NL2004730C2 - Voertuig voorzien van een binnen een bestuurdersruimte beweegbare stoelconsole. - Google Patents

Voertuig voorzien van een binnen een bestuurdersruimte beweegbare stoelconsole. Download PDF

Info

Publication number
NL2004730C2
NL2004730C2 NL2004730A NL2004730A NL2004730C2 NL 2004730 C2 NL2004730 C2 NL 2004730C2 NL 2004730 A NL2004730 A NL 2004730A NL 2004730 A NL2004730 A NL 2004730A NL 2004730 C2 NL2004730 C2 NL 2004730C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
seat
driver
top plate
vehicle
seat console
Prior art date
Application number
NL2004730A
Other languages
English (en)
Inventor
Ronald Cornelis Johannes Zoelen
Original Assignee
Terberg Benschop B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Terberg Benschop B V filed Critical Terberg Benschop B V
Priority to NL2004730A priority Critical patent/NL2004730C2/nl
Priority to EP11161569.6A priority patent/EP2374654B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2004730C2 publication Critical patent/NL2004730C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60NSEATS SPECIALLY ADAPTED FOR VEHICLES; VEHICLE PASSENGER ACCOMMODATION NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • B60N2/00Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles
    • B60N2/02Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles the seat or part thereof being movable, e.g. adjustable
    • B60N2/04Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles the seat or part thereof being movable, e.g. adjustable the whole seat being movable
    • B60N2/14Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles the seat or part thereof being movable, e.g. adjustable the whole seat being movable rotatable, e.g. to permit easy access
    • B60N2/143Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles the seat or part thereof being movable, e.g. adjustable the whole seat being movable rotatable, e.g. to permit easy access taking a position opposite to the original one
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60NSEATS SPECIALLY ADAPTED FOR VEHICLES; VEHICLE PASSENGER ACCOMMODATION NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • B60N2/00Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles
    • B60N2/24Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles for particular purposes or particular vehicles
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60NSEATS SPECIALLY ADAPTED FOR VEHICLES; VEHICLE PASSENGER ACCOMMODATION NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • B60N2/00Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles
    • B60N2/24Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles for particular purposes or particular vehicles
    • B60N2/38Seats specially adapted for vehicles; Arrangement or mounting of seats in vehicles for particular purposes or particular vehicles specially constructed for use on tractors or like off-road vehicles

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Aviation & Aerospace Engineering (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Seats For Vehicles (AREA)

