door een steunvlak dat door een tafel 40 van het frame wordt geboden en daarop gefixeerd door middel van een klemorgaan 45. De klemblokken 145 op transportmodule 100 fixeren het aflopende uiteinde 15 op de transportmodule 100. De aandrijfmiddelen kunnen bijvoorbeeld worden gevormd door een draadstang 55, die motorisch is aangedreven en is opgenomen in een vast in de transportmodule 100 opgenomen moer 112, zie figuur 4, of een zelfstandige aandrijfmotor die op de transportmodule is gemonteerd en aangrijpt op de geleiding 50. Tijdens de verplaatsing van de transportmodule 100 is een niet nader getoonde slangtransport-motor, die de actieve slang 10 naar een uitgang van de inrichting voert, uitgeschakeld.

Gedurende deze stilstand van de slang-transportmotor wordt folieslang 10 betrokken uit een buffer-ruimte 70 waarin een einddeel van de actieve folieslang 10 met een zekere lengte zich heeft opgehoopt.

Een aansluitende machine voor het aanbrengen van de sleeves op voorwerpen kan aldus ononderbroken in bedrijf blijven.

Zodra de uiteinden 15,25 met elkaar zijn verbonden en door klemorganen 45,145 zijn vrijgegeven, wordt de slang-transportmotor weer ingeschakeld.

De slang-transportmotor kan tijdelijk, bijvoorbeeld aanvankelijk, met een belangrijk hoger toerental worden bedreven dan voor een afnamesnelheid van de aansluitende sleeve-machine noodzakelijk is, en daarna daarop worden afgestemd, dan wel voortdurend met een gering hoger toerental worden bedreven, In beide gevallen zal zich slanglengte in de bufferruimte 70 ophopen zodat de buffer-voorraad weer zal worden aangevuld.

De voor het verbinden van de slanguiteinden 15,25 toegepaste transportmodule is in figuur 3 en 4 in meer detail weergegeven, respectievelijk in vooraanzicht en zijaanzicht.

De getoonde installatie gaat uit van een wagen 110 die de transportmodule 100 over de geleiding 50 voert.

De wagen 110 draagt een applicatorinrichting 120 met een stel klemblokken 145 die naar elkaar toe manipuleerbaar zijn om daartussen het aflopende uiteinde van de actieve folieslang te fixeren. in veel gevallen wordt voor de folieslang gebruik gemaakt van een bedrukte folie met

-10- een zich herhalende bedrukking. Daarbij is het van belang dat bij het verbinden van de aflopende folieslang met de opvolgende folieslang dit repeterende patroon binnen een zekere tolerantie wordt voortgezet en gehandhaafd. Met het oog daarop is de transport-module 100 voorzien van een registratie fotocel die, wanneer het einde 15 van een slang 10 nadert, bij het waarnemen van een bepaald kenmerk in het drukbeeld, de slang-transportmotor tot stilstand brengt. In deze stand worden de klemblokken bekrachtigd om het uiteinde te fixeren en wordt het uiteinde op de juiste plaats afgesneden door middel van een actueerbaar snijmes 150 dat dwars op de slangrichting een werklijn heeft. Het voerende uiteinde 25 van de opvolgende slang 20 wordt door een operator op een overeenkomstige steek handmatig ingekort en afgeschuind. De applicatorinrichting 100 omvat voorts een stel overstaande applicatororganen 130 waarmee ondermeer de hechtstroken 60 kunnen worden aangebracht. De applicatororganen 130 dragen naar elkaar gewende werkvlakken 135 en zijn manipuleerbaar vanuit de in de figuren getoonde spreidstand naar een klemstand waarbij de werkvlakken 135 klemmend op elkaar liggen. De werklijn van het snijmes 150 ligt in deze werkvlakken 135 en met voordeel is het aflopende uiteinde 15 daartussen ingeklemd terwijl het met het snijmes 150 wordt ingekort. De applicatorinrichting 120 omvat voorts voor eik van de applicatororganen 130 toevoermiddelen 140 voor het op de werkvlakken 135 verstrekken van de kleefstroken 60.

