NL193418C

NL193418C - Wegwerpbare incontinentieluier voor volwassenen en opgroeiende kinderen.

Info

Publication number: NL193418C
Application number: NL8401656A
Authority: NL
Original assignee: Kimberly Clark Co
Priority date: 1983-06-01
Filing date: 1984-05-24
Publication date: 1999-10-04
Also published as: NL8401656A; AU566552B2; NL193418B; SE459631B; CA1228953A; SE8402913L; GB8413917D0; MX161428A; US4500316A; IT1179384B; SE8402913D0; DE3420288C2; BE899794A; IT8448299A0; KR920000736B1; GB2143115B; JPS6075055A; AU2852684A; GB2143115A; ZA843869B

Description

1 193418

Wegwerpbare incontinentieluier voor volwassenen en opgroeiende kinderen

De uitvinding heeft betrekking op een wegwerpbare incontinentieluier voor volwassenen en opgroeiende kinderen, omvattend een voor vloeistof doorlaatbaar binnenvel, een voor vloeistof ondoorfaatbaar buitenvel 5 en een vulling van absorberend materiaal daartussen, en met een in hoofdzaak zandlopervormig uiterlijk waarbij een kruisgedeelte integraal is met tegenover elkaar gelegen voorste en achterste gedeelten ter omhulling van het lichaam, waarbij de voorste en achterste gedeelten een zodanige maat bezitten dat zij rond de heupen van een volwassene of opgroeiend kind passen, waarbij ten minste één van deze gedeelten bevestigingsmiddelen bij de zijranden bezit, waarbij een elastische beenband aan beide zijden 10 van het kruisgedeelte longitudinaal langs de randen daarvan aangebracht is, welke beenbanden zich tot in de voorste en achterste gedeelten uitstrekken en een uitrekking van ten minste 2:1 vanuit hun ontspannen toestand hebben ondergaan voordat zij op het velmateriaal zijn aangebracht.

Een dergelijke incontinentieluier is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.253.461. Deze luier bezit een zandlopervorm met een relatief smal kruisgebied en relatief hoge heupgedeelten. De luier is daarmee 15 wat maatvoering betreft geschikt voor de fysieke bouw van de doelgroep, die een configuratie van de benen ten opzichte van de heupen bezit die anders is dan bij baby’s. De elastische beenbanden geven een goede afdichting van het kruisgedeelte. Met behulp van kleefstrips wordt het achterste gedeelte vastgemaakt aan het voorste gedeelte om de luier met een strakke afdichting om het lichaam te houden.

Het is een doel van de uitvinding een verbeterde incontinentieluier voor volwassenen en opgroeiende 20 kinderen te verschaffen welke het absorberend en vasthoudend vermogen verhoogt en tevens het comfort, de veiligheid, het uiterlijk en de geschiktheid voor de gebruiker verbetert.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt met een incontinentieluier van de in de aanhef genoemde soort, waarbij een elastische heupband transversaal is aangebracht bij de breedterand van het voorste en/of het achterste gedeelte, waarbij de elastische heupband een uitrekking van ten minste 2:1 vanuit zijn 25 ontspannen toestand heeft ondergaan voordat het op het velmateriaal is aangebracht, waarbij de elastische beenbanden zich uitstrekken in de voorste en achterste gedeelten van het kledingstuk over ongeveer 30% tot 60% van de afstand van de einden van het kruisgedeelte naar de respectieve voorste en/of achterste elastische heupband, en waarbij de elastische heupband zich uitstrekt over ongeveer 55% tot 70% van de breedte van het voorste en/of achterste gedeelte, teneinde een in hoofdzaak afgeknot driehoekig voorste 30 en/of achterste zakgedeelte te vormen door samentrekken van de banden.