Description

VOERTUIG VOORZIEN VAN EEN BINNEN EEN BESTUURDERSRUIMTE
BEWEEGBARE STOELCONSOLE
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een 5 voertuig voorzien van een binnen een bestuurdersruimte beweegbare stoelconsole.
Voor voertuigen waarmee regelmatig langere perioden zowel vooruit als achteruit wordt gereden, zijn stoelconsoles bekend die binnen de bestuurdersruimte 10 beweegbaar zijn tussen een eerste in hoofdzaak voorwaarts gerichte stand, en een tweede in hoofdzaak achterwaarts gerichte stand. Afhankelijk van de rijrichting kan de bestuurder de stoelconsole tussen deze twee standen bewegen, en kan zo telkens - zowel bij vooruit als achteruit rijden -15 met zijn stoel in de rijrichting rijden.
Voor sommige voertuigen, zoals bulldozers, is het gebruikelijk om de beweegbare stoelconsole in het midden van de bestuurdersruimte te plaatsen.
Voor andere voertuigen, zoals haventrekkers, is 20 een plaatsing van de stoelconsole in het midden van de bestuurdersruimte ongewenst, daar bestuurders van haventrekkers in de nauwe scheepsruimen waarin zij werken, doorgaans veelvuldig uit de zijramen van de bestuurdersruimte van hun voertuig hangen om zo tijdens het 25 manoeuvreren van hun haventrekker een beter overzicht van de situatie te verkrijgen. Voor dergelijke haventrekkers is het derhalve gewenst de stoelconsole zo dicht mogelijk nabij een zijwand van de bestuurdersruimte te plaatsen.
Daarnaast is een compacte bestuurdersruimte met 30 name bij haventrekkers essentieel teneinde de benodigde manoeuvreerbaarheid in een scheepsruim te verkrijgen en de totale voertuighoogte zoveel mogelijk te beperken om onder lage scheepsdekken door te kunnen rijden.
2
De combinatie van een gewenste ergonomische werkruimte voor de bestuurder vereist bij voorkeur een zo laag mogelijke instaphoogte van de bestuurdersruimte, alsmede een zithouding die aan de thans geldende ISO-normen 5 voldoet. Deze zithouding vereist een bepaalde lengte tussen stoel en andere bedieningselementen, zoals de pedalen, het stuur, en allerhande schakelaars. Door deze minimale lengte vereist het tussen twee rijrichtingen bewegen van de stoelconsole een significante bewegingsruimte binnen de 10 bestuurdersruimte, welke in het bijzonder bemoeilijkt wordt wanneer - zoals bij haventrekkers het geval is - het gewenst is om de stand bij voorkeur zo dicht mogelijk langs een zijwand van de bestuurdersruimte te positioneren.
Het is het doel van de onderhavige uitvinding een 15 voertuig te verschaffen, waarbij bovengenoemde nadelen althans deels worden ondervangen.
Het bovenstaande doel is bereikt met het voertuig volgens de uitvinding, omvattende: - een bestuurderscabine met een cabinevloer; en 20 - een beweegbaar ten opzichte van de cabinevloer aangebrachte stoelconsole, waarmee een daarop aangebrachte bestuurderstoel beweegbaar is tussen een eerste in hoofdzaak in voorwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand, en een tweede in hoofdzaak in achterwaartse 25 rijrichting van het voertuig gerichte toestand; - waarbij de stoelconsole een bovenplaat omvat die met een hoofdlager roteerbaar ten opzichte van de cabinevloer is aangebracht; - waarbij de bestuurderstoel met een stoelconsole-30 lager excentrisch ten opzichte van de rotatie-as van de bovenplaat en roteerbaar ten opzichte van de bovenplaat is aangebracht; - omvattende overdrachtsmiddelen voor het daarmee overdragen van een rotatie van de bovenplaat naar een 3 rotatie van de stoelconsole, opdat de bewegingen tussen bovenplaat en stoelconsole zodanig gekoppeld worden dat daarmee het bewegingsverloop van de aan de stoelconsole bevestigde bestuurderstoel wordt bepaald; 5 - waarbij het hoofdlager een aan de bovenplaat bevestigde eerste ring, en een aan de cabinevloer bevestigde tweede ring omvat; en - waarbij de aan de bovenplaat bevestigde eerste ring aandrijfbaar is verbonden met een aandrijfmotor, opdat 10 hiermee de bovenplaat ten opzichte van de cabinevloer roteerbaar aandrijfbaar is.
Doordat het stoelconsole-lager excentrisch ten opzichte van de rotatie-as van de bovenplaat is aangebracht, en zowel de bovenplaat als het stoelconsole-lager roteerbaar 15 zijn, is het in het voertuig volgens de uitvinding mogelijk om een qua rijrichting omkeerbare bestuurdersstoel te verschaffen, die enerzijds aan alle gewenste ergonomische normen voldoet en anderzijds toch dicht langs een wand van de bestuurderscabine positioneerbaar is. De gewenste 20 ergonomische zithouding vereist een bepaalde lengte tussen stoel en andere bedieningselementen, en legt daarmee een minimale lengte van de stoelconsole vast. Door middel van een rotatie van de bovenplaat kan het stoelconsole-lager van de zijwand van de bestuurderscabine vandaan worden bewogen, 25 waarna de stoelconsole vervolgens voldoende ruimte tot de zijwand heeft om qua rijrichting omgekeerd te kunnen worden.
Het voertuig omvat overdrachtsmiddelen voor het daarmee overdragen van een rotatie van de bovenplaat naar een rotatie van de stoelconsole, opdat de bewegingen tussen 30 bovenplaat en stoelconsole zodanig gekoppeld worden dat daarmee het bewegingsverloop van de aan de stoelconsole bevestigde bestuurderstoel wordt bepaald. De gewenste baan van de stoelconsole wordt op deze wijze vooraf vastgelegd, en voorkomt tevens dat de stoelconsole tijdens zijn 4 bewegingsverloop per abuis door de bestuurder tegen de zijwand kan worden bewogen.