Deze toevoermiddelen 140 omvatten een aangedreven rol 140 waarop een kleefband 65 in opgerolde toestand ontvangbaar is. De toevoermiddelen omvatten verder een snijinrichting met een snijmes 155 waarmee een kleefstrook 60 op een gewenste lengte van het kleefband kan worden afgesneden. Een stelsel van geleiderrollen 141,142 leidt het kleefband 65 onder een aangedreven transportwiel 143 dat verend afsteunt op een tegenwiel 144. Daarbij is met voordeel een transportwiel toegepast met een gebogen loopvlak dwars op de richting van het kleefband opdat een contact met de klevende zijde van het kleefband wordt beperkt, hetgeen aanzetting van lijm op het transportwiel en een hechting aan het transportwiel tegengaat. Door het transportwiel een al of niet geheel aantal omwentelingen te geven, wordt een het kleefband 65 over een daarmee overeenstemmende strooklengte voorbij de snijinrichting 155 gevoerd. Het snijmes 155 snijdt de kleefstrook vervolgens op deze lengte af.

-11- In figuur 5A-5F is schematisch de afhandeling van de kleefstrook in opeenvolgende stadia van verwerking weergegeven. Het transportwiel 143 forceert een voorafbepaalde strooklengte, die is afgestemd op een breedte van de folieslang 10,20, aan kleefband 65 voorbij het snijmes 155. De applicatororganen 130 bevinden zich in de spreidstand en het kleefband wordt op het werkvlak ontvangen. Beide applicatororganen omvatten nabij hun werkvlak inwendig een onderdrukkamer 133. De onderdrukkamers 133 zijn via leidingen verbonden met een niet nader getoonde zuiginrichting die in de onderdrukkamers 133 een sub-atmosferische aanlegt en onderhoudt. De werkvlakken 135 zijn luchtdoorlatend en verkeren aan hun rugzijde in open communicatie met de onderdrukkamers 133 zodat van de werkvlakken een zuigkracht uitgaat die aangrijpt op het kleefband 65. Aldus zal het kleefband 65 tegen het werkvlak worden gedrukt en daaraan hechten. Met voordeel wordt voor het kleefband 65 een ondoorzichtige rug toegepast, in het bijzonder een blinkende metallische rug, opdat de daaruit gevormde kleefstroken 60 naderhand goed herkenbaar zijn. Deze herkenbaarheid wordt met voordeel in de opvolgende machine benut, waarmee de hulzen om de producten worden gebracht, door het product dat ter hoogte van de verbinding tussen de folieslangen van een huls werd voorzien met een geschikte opnemer daaraan ondubbelzinnig te herkennen opdat dit volledig automatisch uit de productielijn kan worden uitgenomen. De opnemer kan daarbij een optische opnemer, zoals een camera zijn, maar omvat met voordeel een inductieve opnemer waarmee een passage van een metallisch, althans metaal houdend, kleefband contactloos wordt geregistreerd. De werkvlakken 135 gaan elk uit van een eindloze band 137 die over het betreffende applicatororgaan 130 loopt en motorisch is aangedreven. Nadat het kleefband 65 over de strooklengte in de in figuur SA weergegeven toestand is ontvangen, worden de werkvlakken 135 vanuit deze, het kleefband 65 ontvangende, positie over geringe afstand verplaatst om het kleefband 65 op spanning te trekken, zie figuur 5B. In deze toestand worden de snijmessen 155 bekrachtigd om de kleefstrook 60 van de gewenste lengte van het kleefband 65 te bevrijden. Deze, de kleefstrook 60 bevrijdende, positie is in figuur 5B weergegeven.

Vervolgens worden de werkvlakken 135 andermaal verplaatst om de aldus bevrijde kleefstroken 60 ten opzicht van het aflopende uiteinde 10,15 van de folieslang te centreren, althans uit te richten, Eén of meer elektronische opnemers, zoals bijvoorbeeld een camera of

-12- de reeds beschreven fotocel, kunnen worden toegepast om een correcte positionering van de kleefstroken 60 ten opzichte van het uiteinde 15 te verzekeren. Hiertoe zijn de aandrijfmotor van de eindloze band 137 en dergelijke opnemers werkzaam gekoppeld met een besturingsinrichting om de kleefstroken 60 in deze, de kleefstroken afgevende, positie correct te positioneren, welke positie in figuur 5C wordt getoond.