De elastische beenbanden oefenen een in lengterichting optredende samentrekkracht uit in het kruisgedeelte, en de elastische heupband oefent een in dwarsrichting werkende samentrekkracht uit die grenst aan het einde van het voorste of achterste gedeelte, welke gedeelten het lichaam omhullen. Het samentrekken van de beenbanden en de heupband beïnvloedt elkaar en leidt tot het vormen van het in 35 hoofdzaak afgeknot driehoekig voorste of achterste zakgedeelte dat één of meer grote in lengterichting lopende plooiingen heeft die de benen vormen van het driehoekige gedeelte, waarvan de basis zich in hoofdzaak langs het einde van het samengetrokken en geplooide kruisgedeelte bevindt. De plooiingen hebben de neiging het absorberende materiaal van de vulling te concentreren in het gebied waar het het meeste nodig is om vloeistof te absorberen. Doordat de elastische beenbanden zich in de voorste en 40 achterste gedeelten uitstrekken over ongeveer 30 tot 60% van de afstand van de einden van het kruisgedeelte naar de respectieve voorste of achterste elastische heupband, ontstaat een goede passing, in het bijzonder op de billen, waardoor een afzakeffect verminderd wordt. Doordat de elastische heupband zich uitstrekt over ongeveer 55 tot 70% van de breedte van het voorste of achterste gedeelte wordt een goede plooivorming van het zakvormige gedeelte verkregen. Het driehoekige zakgedeelte in het achterste gedeelte 45 levert een ruimte die het bewaren van uitwerpselen bevordert Het driehoekige zakgedeelte in het voorste gedeelte levert een ruimte die in het bijzonder gewenst is voor mannelijke volwassen gebruikers van de incontinentieluier. Wanneer een elastische heupband in het achtergedeelte en een elastische heupband in het frontgedeelte bevestigd is, maken de elastische heupbanden het mogelijk dat de gebruiker het voorste of achterste gedeelte van het lichaam wegtrekt, om te zien of het verontreinigd is. Het kan ook langs de 50 benen van de gebruiker worden neergehaald om normaal gebruik van een toilet toe te staan.

Opgemerkt wordt dat uit het Amerikaanse octrooischrift 4.324.245 een wegwerpbare luier voor baby’s bekend is met een in hoofdzaak rechthoekig of enigszins zandlopervormig uiterlijk. Langs alle vier de randen zijn elastische banden met een zodanige gelijke uitrekking aangebracht dat sterke plooivorming optreedt. Doordat de luier bestemd is voor baby’s zijn de heupgedeelten relatief laag en is het kruisgedeelte 55 relatief breed. Hierdoor kunnen in deze luier geen in hoofdzaak afgeknotte driehoekige zakgedeelten gevormd worden.

Tevens wordt opgemerkt dat uit de Britse octrooiaanvrage 2.103.930 een incontinentieluier voor 193418 2 volwassenen bekend is, die uit twee delen bestaat, een in hoofdzaak zandlopervormig stuk waterafstotend dampdooriatend vel met een daarin te bevestigen rechthoekig wegwerpbaar absorptiekussen. Langs de randen van het kruisgedeelte en langs de randen van de heupgedeelten van het stuk vel zijn elastische banden aangebracht om de luier tegen het lichaam te dwingen. De uitrekking van de banden is te gering 5 om driehoekige zakgedeelten te vormen. Daar komt bij dat het niet waarschijnlijk is dat elastische banden in het stuk vel plooivorming in het afzonderlijke absorberende kussen zullen veroorzaken.

De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een voorkeursuitvoering, onder verwijzing naar de tekeningen.

10 Figuur 1 is een bovenaanzicht van een wegwerpbare incontinentieluier, in platte geheel gestrekte vorm, zoals gezien vanaf de lichaamszijde, waarbij bepaalde gedeelten weggebroken zijn om de verschillende lagen en samenstellende elementen te illustreren, figuur 2 is een bovenaanzicht van een stuk absorberend materiaal voor de incontinentieluier van figuur 1, in getrokken lijnen, en in streeppuntlijnen de beenopeningsgebieden na opeenvouwen van delen van het 15 stuk in het kruisgedeelte, figuur 3 is een bovenaanzicht soortgelijk aan figuur 1, tonende de lijnen van samentrekkingskracht en bevestigingsbandlipweerstand, figuur 4 is een bovenaanzicht soortgelijk aan figuur 1 doch met de incontinentieluier ontspannen (dat wil zeggen samengetrokken), tonende de plooiingen in het kruisgedeelte en de door plooien gevormde 20 zakgedeelten In de front- en achtergedeelten, figuren 5-7 zijn op grotere schaal schematische doorsneden volgens de lijnen 5-5, 6-6 en 7-7 van figuur 4, en figuur 8 is een vooraanzicht van de wegwerpbare incontinentieluier, zoals gedragen door een gebruiker.