Het hoofdlager omvat een aan de bovenplaat bevestigde eerste ring, en een aan de cabinevloer bevestigde 5 tweede ring, en is de aan de bovenplaat bevestigde eerste ring aandrijfbaar verbonden met een aandrijfmotor, opdat hiermee de bovenplaat ten opzichte van de cabinevloer roteerbaar aandrijfbaar is.
Bij voorkeur bestaat de cabinevloer uit 10 verschillende niveaus teneinde de gehele stoelconsole zo laag mogelijk ten opzichte van het wegdek plaatsbaar te maken.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is de eerste ring verbonden met een tandkrans waarop een door de 15 aandrijfmotor aangedreven aandrijfrondsel aangrijpbaar is.
Volgens een nog verdere voorkeursuitvoeringsvorm omvat het stoelconsole-lager een aan de stoelconsole bevestigde eerste ring, en een aan de bovenplaat bevestigde tweede ring, en is de eerste ring van het stoelconsole-lager 20 aandrijfbaar, opdat hiermee de stoelconsole met bestuurdersstoel ten opzichte van de bovenplaat roteerbaar aandrijfbaar is.
Volgens een nog verdere voorkeursuitvoeringsvorm is de eerste ring van het stoelconsole-lager aandrijfbaar 25 met een verdere aandrijfmotor, waarbij de aandrijfmotoren voor het aandrijven van het stoelconsole-lager en de bovenplaat desgewenst synchroon aandrijfbaar zijn. De aandrijfmotor kan afhankelijk van de uitvoeringsvorm rechtstreeks of indirect via een tandrondsel de eerste ring 30 aandrijven.
Volgens een nog verdere voorkeursuitvoeringsvorm is de eerste ring van het stoelconsole-lager aan zijn van de bovenplaat afgekeerde zijde verbonden met een tandwiel dat met zijn tanden aangrijpt op een aan de cabinevloer 5 bevestigde tandkrans, opdat bij een rotatiebeweging van de bovenplaat via een verplaatsing van het stoelconsole-lager, een aangrijpend contact tussen tandwiel en de tandkrans een gewenste onderlinge verdraaiing tussen eerste en tweede ring 5 van het stoelconsole-lager bewerkstelligt.
De tweede ring van het stoelconsole-lager is aan de bovenplaat bevestigd, waardoor het stoelconsole-lager, bij een rotatie van de bovenplaat ten opzichte van de cabinevloer, een deel van een cirkelbaan doorloopt. Deze 10 cirkelbaan komt overeen met de kromming van de aan de cabinevloer bevestigde tandkrans. Het tandwiel, dat aan de van de bovenplaat afgekeerde zijde van de eerste ring is aangebracht, maakt tijdens het doorlopen van het deel van de cirkelbaan aangrijpend contact met de tandkrans, waardoor 15 het doorlopen van de cirkelbaan wordt overgedragen naar een relatieve verdraaiing tussen eerste en tweede ring van het stoelconsole-lager.
Volgens een nog verdere voorkeursuitvoeringsvorm zijn eerste connectiepunten aan de cabinevloer aangebracht, 20 en zijn tweede connectiepunten verbonden met de eerste ring van het stoelconsole-lager, waarbij tussen de eerste en tweede connectiepunten één of meer verbindingsleidingen zijn aangebracht. De verbindingsleidingen kunnen bestaan uit hydraulische slangen en/of elektrische kabels en/of 25 pneumatische leidingen.
Volgens een nog verdere voorkeursuitvoeringsvorm rollen de één of meer verbindingsleidingen, bij het doorlopen van een bewegingsverloop van de bestuurdersstoel tussen de eerste in hoofdzaak in voorwaartse rijrichting van 30 het voertuig gerichte toestand, en de tweede in hoofdzaak in achterwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand, op- en af.
Volgens een nog verdere voorkeursuitvoeringsvorm zijn vergrendelmiddelen voorzien voor het daarmee in de 6 eerste in hoofdzaak in voorwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand van de bestuurdersstoel en de tweede in hoofdzaak in achterwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand van de bestuurdersstoel ten 5 opzichte van de bestuurderscabine vergrendelen van de bestuurdersstoel.
Volgens een nog verdere voorkeursuitvoeringsvorm grijpen de vergrendelmiddelen aan op de stoelconsole, opdat via de stoelconsole de daarop aangebrachte bestuurderstoel 10 ten opzichte van de bestuurderscabine vergrendelbaar is.
Volgens een nog verdere voorkeursuitvoeringsvorm, omvatten de vergrendelmiddelen: - een om een rotatiepunt roteerbare arm, die is voorzien van een vergrendelpen; 15 - ten minste één in de buitenomtrek van het roteerbaar deel aangebrachte uitsparing; - waarbij een eerste denkbeeldige lijn door de centra van het rotatiepunt en de vergrendelpen loopt; - waarbij een tweede denkbeeldige lijn door het 20 centrum van de vergrendelpen en het rotatiemiddelpunt van het roteerbaar deel loopt; - waarbij de vergrendelmiddelen beweegbaar zijn tussen een ontgrendelde en een vergrendelde toestand; en - waarbij in de vergrendelde toestand de 25 vergrendelpen zodanig in de uitsparing valt dat de eerste en tweede denkbeeldige lijnen althans hoofdzakelijk orthogonaal ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd, opdat bij een op het roteerbaar deel van de stoelconsole uitgeoefend krachtmoment geen rotatie-koppel opwekt op de roterende 30 vergrendeling. Zo wordt voorkomen dat de vergrendelpen bij een op het roteerbaar deel uitgeoefend krachtmoment buitenwaarts uit de uitsparing wordt gedrukt.
7