De transportmodule 100 wordt, zoals hiervoor omschreven, zijdelings naar het voerende uiteinde 25 van een opvolgende folieslang gestuurd. Zoals in figuur 5D is weergegeven glijdt het aflopende uiteinde 15 daarbij zijdelings tussen de lippen 23,24 die aan de bek 22 van het voerende uiteinde 25 werden gevormd. Eenmaal in deze positie, worden de applicatororganen bekrachtigd waardoor de werkvlakken naar elkaar toe worden gebracht om de in figuur 5E getoonde klemstand aan te nemen. Hierbij klemmen de applicatororganen de kieefstroken 60, zoals in figuur 2B schematisch is weergegeven, op de overlap tussen beide uiteinden 15,25 waardoor beide uiteinde zowel mechanisch als operationeel zonder onderbreking met elkaar zijn verbonden. De stadia van figuur 5A tot en met 5C kunnen eventueel ook worden uitgevoerd eerst nadat beide uiteinde 15,25, zoals in figuur 5D wordt getoond, bijeen zijn gebracht. De volgorde die hier wordt beschreven, heeft evenwel als voordeel dat de onderlinge verbinding vrijwel instantaan kan worden gelegd nadat het aflopende uiteinde 15 binnen de bek 22 van het voerende uiteinde 25 is gebracht. De inrichting geeft hier daardoor nagenoeg geen tijdsverlies. Vervolgens wordt de onderdruk in de onderdrukkamers 133 weggenomen, worden de applicatororganen 130 weer in hun spreidstand gebracht en wordt de inklemming van de klemorganen 45,145 opgeheven. De beide folieslangen 10,20 worden zo door de inrichting vrijgegeven en de opvolgende folieslang 20 zal nu aansluitend aan de geleverde folieslang 10 door de inrichting worden geleverd, zie figuur 5F. Hoewel de uitvinding hiervoor aan de hand van louter een enkele uitvoeringsvoorbeeld nader werd toegelicht, moge het duidelijk zijn dat de uitvinding daartoe geenszins is beperkt.

integendeel zijn binnen het kader van de uitvinding voor een gemiddelde vakman nog vele variaties en verschijningsvormen mogelijk.

Claims (18)

-13- Conclusies:

1. Inrichting voor het verschaffen van een folieslang, omvattende een frame met een positie voor een actieve producthouder waarvan de folieslang afneembaar is en ten minste één verdere positie voor ten minste één opvolgende producthouder met een opvolgende folieslang, omvattende koppelmiddelen om een voerend uiteinde van de opvolgende folieslang te hechten aan een aflopend uiteinde een geleverde folieslang, waarbij de koppelmiddelen een wagen omvatten waarop het aflopende uiteinde fixeerbaar is, en waarbij de wagen aanstuurbaar is om het aflopende uiteinde van de geleverde folieslang en het voerende uiteinde van de opvolgende folieslang bijeen te brengen, met het kenmerk dat de wagen een bekrachtigbare applicatorinrichting omvat met overstaande applicatororganen met naar elkaar gewende werkvlakken, dat de applicatororganen manipuleerbaar zijn tussen een spreidstand, waarbij de werkvlakken van elkaar zijn verwijderd, en een klemstand, waarbij de werkvlakken klemmend op elkaar aanliggen, dat de applicatorinrichting toevoermiddelen omvat voor het in de spreidstand verschaffen van kleefstroken, en dat de applicatorinrichting aanstuurbaar is om de applicatororganen met de kleefstroken in de klemstand te brengen, onder tussenkomst van het aflopende uiteinde van de geleverde slang en het voerende uiteinde van de opvolgende slang, teneinde de uiteinden onderling te verbinden, en om de applicatororganen in de spreidstand te brengen teneinde de uiteinden met de kleefstroken vrij te geven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de toevoermiddelen voor elk van de werkvlakken een rol met kleefband omvatten, welke is voorzien van een bekrachtigbare snijinrichting die, bij bekrachtiging, in staat en ingericht is om de kleefstrook van het kleefband te bevrijden.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de toevoermiddelen een aangedreven transportwiel omvatten tussen de tapehouder en de snijinrichting voor een over een strooklengte voorbij de snijinrichting voeren van het kleefband, welk transportwiel dwars op een transportrichting een gebogen, in het bijzonder convex of concaaf, loopvlak draagt.

4. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk dat de applicatororganen zijn voorzien van bekrachtigbare hechtmiddelen, die in staat en ingericht zijn

-14- om bij bekrachtiging een op de kleefstrook aangrijpende aantrekkingskracht van het werkvlak te laten uitgaan.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de hechtmiddelen een onderdrukkamer aan een rugzijde van het werkvlak omvatten, welke onderdrukkamer is gekoppeld met een zuiginrichting die in staat en ingericht is om in de onderdrukkamer een sub-atmosferische onderdruk te onderhouden, waarbij het werkvlak luchtdoorlatend is en aan de rugzijde in open communicatie met de onderdrukkamer verkeert.

6. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat elk van de werkvlakken verplaatsbaar is tussen een de kleefstrook ontvangende uitgangspositie en een de kleefstrook afgevende afgiftepositie.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk dat voor elk werkvlak een opnemer is voorzien voor een registratie van de aflopende uiteinde en dat het werkvlak en de opnemer zijn gekoppeld met een besturingsinrichting om de afgifte positie op het aflopende uiteinde uit te richten.

8. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het werkvlak verplaatsbaar is tussen een kleefband ontvangende uitgangspositie en een de kleefstrook uit de kleefband bevrijdende positie.

9. Inrichting volgens conclusie 6, 7 of 8, met het kenmerk dat elk van de werkvlakken een deel van een loopvlak van een aangedreven eindloze band omvat.

10. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het frame bij elke positie een ophanging omvat voor een roterende rol waarvan de folieslang afwikkelbaar is.

11, Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het frame bij elke positie voor een opvolgende folieslang een steunvlak omvat waarop het voerende uiteinde van de betreffende folieslang ontvangbaar is, en dat het steunvlak is voorzien van bekrachtigbare fixatiemiddelen die in staat en ingericht zijn om bij bekrachtiging

-15- het voerende uiteinde in een gedefinieerde positie te fixeren, in het bijzonder in een platte toestand van de folieslang.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk dat het voerende uiteinde van de opvolgende rol een voor het aflopende uiteinde toegankelijke bek omvat, dat spreidmiddelen zijn voorzien om de bek van het voerende uiteinde te openen, en dat de wagen in staat en ingericht is om het aflopende uiteinde van de actieve rol binnen de geopende bek van de opvolgende rol te brengen.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk dat de bek zijdelings voor het aflopende uiteinde toegankelijk is, dat de wagen in een zijdelingse gang met het aflopende uiteinde naar het voerende uiteinde wordt geleid, en dat de wagen in staat en ingericht is om het aflopende uiteinde van de actieve rol in de zijdelingse gang zijdelings binnen de geopende bek van de opvolgende rol te brengen.

14. Inrichting volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk dat de spreidmiddelen een ste! bekrachtigbare zuigmonden omvatten boven en onder de bek van het voerende uiteinde van de opvolgende folieslang.

15. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de wagen is voorzien van bekrachtigbare fixatiemiddelen die in staat en ingericht zijn om, bij bekrachtiging, het aflopende uiteinde in een gedefinieerde positie ten opzichte van het werkvlak te fixeren.

16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk dat de wagen een bekrachtigbare snijinrichting omvat met een dwars op een slangrichting verlopende werklijn ter hoogte van de werkvlakken, welke snijmiddelen in staat en ingericht zijn om, bij bekrachtiging, het aflopende uiteinde volgens de werklijn ter hoogte van het werkvlak in te korten.

17. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de aan elk van de werkvlakken een kleefstrook verschafbaar is terwijl de wagen zich naar de opvolgende folieslang verplaatst.

-16-

18. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het frame een bufferruimte omvat om daarin een van de actieve rol afgewikkeld einddeel van de folieslang te ontvangen dat met het aflopende uiteinde eindigt.