25 Zoals weergegeven in figuur 1, heeft de wegwerpbare incontinentieluier 10 een l-vormig of zandlopervormig uiterlijk met een versmald kruisgedeelte 12 langs de langshartlijn dat integraal is verbonden met een tegenover gelegen voor- of frontgedeelte 14 en achtergedeelte 16. Het frontgedeelte 14 is in hoofdzaak rechthoekig van vorm met breedteranden die in hoofdzaak in dwarsrichting tot de langshartlijn zijn opgesteld en zich uitstrekken langs de uitgesneden beengebieden vanaf de tegenover gelegen langszijden van de 30 luier 10 naar het kruisgedeelte 12. De breedteranden van het achtergedeelte 16 strekken zich uit Icings de uitgesneden beengebieden binnenwaarts vanaf de langszijden en convergeren bij voorkeur in hoofdzaak naar het hart van het kruisgedeelte 12 teneinde een omgekeerde, doch afgeknotte driehoekige vorm te krijgen die grenst aan het gebied waar het achtergedeelte 16 met het kruisgedeelte 12 verenigd. Aan elk van de langsranden van het achtergedeelte 16 zijn één of meer sluitmiddelen 18 aangebracht, die meer in 35 detail hieronder zullen worden beschreven.

De luier 10 omvat een vloeistofdoorlatend (naar het lichaam gerichte) binnenvel 20, een vloeistof-ondooriatend buitenvel 22 en een absorberende vulling 24. Met het oog op de duidelijkheid zijn gedeelten van het binnenvel 20 en de absorberende vulling 24 in figuur 1 weggebroken om beter de onderliggende lagen en componenten van de luier 10 te tonen. Indien gewenst is de absorberende vulling 24 in hoofdzaak 40 gelijk van vorm aan het l-vormige of zandlopervormige uiterlijk van het binnenvel 20 en het buitenvel 22, doch de vulling 24 is iets kleiner bemeten, zodat het binnen- en het buitenvel 20 en 22 aan de gehele buitenomtrek buiten de buitenomtrek van de absorberende vulling 24 kunnen worden aan elkaar gehecht. Een dergelijke hechting kan op gebruikelijke wijzen worden verkregen, die alle in de techniek bekend zijn.

Teneinde de luier 10 te stabiliseren en de interne samenhang ervan te verbeteren, wordt de vulling 24 bij 45 voorkeur gehecht aan het binnenvel 20 en/of het buitenvel 22. Bij voorkeur is de vulling 24 gehecht aan het buitenvel 22 door een aantal in lengterichting lopende hechtlijnen 26 (slechts een aantal daarvan is weergegeven) die tevens de randen van het binnen- en het buitenvel 20 en 22 aan elkaar hechten. Andere hechtwerkwijzen kunnen ook worden gebruikt.

Het niet doorlatende buitenvel 22 kan zijn gevormd van polyethyleen van ongeveer 0,5 tot 1,5 mil 50 (ongeveer 0,0013 tot 0,038 mm) dikte, hoewel ook andere ondoorlatende materialen kunnen worden gebruikt. Het doorlatende binnenvel 20 is bij voorkeur een non woven, zoals van polypropyleenfilamenten die onderling door warmte en druk zijn gehecht. De absorberende vulling 24 kan zijn gevormd uit houtpulp-dons, lagen van cellulosedoek, superabsorberende materialen, schuimelementen met open cel of een of andere combinatie daarvan. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de absorberende vulling 24 gemaakt van 55 een mengsel van een non woven door spinnen gehechte filamenten die gelijktijdig zijn gevormd met houtpulpdons.

De absorberende vulling 24 kan een gelijkmatige dwarsdoorsnededikte hebben, doch in de voorkeurs- 3 193418 uitvoeringsvorm heeft deze een grotere dikte in het kruisgedeelte 12. Dit kan worden verkregen door uitgaande van een stuk absorberend materiaal zijflappen om te vouwen op het kruisgedeelte 12, welke zijflappen anders zouden worden verwijderd voor het vormen van de uitgesneden beengebieden van het kledingstuk.