In de navolgende beschrijving wordt de onderhavige uitvinding aan de hand van de tekening verder verklaard, waarin tonen:
Figuur 1: een perspectivisch aanzicht van een 5 haventrekker met daaraan gekoppeld een zogenaamde roltrailer;
Figuur 2: een perspectivisch aanzicht van de bestuurdersruimte van de in figuur 1 getoonde haventrekker;
Figuur 3: een bovenaanzicht van een eerste 10 toestand, waarbij de stoelconsole zich in de in figuur 2 getoonde voorwaarts gerichte stand bevindt;
Figuur 4: een bovenaanzicht van een tweede toestand, waarbij de stoelconsole zich in een tussenstand bevindt die het in- en uitstappen van de bestuurder 15 vereenvoudigd;
Figuur 5: een bovenaanzicht van een derde toestand, waarbij de stoelconsole ten opzichte van figuur 3 circa 180° gedraaid is en nu achterwaarts is gericht;
Figuur 6: een uiteengetrokken perspectivische 20 weergave van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding;
Figuur 7: een uiteengetrokken perspectivische weergave van de in figuur 6 getoonde inrichting, vanaf een andere aanzicht gezien; 25 Figuur 8: een perspectivisch onderaanzicht van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding;
Figuur 9: een perspectivisch bovenaanzicht van de in figuur 8 getoonde inrichting;
Figuur 10: een perspectivisch onderaanzicht in 30 doorsnede van de in figuren 6-9 getoonde inrichting, gezien vanaf de onderzijde van de bestuurdersruimte;
Figuur 11: een zijaanzicht in doorsnede van de in figuur 10 getoonde inrichting; 8
Figuur 12: een uitvergroot doorsnede-aanzicht van de in figuur 11 getoonde inrichting;
Figuur 13: een onderaanzicht van de in figuur 3 getoonde toestand, waarbij de verbindingsleidingen in 5 hoofdzaak zijn opgerold;
Figuur 14: een onderaanzicht van de in figuur 5 getoonde toestand, waarbij de verbindingsleidingen in hoofdzaak zijn afgerold;
Figuur 15: een aanzicht van de vergrendelmiddelen 10 die zich in een ontgrendelde toestand bevinden; en
Figuur 16: een vergrendelde toestand van de in figuur 15 getoonde vergrendelmiddelen.
Figuur 1 toont een haventrekker 1 die een container 4 uit een scheepsruim 2 trekt. In de 15 bestuurdersruimte (cabine 6) van de haventrekker 1, bevindt zich een cabinevloer 8 die in de figuur 2 getoonde uitvoeringsvorm een laag deel 10 en een verhoogd deel 12 omvat. Onder het verhoogde deel 12 van de cabinevloer 8 bevindt zich het motorcompartiment 14. De stoelconsole 16 20 bevindt zich bij voorkeur op het lage deel 10 van de cabinevloer 8, opdat de totale hoogte van de haventrekker 1 zoveel mogelijk beperkt wordt. Een beperkte hoogte van de haventrekker 1 is voordelig daar het de haventrekker 1 in staat stelt om in een scheepsruim onder lage scheepsdekken 25 door te kunnen rijden.
Daarnaast heeft een positionering van de stoelconsole 16 op het lage deel 10 het verdere voordeel dat de bestuurder van de haventrekker 1 een zo laag mogelijke instap heeft.
30 De roteerbare stoelconsole 16 is roteerbaar bevestigd op een bovenplaat 24, en deze bovenplaat 24 is op zichzelf weer roteerbaar bevestigd ten opzichte van de cabinevloer 8 door middel van rotatielager 26.
9
De stoelconsole 16 bestaat uit een stoel 18 en bedieningselementen 20, zoals pedalen, een stuur en meerdere schakelaars. De gewenste ergonomische zithouding vereist een bepaalde lengte tussen stoel 18 en de andere 5 bedieningselementen 20, en legt daarmee een minimale lengte van de stoelconsole 16 vast. Door middel van een rotatie van de bovenplaat 24 kan het stoelconsole-lager 50 van de zijwand 5 van de bestuurderscabine 6 vandaan worden bewogen, waarna de stoelconsole 16 vervolgens voldoende ruimte tot de 10 zijwand 5 heeft om qua rijrichting omgekeerd te kunnen worden.
Opgemerkt wordt dat de cirkel C de benodigde baan beschrijft, wanneer enkel de bovenplaat 24 had kunnen roteren. Deze cirkelbaan C zou zich dan uitstrekken tot 15 buiten de contouren van de bestuurderscabine 6, hetgeen betekent dat het niet mogelijk zou zijn de stoelconsole 16 qua rijrichting om te keren wanneer deze zich zo vlak nabij de zijwand 5 van de bestuurderscabine 6 bevindt.
Aan de hand van de figuren 3 tot en met 5 wordt 20 toegelicht hoe de stoelconsole 16 beweegbaar is tussen de in figuren 2 en 3 getoonde voorwaarts gerichte stand, en de in figuur 5 getoonde achterwaarts gerichte stand. Daarvoor wordt verwezen naar een tweetal lagers, te weten het hoofdlager 26 en het stoelconsole-lager 50 welke beide aan 25 de hand van figuren 6 en verder in meer detail zullen worden toegelicht.
Het hoofdlager 26 heeft een binnenring 28 en een buitenring 30. De binnenring 28 is met de bovenplaat 24 verbonden, terwijl de buitenring 30 met de cabinevloer 8 is 30 verbonden. Het stoelconsole-lager 50 omvat een binnenring 52 die aan de stoelconsole 16 is bevestigd, en een buitenring 54 die aan de bovenplaat 24 is bevestigd.
In de figuren 3-5 wordt gebruik gemaakt van een aantal referentiepunten, te weten een vast referentiepunt 32 10 dat zich op de buitenring 30 van het hoofdlager 26 bevindt (weergegeven met een driehoek), alsmede een beweegbaar referentiepunt 34 dat zich op de binnenring 28 van het hoofdlager 26 bevindt (en wordt weergegeven met een stip).
5 Daarnaast is er een vast referentiepunt 56 dat zich op de buitenring 54 van de stoelconsole-lager 50 bevindt (weergegeven met een driehoek), alsmede een beweegbaar referentiepunt dat zich op de binnenring 52 van de stoelconsole-lager 50 bevindt (en wordt weergegeven als een 10 stip) .
