NL1041725B1 - Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen. - Google Patents

Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen. Download PDF

Info

Publication number
NL1041725B1
NL1041725B1 NL1041725A NL1041725A NL1041725B1 NL 1041725 B1 NL1041725 B1 NL 1041725B1 NL 1041725 A NL1041725 A NL 1041725A NL 1041725 A NL1041725 A NL 1041725A NL 1041725 B1 NL1041725 B1 NL 1041725B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
sliding parts
common axis
sliding
saddle
slot
Prior art date
Application number
NL1041725A
Other languages
English (en)
Inventor
Van Laerhoven Bart
Original Assignee
Petrus Adriana Wilhelmus Van Laerhoven
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Petrus Adriana Wilhelmus Van Laerhoven filed Critical Petrus Adriana Wilhelmus Van Laerhoven
Priority to NL1041725A priority Critical patent/NL1041725B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1041725B1 publication Critical patent/NL1041725B1/nl

Links

Landscapes

  • Mutual Connection Of Rods And Tubes (AREA)

Abstract

Een inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen omvat twee schuifdelen die althans in een bepaalde neutrale positie ten opzichte van elkaar zijn belemmerd om ten opzichte van elkaar te verschuiven langs een gemeenschappelijke as, waarbij de twee schuifdelen vanuit die neutrale positie ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn om de gemeenschappelijke as, naar een gedraaide positie waarin de twee schuifdelen ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn langs de gemeenschappelijke as, waarbij de twee schuifdelen vanuit een gedraaide positie ten opzichte van elkaar terug om de gemeenschappelijke as verdraaibaar zijn naar een neutrale positie om weer een onderlinge vergrendeling van de twee schuifdelen in een richting langs de gemeenschappelijke as te verkrijgen. De inrichting omvat middelen die een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen vanuit een gedraaide positie terug naar een neutrale positie mogelijk maken, bij welke gekoppelde verschuiving en verdraaiing naast een vergrendeling in een richting langs de gemeenschappelijke as ook een onderlinge vergrendeling van de twee schuifdelen in een richting rondom de gemeenschappelijke as wordt verkregen.