5 In figuur 2 is een in hoofdzaak rechthoekig stuk 30 van absorberend materiaal getoond dat vervolgens wordt gesneden en samengevouwen tot een vulling 24 met grotere dikte in het kruisgedeelte. Zoals hier is weergegeven kunnen relatief smalle uitsnijdingen 30a en b in de zijden van het stuk 30 worden aangebracht. Vanaf de zijden van het stuk zijn snijlijnen 14a en 16a aangebracht, die zich uitstrekken naar het kruisgedeelte 12 teneinde twee zijflappen 32a en b te vormen. Deze zijflappen 32a en b worden dan 10 gevouwen in en onder het kruisgedeelte 12 teneinde een drielaagse vullingdeel te vormen met een uiterlijk zoals is weergegeven door de streeppuntlijnen in de figuren 1 en 2.

Het drielaagse absorberende vullingdeel wordt aan het frontgedeelte 14 begrensd door een in hoofdzaak dwarslopende randdeel 34 dat eindigt in zijoren 34a en b. Op soortgelijke wijze wordt aan het achtergedeelte 16 dit vullingdeel begrensd door een verdiept V-vormig randdeel 36 dat eindigt in een paar zijoren 15 36a en b juist buitenwaarts van het kruisgedeelte 12.

Voor het waarborgen van een lekdichte comfortabele, passing van de luier 10 op de benen van de drager, is het kruisgedeelte 12 voorzien van een paar zijdelings op afstand gelegen in lengterichting lopende elastische beenbanden 42. Bij voorkeur bevinden de elastische banden 42 zich evenwijdig (hoewel zij enigszins gebogen kunnen zijn) buitenwaarts van de randen van het drielaagse absorberende vullingdeel 20 doch binnen de omtrek van het kruisgedeelte van de zandlopervormige binnen- en buitenvellen 20 en 22. In dit gebied zijn de elastische beenbanden 42 bevestigd of direct gehecht aan hetzij het binnenvel of het buitenvel 20, 22 hetzij intermitterend of continu, of zijn opgenomen ertussen door het hechtmedium dat wordt gebruikt voor het aan elkaar bevestigen van deze vellen, waardoor verankerde uiteinden 42a worden verkregen. De elastische beenbanden 42 strekken zich in lengterichting uit van het kruisgedeèlte 12 en in 25 het frontgedeelte 14 en achtergedeelte 16. De reden voor het laten doorlopen van de elastische beenbanden in de oren, is het verbeteren van de passing van het kledingstuk aan het lichaam. Het kledingstuk past beter op de billen, waardoor een afzakeffect wordt verminderd.

De luier 10 is ook voorzien van een elastische frontheupband 44 en een achterste elastische heupband 46 die zich respectievelijk uitstrekken dwars over ten minste het frontgedeelte en het achtergedeelte 16 30 grenzend aan hun breedteranden die dwars zijn ten opzichte van de langsranden. Bij voorkeur bevinden de elastische heupbanden 44 en 46 zich buitenwaarts van de T-vormige einden van de absorberende vulling 24 doch binnen de omtrek van de binnen- en buitenvellen 20 en 22. De elastische heupbanden 44 en 46 zijn bevestigd of vastgehecht door een willekeurige geschikte hechttechniek, hetzij intermitterend of continu, aan de ene van de binnenste- en buitenste dekplaten 20 en 22 of eenvoudig opgenomen ertussen, 35 waardoor verankerde uiteinden 44a en 46a worden verkregen.

De elastische banden 42, 44 en 46 kunnen zijn gevormd van een willekeurig geschikt elastomeer-materiaal, zoals natuurlijke of kunstmatige rubber, elastomers kunststofmaterialen of dergelijke, en kunnen zijn aangebracht in voorgestrekte stripvorm (banden, riemen, draden of dergelijke), of kunnen direct zijn geëxtrudeerd op het velmateriaal en worden toegestaan om zich ter plaatse ”op te bouwen". In elk geval 40 dienen de elastische banden 42,44 en 46 een rek te hebben van ten minste 2:1 en bij meer voorkeur tussen 3:1 of 4:1 uit hun ontlaste lengte alvorens op het velmateriaal te worden aangebracht.

Elk van de elastische beenbanden 42 zorgt voor een elastische samentrekkrachtiijn langs de respectieve langsranden of zijranden van het kruisgedeelte 12 teneinde te helpen bij het samentrekken van de absorberende vulling 24 en de omtreksbeengebieden van de binnenlaag 20 en de buitenlaag 22 op 45 passende wijze rond de binnenste beengedeelten of dijen van de drager. Deze in langsrichting lopende samentrekkende krachtlijnen zijn aangeduid door de pijlen C in figuur 3 en lopen in hoofdzaak tussen de verankerde einden 42a van de elastische beenbanden 42. Op enigszins gelijke wijze veroorzaken de elastische heupbanden 44,46 elastisch samentrekkrachtlijnen, zoals weergegeven door de pijlen D en E, die zich uitstrekken tussen de respectieve verankerde einden 44a en 46a in figuur 3, grenzend aan de 50 einden van de voorste en achterste gedeelten 14 en 16 van de luier 10.