In de in figuur 3 getoonde toestand, die overeenkomt met de oriëntatie van de stoelconsole 16 zoals deze getoond wordt in figuur 2, bevinden de merktekens 32 en 34, respectievelijk de merktekens 56 en 58, zich telkens bij 15 elkaar. In de weergave van figuur 3 zijn dit telkens de 'drie-uur-posities'.
Van de in figuur 3 getoonde situatie naar de in figuur 4 getoonde situatie doorloopt de bovenplaat 24 een kwart omwenteling in de bewegingsrichting die wordt 20 aangegeven door de pijl PI. Tegelijkertijd beweegt de stoelconsole 16 volgens de met pijl P2 aangegeven bewegingsrichting een halve omwenteling. De stoelconsole 16 beweegt zich volgens pijl P2 in tegengestelde richting van de bewegingsrichting PI van de bovenplaat 24.
25 Opgemerkt wordt dat de in figuur 4 getoonde tussenstand tevens het in en uit de bestuurdersruimte stappen door de bestuurder vereenvoudigd.
Bij de overgang van de situatie die getoond wordt in figuur 4 naar de situatie die getoond wordt in figuur 5 30 doorloopt de bovenplaat 24 opnieuw een kwart omwenteling, die wordt weergegeven met de pijl P3 in figuur 4. Tegelijkertijd doorloopt de stoelconsole wederom een halve omwenteling in de tegengestelde bewegingsrichting die wordt weergegeven met pijl P4. De stoelconsole 16 komt hierdoor 11 uiteindelijk uit in de in figuur 5 getoonde situatie, en eindigt circa 180° gedraaid ten opzichte van de in figuur 3 getoonde uitgangstoestand.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat door de 5 bovengenoemde stappen in omgekeerde richting te doorlopen, de stoelconsole 16 vanuit de in figuur 5 getoond toestand terug is te bewegen naar de in figuur 3 getoonde toestand.
Opgemerkt wordt dat de stoelconsole 16 zich zowel in de in figuur 3, als in de in figuur 5 getoonde toestand 10 dicht nabij de zijwand 5 van de bestuurderscabine 6 bevindt. Door de toepassing van twee in tegengestelde richting roterende delen, respectievelijk de bovenplaat 24 en de stoelconsole 16, kan deze plaatsing dicht bij de zijwand 5 van de cabine 6 plaatsvinden, terwijl de stoelconsole ook 15 een voldoende lengte bezit te voldoen aan de thans geldende ISO-normen aangaande ergonomie voor de bestuurder.
Opgemerkt wordt dat de circa 180° die de bovenplaat 24 draait, in de praktijk bij voorkeur iets minder dan 180° is, omdat daardoor het centrum van de plaat 20 24 enigszins buiten de hartlijn van de stoelconsole 16 komt te liggen, en zo dichter bij de zijwand 5 van de bestuurderscabine 6 plaatsbaar is. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor het motorcompartiment 14.
Aan de hand van de figuren 6-12 zal de constructie 25 van de inrichting 22 voor het omkeren van de stoelconsole 16 in meer detail worden toegelicht. Meer in het bijzonder zal worden toegelicht hoe de koppeling tussen de bewegingsrichtingen weergegeven met pijlen PI en P2, respectievelijk P3 en P4, plaatsvindt.
30 Figuren 6 en 7 toont een uit elkaar getrokken perspectivisch aanzicht van de inrichting 22 voor het omkeren van de stoelconsole 16. De inrichting 22 omvat een aandrijfmotor 46 waarmee een aandrijfrondsel 44 aandrijfbaar is. Dit aandrijfrondsel 44 grijpt aan op de tandkrans van 12 een roteerbaar deel 42 dat met afstandsblokken 40 is verbonden met de binnenring 28 van het hoofdlager 26. Eveneens verbonden met de binnenring 28 van het hoofdlager 26, is de bovenplaat 24. Derhalve is door middel van de 5 aandrijfmotor 46 via het aandrijfrondsel 44 en de tandkrans van het roteerbaar deel 42 de bovenplaat 24 roteerbaar. De buitenring 30 van het hoofdlager 26 is verbonden met de cabinevloer 8 .
In de bovenplaat 24 bevindt zich een opening 48 10 waardoorheen de (niet-getoonde) stoelconsole 16 bevestigbaar is aan een binnenring 52 van het stoelconsole-lager 50.
De bovenplaat 24 is verbonden met de buitenring 54 van het stoelconsole-lager 50, terwijl de binnenring 52 van het stoelconsole-lager 50 aan de van de bovenplaat 24 15 afgekeerde zijde is verbonden met een tandwiel 64 dat met zijn tanden aangrijpt op een tandkrans van een vast deel 66, dat vastzit aan de cabinevloer 8.
Wanneer het aandrijfrondsel 44 via het roteerbaar deel 42 de bovenplaat 24 roteert, loopt het tandwiel 64 over 20 de tandkrans van het vaste deel 66, waardoor de binnenring 52 van het stoelconsole-lager 50 ten opzichte van de buitenring 54 van de stoelconsole-lager 50 roteert. Hierdoor doorloopt de stoelconsole 16 welke op de binnenring 52 van het stoelconsole-lager 50 wordt bevestigd een tegengestelde 25 rotatierichting van de rotatierichting waarin de bovenplaat 24 zich beweegt. Door de juiste keuze van tandwielverhoudingen wordt zo bewerkstelligd, dat bij het doorlopen van een kwart omwenteling van de bovenplaat 24, de stoelconsole 16 ten opzichte van deze bovenplaat 24 een 30 halve omwenteling doorloopt.
In figuur 7 zijn voorts een drietal sensoren 72, 76, 78 getoond, zoals de rotatiesensoren 76 en 78 die dienen voor het waarnemen van de rotatierichting van de onderdelen van de inrichting 22, de benaderingssensor 72 voor het 13 waarnemen van de vergrendeling welke door middel van de pneumatische cilinder 74 kan geschieden. Met de sensoren 76 en 78 kan tevens bepaald worden in welk kwadrant van de bewegingsdoorloop de inrichting 22 zich bevindt en of de 5 inrichting 22 zich in één de uiterste posities bevindt.