De sluitmiddelen 18 omvatten bij voorkeur een aantal sluitbanden 18a, b en c die zijn aangebracht op de buitenlaag 22 op op afstand gelegen plaatsen langs de langsranden van het achtergedeelte 16. Deze sluitbanden zijn over het algemeen soortgelijk aan de banden die worden gebruikt bij bekende wegwerp-luiers en worden bijvoorbeeld uitgevouwen vanaf een loslatend bekleed gedeelte op de binnenlaag 20 en 55 dan opnieuw gehecht op de buitenlaag 22 van het frontgedeelte 14 op de hechtgebieden 19a, b en c in figuur 3. De sluitbanden 18a, b en c en hun bijbehorende hechtgebieden 19a, b en c weerstandskrachten teweeg brengen zoals aangeduid in figuur 3 door de pijlen Ra, Rb en Rc, alsmede Sa, Sb en Sc, die liggen

Claims

193418 4 tegenover de respectieve zijdelingse heupbandsamentrekkrachten D en E en ook de in langsrichting lopende beenbandsamentrekkrachten C. Uit figuur 4 blijkt, dat de elastische beenbanden 42 dienen voor het in lengterichting samentrekken van het kruisgedeelte 12 en daarbij hierin een aantal grote plooiingen 50 vormen (afwisselende ruggen 5 aangeduid door streeplijnen en dalen aangeduid door streepstiplijnen) die zich in hoofdzaak dwars uitstrekken ten opzichte van het kruisgedeelte 12 (zie ook figuur 5). De gevormde dwarsplooien 50 bewerkstelligen een concentratie van het absorberende materiaal van de vulling 24 in het gebied waar het het meeste nodig is om vloeistof te absorberen. De elastische heupbanden 44 en 46 dienen op gelijke wijze voor het samentrekken van de bovenrand 10 van de luier 10 op het lichaam en vormen ten minste een paar grote in langsrichting onder een hoek gelegen rimpels 54 en 56 in figuren 4, 6 en 7. Hoewel er enige vergaring of afplatting kan zijn van de gebieden van de voorste en achterste gedeelten 14 en 16 buitenwaarts van de grote rimpels 54 en 56, zijn deze buitenwaartse eindgebieden over het algemeen glad en vlak. In elk geval, indien het kledingstuk is aangetrokken en het achtergedeelte 16 rond het lichaam van de gebruiker is getrokken en is bevestigd aan 15 het frontgedeeite 14 door de sluitbanden 18, hebben de weerstandskrachten R en S de neiging om eventuele kleine rimpels in de buitenwaartse gebieden van de gedeelten 14 en 16 glad te trekken (zie ook figuur 8). De einden 42a, 44a en 46a van de elastische banden 42, 44 en 46 zijn verankerd in de front- en achtergedeelten 14 en 16 op plaatsen die, tengevolge van de onderlinge beïnvloeding van de elastische 20 banden en de velmaterialen, in hoofdzaak driehoekige voorste en achterste zakgedeelten of zakken vormen in de luier, zoals aangeduid bij F en B in figuur 4. Bijvoorbeeld is de voorste driehoekige zak F begrensd langs zijn benen door de grote in lengterichting lopende onder een hoek staande plooiingen 54 en langs zijn basis door de meest voorwaartse van de in dwarsrichting lopende plooiingen 50. Op soortgelijke wijze wordt de achterste driehoekige zak B in hoofdzaak begrensd langs zijn benen door de grote in langsrichting 25 lopende onder een hoek staande plooiingen 56 en langs zijn basis door de onderste van de in dwarsrichting lopende plooiingen 50. Terwijl er enige vergaring, afplatting of andere onregelmatigheden kunnen zijn die zijn gevormd in de voorste en achterste zakken F en B, zijn deze zakken in hoofdzaak viak en glad. De elastische beenbanden 42 verlopen in de front- en achtergedeelten 14 en 16 op ongeveer 30 tot 60% van de langsafstand van de einden van het kruisgedeelte 12, zoals bepaald door de kruising van de 30 elastische beenbanden met de vulling 24, tot de voorste en achterste elastische heupbanden 44 respectievelijk 46. Ook blijkt uit figuren 1 en 3 