In figuren 8 en 9 is de inrichting 22 in gemonteerde toestand te zien, waarbij het in figuur 8 getoonde aanzicht duidelijk de connectiepunten 80 te zien zijn die aan de onderzijde van de cabinevloer 8 zijn 10 bevestigd. Tussen deze connectiepunten 80 en de connectiepunten 84 bevinden zich leidingen 82, welke de functie hebben van hydraulische slangen, pneumatische leidingen en/of elektronische geleidingen. De leidingen 82 worden bij het doorlopen van het bewegingsverloop van de 15 stoelconsole 16 dat aan de hand van de figuren 3-5 is toegelicht telkens op- en afgerold, zoals getoond in figuren 13 en 14. Figuur 13 toont dezelfde toestand als figuur 3, en figuur 14 toont de in figuur 5 getoonde toestand. Doordat de leidingen 82 door middel van op- en afrollen de 20 connectiepunten 80 en 84 met elkaar verbinden, wordt een zeer betrouwbare en slijtvaste verbinding verschaft, die proefondervindelijk geschikt is gebleken om meer dan 100.000 draaibewegingen te doorstaan.
Opgemerkt wordt dat de verbindingsleidingen 82 bij 25 het doorlopen van een bewegingsverloop van de bestuurdersstoel 18 tussen de eerste in hoofdzaak in voorwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand (figuur 3), en de tweede in hoofdzaak in achterwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand (figuur 5) 30 op- en afrollen. In welke stand de leidingen 82 opgerold dan wel afgerold zijn is volledig afhankelijk van de locatie van de connectiepunten 80, 84, en niet beperkt tot de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm.
14
Vanaf de connectiepunten 84 lopen de leidingen 82, welke bestaan uit hydraulische leidingen en/of pneumatische leidingen en/of elektrische verbindingen verder door de holle ruimte binnen de binnenring 52, welke desgewenst met 5 een geluidsisolerend materiaal kan worden opgevuld.
Figuren 10-12 tonen doorsnede aanzichten van de inrichting 22, waarbij in het detailaanzicht van figuur 12 is getoond dat de bovenplaat 24 door middel van een boutverbinding 60 is verbonden met de buitenring 54 van het 10 stoelconsole-lager 50. Voorts zijn keerringen 62 tussen de buitenring 54 en binnenring 52 van de stoelconsole-lager 50 voorzien. In het hoofdlager 26 zijn tussen de binnenring 28 en de buitenring 30 afdichtlippen 38 aangebracht.
Het vaste deel 66 dat is voorzien met de tandkrans 15 waarop het tandwiel 64 aangrijpt, is met behulp van enigszins elastische rubberen blokken 70 aan de cabinevloer 8 bevestigd. De rubberen blokken 70 voorkomen dat productie-en montagetoleranties kunnen leiden tot het verklemmen van tandwiel 64 op tandkrans 66.
20 Opgemerkt wordt dat de rubberen afdichtlippen 38 ervoor zorgen dat er van de cabinevloer 8 naar de bestuurderscabine 6 een afgesloten circuit ontstaat, hetgeen het voertuig van een geluidsisolatie voorziet die geluiden afkomstig van het motorcompartiment 14 grotendeels buiten de 25 bestuurderscabine 6 houdt.
Figuren 15 en 16 tonen de werking van de vergrendelmiddelen 86. Figuur 15 toont een ontgrendelde toestand, waarbij de stang van de luchtcilinder 88 van de vergrendelmiddelen 86 zich in een uitgeschoven stand 30 bevindt, en daarmee de arm 90 zodanig om rotatiepunt 92 roteert, dat de vergrendelpen 94 zich buiten de buitenomtrek van het roteerbaar deel 42 bevindt.
In de buitenomtrek van het roteerbaar deel 42 bevinden zich twee uitsparingen 96, waarmee de in figuren 3 15 en 5, respectievelijk 13 en 14, getoonde uiterste standen vergrendelbaar zijn.
In de vergrendelde toestand van figuur 16 bevindt de vergrendelpen 94 zich in een uitsparing 96 in het 5 roteerbaar deel 42, en vergrendelt op deze wijze via het roteerbaar deel 42 de stoelconsole 16, en daarmee de bestuurdersstoel 18.
De in figuur 16 getoonde onderbroken lijn a loopt door de centra van het rotatiepunt 92 en de vergrendelpen 10 94, terwijl de onderbroken lijn b het centrum van de vergrendelpen 94 en het rotatiemiddelpunt van het roteerbaar deel 42 verbindt.
Opgemerkt wordt dat in de vergrendelde toestand, de vergrendelpen 94 zodanig in een uitsparing 96 valt, dat 15 de onderbroken lijnen a en b althans hoofdzakelijk orthogonaal zijn, opdat bij een op het roteerbaar deel 42 uitgeoefend krachtmoment er geen rotatiekoppel opgewekt kan worden op de vergrendelarm 90 omdat de kracht qua richting samenvalt met lijnstuk a. Zo wordt voorkomen dat de 20 vergrendelpen 94 bij een op het roteerbaar deel 42 uitgeoefend krachtmoment buitenwaarts uit de uitsparing 96 wordt gedrukt. Om de vergrendelde positie te allen tijde veilig te stellen is de pneumatische cilinder 86 uitgerust met een veer welke de pen 88 altijd naar de cilinder toe zal 25 bewegen.
De hierboven beschreven uitvoeringsvormen zijn, hoewel ze voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding tonen, enkel bedoeld om de onderhavige uitvinding te illustreren en niet om op enigerlei wijze de omschrijving 30 van de uitvinding te beperken. In het bijzonder wordt opgemerkt dat de vakman technische maatregelen van de verschillende uitvoeringsvormen kan combineren. De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de nu volgende conclusies.
35

Claims (9)

1. Voertuig, omvattende: - een bestuurderscabine (6) met een cabinevloer 5 ( 8); en - een beweegbaar ten opzichte van de cabinevloer (8) aangebrachte stoelconsole (16), waarmee een daarop aangebrachte bestuurderstoel (18) beweegbaar is tussen een eerste in hoofdzaak in voorwaartse rijrichting van het 10 voertuig gerichte toestand, en een tweede in hoofdzaak in achterwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand; - waarbij de stoelconsole (16) een bovenplaat (24) omvat die met een hoofdlager (26) roteerbaar ten opzichte 15 van de cabinevloer (18) is aangebracht; - waarbij de bestuurderstoel (18) met een stoelconsole-lager (50) excentrisch ten opzichte van de rotatie-as van de bovenplaat (24) en roteerbaar ten opzichte van de bovenplaat (24) is aangebracht; 20. omvattende overdrachtsmiddelen (50, 64, 66) voor het daarmee overdragen van een rotatie van de bovenplaat (24) naar een rotatie van de stoelconsole (16), opdat de bewegingen tussen bovenplaat (24) en stoelconsole (16) zodanig gekoppeld worden dat daarmee het bewegingsverloop 25 van de aan de stoelconsole (16) bevestigde bestuurderstoel (18) wordt bepaald; - waarbij het hoofdlager (26) een aan de bovenplaat (24) bevestigde eerste ring (28), en een aan de cabinevloer (8) bevestigde tweede ring (30) omvat; en 30. waarbij de aan de bovenplaat (24) bevestigde eerste ring (28) aandrijfbaar is verbonden met een aandrijfmotor (46), opdat hiermee de bovenplaat (24) ten opzichte van de cabinevloer (18) roteerbaar aandrijfbaar is.
2. Voertuig volgens conclusie 1, waarbij de eerste ring (28) is verbonden met een tandkrans waarop een door de aandrijfmotor (46) aangedreven aandrijfrondsel (44) aangrijpbaar is. 5
3. Voertuig volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij: - het stoelconsole-lager (50) een aan de stoelconsole (16) bevestigde eerste ring (52), en een aan de 10 bovenplaat (24) bevestigde tweede ring (54) omvat; en - waarbij de eerste ring (52) van het stoelconsole-lager (50) aandrijfbaar is, opdat hiermee de stoelconsole (16) met bestuurdersstoel (18) ten opzichte van de bovenplaat (24) roteerbaar aandrijfbaar is. 15
4. Voertuig volgens conclusie 3, waarbij: - de eerste ring (52) van het stoelconsole-lager (50) aan zijn van de bovenplaat (24) afgekeerde zijde is verbonden met een tandwiel (64) dat met zijn tanden 20 aangrijpt op een aan de cabinevloer (8) bevestigde tandkrans, opdat bij een rotatiebeweging van de bovenplaat (24) via een verplaatsing van het stoelconsole-lager (50), een aangrijpend contact tussen tandwiel (64) en de tandkrans een gewenste onderlinge verdraaiing tussen eerste en tweede 25 ring van het stoelconsole-lager bewerkstelligt.
5. Voertuig volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij: - eerste connectiepunten (80) aan de cabinevloer 30 (8) zijn aangebracht; - tweede connectiepunten (84) zijn verbonden met de eerste ring (52) van het stoelconsole-lager (50); - waarbij tussen de eerste en tweede connectiepunten (80, 84) één of meer verbindingsleidingen (82) zijn aangebracht voor het daardoorheen geleiden van hydraulische leidingen en/of pneumatische leidingen en/of elektrische verbindingen.
6. Voertuig volgens conclusie 5, waarbij de één of meer verbindingsleidingen bij het doorlopen van een bewegingsverloop van de bestuurdersstoel (18) tussen de eerste in hoofdzaak in voorwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand, en de tweede in hoofdzaak in 10 achterwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand op- en afrollen.
7. Voertuig volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij vergrendelmiddelen (86) zijn voorzien 15 voor het daarmee in de eerste in hoofdzaak in voorwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand van de bestuurdersstoel (18) en de tweede in hoofdzaak in achterwaartse rijrichting van het voertuig gerichte toestand van de bestuurdersstoel (18) ten opzichte van de 20 bestuurderscabine (6) vergrendelen van de bestuurdersstoel (18) .
8. Voertuig volgens conclusie 7, waarbij de vergrendelmiddelen (86) aangrijpen op de stoelconsole (16) 25 opdat via de stoelconsole (16) de daarop aangebrachte bestuurderstoel (18) ten opzichte van de bestuurderscabine (6) vergrendelbaar is.
9. Voertuig volgens conclusie 8, waarbij de 30 vergrendelmiddelen (86) omvatten: - een om een rotatiepunt (92) roteerbare arm (90), die is voorzien van een vergrendelpen (94); - ten minste één in de buitenomtrek van het roteerbaar deel (42) aangebrachte uitsparing (96); - waarbij een eerste denkbeeldige lijn (a) door de centra van het rotatiepunt (92) en de vergrendelpen (94) loopt; - waarbij een tweede denkbeeldige lijn (b) door 5 het centrum van de vergrendelpen (94) en het rotatiemiddelpunt van het roteerbaar deel (42) loopt; - waarbij de vergrendelmiddelen (86) beweegbaar zijn tussen een ontgrendelde en een vergrendelde toestand; en 10. waarbij in de vergrendelde toestand de vergrendelpen (94) zodanig in de uitsparing (96) valt dat de eerste en tweede denkbeeldige lijnen (a, b) althans hoofdzakelijk orthogonaal ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd.
NL2004730A 2010-04-07 2010-05-17 Voertuig voorzien van een binnen een bestuurdersruimte beweegbare stoelconsole. NL2004730C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2004730A NL2004730C2 (nl) 2010-04-07 2010-05-17 Voertuig voorzien van een binnen een bestuurdersruimte beweegbare stoelconsole.
EP11161569.6A EP2374654B1 (en) 2010-04-07 2011-04-07 Vehicle provided with a seat console movable inside a driver's cab