dat de elastische beenbanden 42 zich in langsrichting bevinden binnen de lengten van de elastische heupbanden 44 en 46 tussen de verankerde einden 44a en 46a daarvan. De elastische heupbanden 44 en 46 zijn aangebracht nabij de randen van de respectieve front- en achtergedeelten 14 en 16, en Indien volledig gestrekt strekken zij zich in dwarsrichting gedeeltelijk uit over de 35 breedte daarvan tussen ongeveer 55 en 75% van de totale breedte van de gedeelten 14 en 16. De plaats van de elastische banden 42, 44 en 46 en hun respectieve verankeringspunten binnen de front- en achtergedeelten 14 en 16 zijn dienstig voor het vormen van de voorste en achterste zakken F en B bij de incontinentieluier 10. De achterzak B dient voor het hierin opnemen van uitwerpselen. De frontzak F dient voor aanpassing 40 aan de anatomie van vooral mannelijke volwassen gebruikers, zonder op ernstige wijze de afdichtwerking te beïnvloeden die wordt geleverd door de elastisch gemaakte been- en heupbandgebieden. Een frontaanzicht van de incontinentieluier, gedragen door een gebruiker, is weergegeven in figuur 8. Op aanvullende wijze maken de elastische heupbanden 44 en 46 het mogelijk dat de gebruiker het frontgedeeite 14 of achtergedeelte 16 wegtrekt van het lichaam om te zien of het nat of verontreinigd is. De luier 10 kan ook langs de 45 benen van de gebruiker worden neergehaald om normaal gebruik van een toilet toe te staan. Omdat de voorste en achterste elastische heupbanden 44 en 46 gedeeltelijk zijn gerekt (dat wil zeggen gestrekt) gedurende gebruik, zijn zij over het algemeen gespannen ten opzichte van de geheel samengetrokken of ontspannen toestand. Dientengevolge gasui de elastische heupbanden 44 en 46 afzakken tegen van de luier. 50 Wegwerpbare incontinentieluier voor volwassenen en opgroeiende kinderen, omvattend een voor vloeistof 55 doorlaatbaar binnenvel, een voor vloeistof ondooriaatbaar buitenvel en een vulling van absorberend materiaal daartussen, en met een in hoofdzaak zandlopervormig uiterlijk waarbij een kruisgedeelte integraal is met tegenover elkaar gelegen voorste en achterste gedeelten ter omhulling van het lichaam, waarbij de 5 193418 voorste en achterste gedeelten een zodanige maat bezitten dat zij rond de heupen van een volwassene of opgroeiend kind passen, waarbij ten minste één van deze gedeelten bevestigingsmiddelen bij de zijranden bezit, waarbij een elastische beenband aan beide zijden van het kruisgedeelte longitudinaal langs de randen daarvan aangebracht is, welke beenbanden zich tot in de voorste en achterste gedeelten uitstrekken en een 5 uitrekking van ten minste 2:1 vanuit hun ontspannen toestand hebben ondergaan voordat zij op het velmateriaal zijn aangebracht, met het kenmerk, dat een elastische heupband (44, 46) transversaal is aangebracht bij de breedterand van het voorste en/of het achterste gedeelte, waarbij de elastische heupband (44, 46) een uitrekking van ten minste 2:1 vanuit zijn ontspannen toestand heeft ondergaan voordat het op het velmateriaal is aangebracht, dat de elastische beenbanden (42) zich uitstrekken in de 10 voorste (14) en achterste (16) gedeelten van het kledingstuk (10) over ongeveer 30% tot 60% van de afstand van de einden van het kruisgedeelte (12) naar de respectieve voorste (44) en/of achterste (46) elastische heupband, en dat de elastische heupband (44, 46) zich uitstrekt over ongeveer 55% tot 70% van de breedte van het voorste (14) en/of achterste (16) gedeelte, teneinde een in hoofdzaak afgeknot driehoekig voorste en/of achterste zakgedeelte (B, F) te vormen door samentrekken van de banden (42,44, 15 46). Hierbij 6 bladen tekening