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1037865 2010-04-07
NL1037865 2010-04-07
NL2004730 2010-05-17
NL2004730A NL2004730C2 (nl) 2010-04-07 2010-05-17 Voertuig voorzien van een binnen een bestuurdersruimte beweegbare stoelconsole.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2004730C2 true NL2004730C2 (nl) 2011-10-11

Family

ID=44117446

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2004730A NL2004730C2 (nl) 2010-04-07 2010-05-17 Voertuig voorzien van een binnen een bestuurdersruimte beweegbare stoelconsole.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP2374654B1 (nl)
NL (1) NL2004730C2 (nl)

Families Citing this family (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE202016100964U1 (de) * 2016-02-24 2017-05-26 Wacker Neuson Linz Gmbh Arbeitsfahrzeug mit drehbarem Fahrersitz
US10843670B2 (en) 2018-07-13 2020-11-24 Caterpillar Paving Products Inc. Controlling machine operation based on seat orientation
KR102576172B1 (ko) 2018-12-24 2023-09-07 현대트랜시스 주식회사 차량용 시트 스위블 장치
DE102019126031A1 (de) * 2019-09-26 2021-04-01 Bayerische Motoren Werke Aktiengesellschaft Fahrzeugsitzkonsolenanordnung
FR3102967B1 (fr) * 2019-11-07 2022-03-04 Alstom Transp Tech Véhicule à cabine de conducteur à rotation
DE102020207998A1 (de) * 2020-06-29 2021-12-30 Siemens Mobility GmbH Führersitz für ein Schienenfahrzeug
CN111703342B (zh) * 2020-07-03 2022-12-13 江苏特能鼎特种装备制造有限公司 一种工程机械用基于操控终端便于座位调节的驾驶室
US11772517B2 (en) 2020-11-09 2023-10-03 Ford Global Technologies, Llc Vehicular system capable of adjusting a passenger compartment from a child seat arrangement to a second arrangement
US11904732B2 (en) 2020-11-09 2024-02-20 Ford Global Technologies, Llc Vehicular system capable of adjusting a passenger compartment from a first arrangement to a child care arrangement
GB2621826A (en) * 2022-08-22 2024-02-28 Balfour Beatty Plc Multi-service vehicle

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1420373A (en) * 1972-09-27 1976-01-07 Daimler Benz Ag Vehicles with adjustable control arrangements
US3964713A (en) * 1975-01-16 1976-06-22 Massey-Ferguson Inc. Reversible seat lock
FR2531116A1 (fr) * 1982-07-30 1984-02-03 Richier Nouvelle Indle Machine roulante, en particulier rouleau compacteur, et son poste de conduite

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1420373A (en) * 1972-09-27 1976-01-07 Daimler Benz Ag Vehicles with adjustable control arrangements
US3964713A (en) * 1975-01-16 1976-06-22 Massey-Ferguson Inc. Reversible seat lock
FR2531116A1 (fr) * 1982-07-30 1984-02-03 Richier Nouvelle Indle Machine roulante, en particulier rouleau compacteur, et son poste de conduite

Also Published As

Publication number Publication date
EP2374654A1 (en) 2011-10-12
EP2374654B1 (en) 2014-10-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2004730C2 (nl) Voertuig voorzien van een binnen een bestuurdersruimte beweegbare stoelconsole.
US9291709B2 (en) Dump truck
CA2626818C (en) Joystick positioning mechanism
US20090026001A1 (en) Vehicle throttling and steering control mechanism
CA2505458A1 (en) Tractor with reversible operator position for operation and transport
JP4581245B2 (ja) 車両用電動チルト式ステアリング装置
JP4546724B2 (ja) 回転可能なオペレータシートを備えた構内運搬車
EP0983874A2 (en) A wheel
CA2312579C (en) Adjustable pedal
JP2009196380A (ja) ロッキング装置を有するキャスター
US7806068B2 (en) Rudder for marine vehicles
JPH1089104A (ja) 自動車の運転補助装置、及びそれを取り付けた自動車
JP3946214B2 (ja) 油圧式走行装置の緊急停止装置
CN104670017A (zh) 踏板及离合器踏板
JP2002035041A (ja) 車椅子
KR200372545Y1 (ko) 차량 자동조향액슬(Self Steer Axle)의 조향 방지 장치
KR100569346B1 (ko) 차량의 스티어링 휠 시스템
JP3142552B2 (ja) 自動車用多目的補助無限軌道装置
KR100408775B1 (ko) 자동차의 후륜조향장치
JPH11230316A (ja) 作業車両の車速回転数検出装置
JP2011110984A (ja) 作業車両
KR200236486Y1 (ko) 차량용 쟈키
JPH0219295Y2 (nl)
KR20000065856A (ko) 자동차의 이동용 대차
JPH1087275A (ja) 自走式クレーンの運転室作動装置およびその作動方法