Description

Titel: Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen, omvattende twee schuifdelen die althans in een bepaalde positie ten opzichte van elkaar zijn belemmerd om ten opzichte van elkaar te verschuiven langs een gemeenschappelijke as, waarbij de twee schuifdelen vanuit die neutrale positie ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn om de gemeenschappelijke as, naar een gedraaide positie waarin de twee schuifdelen ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn langs de gemeenschappelijke as, waarbij de twee schuifdelen vanuit een gedraaide positie ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn om de gemeenschappelijke as om weer een onderlinge vergrendeling van de twee schuifdelen in een richting langs de gemeenschappelijke as te verkrijgen.
In het bijzonder heeft de onderhavige uitvinding betrekking op een inrichting zoals hierboven genoemd, die geschikt is om althans grotendeels in een zitbuis van een fietsframe te worden gemonteerd, zodat alleen nog een deel van de inrichting waarop het zadel dient te worden gemonteerd, uit de zitbuis hoeft te steken. Een gemonteerd zadel zal dan volledig tot op de zitbuis kunnen zakken.
Een inrichting zoals beschreven in de inleidende paragraaf, die geschikt en bestemd is voor montage in de zitbuis van een fietsframe, is bekend uit KR20120009004. Deze bekende inrichting omvat twee buizen, waarvan de eerste in de zitbuis van een fietsframe wordt gemonteerd, en waarbij de tweede dient om het zadel op te monteren. De wand van de eerste buis is voorzien van een geleidingssleuf, die dient voor het geleiden van een geleidingsorgaan dat is voorzien aan de tweede buis, om in een verdraaide stand van de twee buizen een in- en uitschuiven van de twee buizen en aldus een hoogteverstelling van een op de inrichting gemonteerd zadel mogelijk te maken. De geleidingssleuf omvat een zich onder een bepaalde hoek ten opzichte van de gemeenschappelijke as van de twee buizen uitstrekkend hoofdgedeelte, en bij een bovenuiteinde daarvan een zich in hoofdzaak rondom de gemeenschappelijke as uitstrekkend zijgedeelte. Verder omvat de inrichting een veer om het uitschuiven van de twee buizen te ondersteunen. Een inschuiven van de twee buizen vindt plaats tegen een kracht van genoemde veer in, onder invloed van het gewicht van een berijder die zich op het zadel bevindt. De veer dient mede om tussen de twee buizen een torsiekracht uit te oefenen, om in een bovenste stand van een gemonteerd zadel het geleidingsorgaan in het zijgedeelte van de geleidingssleuf te drukken en daarin geparkeerd te houden, zodat het zadel in de bovenste stand in hoogte is vergrendeld. Om het zadel naar een onderste stand te krijgen, dient een berijder het zadel vanuit een vergrendelde positie tegen de torsiekracht in te verdraaien, zodat het geleidingsorgaan vanuit het zijgedeelte terug in het hoofdgedeelte van de geleidingssleuf komt, en vervolgens het zadel naar beneden te drukken, waarbij het geleidingsorgaan zich naar een onderuiteinde van het hoofdgedeelte van de geleidingssleuf verplaatst, waarbij vanwege de hoek die het hoofdgedeelte maakt, het zadel tegelijkertijd terugdraait naar een neutrale positie. In de onderste stand van het zadel wordt het geleidingsorgaan ondersteund door de rand van de geleidingssleuf, zodat ook het zadel in de onderste stand althans van onderen afwordt ondersteund.
Het is gebleken dat een zadel dat op een inrichting als bovengenoemde bekende inrichting is gemonteerd, voor een berijder daarvan zweverig en onbestemd kan aanvoelen in een toestand waarin de twee buizen, bij een bovenste stand van een gemonteerd zadel, in de langsrichting zijn vergrendeld. Het zal duidelijk zijn, dat dit ongewenst is, en dat een zadel dat eenmaal op een bepaalde hoogte is gesteld, zo veel als mogelijk zou moeten aanvoelen als een zadel dat vast is gemonteerd, als ware er geen inrichting voor het aanpassen van de hoogte aanwezig. Een ander nadeel van de inrichting uit KR20120009004 is, dat wanneer een berijder van een zadel dat op de bekende inrichting is gemonteerd, in een onderste stand van het zadel zijn gewicht van het zadel haalt, het zadel de neiging heeft om terug te schieten naar de bovenste stand.
Een andere inrichting zoals beschreven in de inleidende paragraaf is bekend uit US5011174. Deze bekende inrichting heeft een geleidingssleuf met een zich puur in de langsrichting van twee ten opzichte van elkaar verschuifbaar opgestelde buizen uitstrekkend hoofdgedeelte, waarbij zowel bij een bovenuiteinde als bij een onderuiteinde van het hoofdgedeelte een zijgedeelte is voorzien voor het daarin parkeren van een geleidingsorgaan. Een zadel dat op de inrichting is gemonteerd, kan zowel in een bovenste stand als in een onderste stand in hoogte worden vergrendeld middels een verdraaiing van het zadel, welke zorgt voor een onderlinge verdraaiing van de twee buizen, waarbij het geleidingsorgaan in een respectievelijk zijgedeelte van de geleidingssleuf wordt geparkeerd. Ook deze inrichting omvat een spiraalveer die het uitschuiven van de twee buizen ondersteunt, die mede dient om een torsiekracht uit te oefenen ter ondersteuning van het verdraaiien van de twee buizen om een onderlinge vergrendeling daarvan in de langsrichting te verkrijgen.
Een nadeel dat van toepassing is op beide hierbovengenoemde bekende inrichtingen, is dat een geleidingsorgaan ondanks een door de spiraalveer uitgeoefende torsiekracht relatief gemakkelijk uit een zijgedeelte van de geleidingssleuf kan schieten.
Het is overigens lastig gebleken om een spiraalveer zodanig te dimensioneren, dat zowel een voldoende axiale stijfheid en veerkracht worden verkregen bij een voldoende lengte van de veer om een bepaalde hoogteverstelling te kunnen bereiken, als voldoende torsiekracht kan worden verschaft. Onder andere het ter verkrijging van de torsiekracht in omtreksrichting voorspannen van een althans wat het axiale gedrag betreft juist geconfigureerde spiraalveer is lastig of onmogelijk gebleken in verband met de daarmee gepaard gaande krachten, of blijkt een vervorming en een schrapen van de veer binnen een behuizing daarvan te veroorzaken. Een ander nadeel is dat de torsiekracht over het gehele verstelbereik van een bepaalde inrichting aanwezig is, wat schrapen van het geleidingsorgaan langs de rand van het hoofdgedeelte van de geleidingssleuf veroorzaakt tijdens het veranderen van de zadelhoogte. Het zal duidelijk zijn, dat schrapen de bediening beïnvloedt en ook slijtage met zich meebrengt.
Bekende inrichtingen hebben verder het nadeel, dat voor het vergrendelen van het zadel in een hoogste stand een actieve verdraaiing van het zadel door de berijder nodig is.
Een doel van de uitvinding is om ten minste één van bovengenoemde problemen op te lossen of te verminderen. In het bijzonder is het een doel van de uitvinding het verschaffen van een inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen, welke inrichting zorgt voor een vergrendeling op een bepaalde hoogte zonder actieve verdraaiing van een daarop gemonteerd zadel, welke inrichting een gemonteerd zadel stabieler laat aanvoelen. Een ander bijzonder doel van de uitvinding is om een inrichting volgens de inleidende paragraaf te verschaffen, die relatief prettig bedienbaar is, en die zich leent voor montage in de zitbuis van een fietsframe, zodat een gemonteerd zadel, of althans een op de inrichting te monteren zadelklem, zo dicht als mogelijk tot op de zitbuis kan zakken.
Ten minste één van bovenstaande doelen is bereikt met een inrichting die middelen omvat die een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen vanuit een gedraaide positie terug naar een neutrale positie mogelijk maken, bij welke gekoppelde verschuiving en verdraaiing naast een vergrendeling in een richting langs de gemeenschappelijke as ook een onderlinge vergrendeling van de twee schuifdelen in een richting rondom de gemeenschappelijke as wordt verkregen.
De uitvinding is gebaseerd op het inzicht, dat het zweverige en onbestemde gevoel dat kan worden ervaren bij bepaalde bekende inrichtingen althans mede kan zijn veroorzaakt doordat een veer die zowel het uitschuiven dient te ondersteunen, als te voorkomen dat twee buizen zoals die zijn beschreven ten opzichte van elkaar verdraaien, onvoldoende torsiekracht kan leveren om dat laatste te bewerkstelligen. Bij een te lage torsiekracht kan een geleidingsorgaan zoals dat is beschreven in een langs de gemeenschappelijke as vergrendelde toestand van de twee buizen niet volledig op zijn plaats worden gehouden, en kan het geleidingsorgaan zich binnen het zijgedeelte van de geleidingssleuf bewegen in een richting rondom de gemeenschappelijke as. Enige verdraaiing van de twee buizen kan dan alsnog plaatsvinden, ondanks aanwezigheid van de torsiekracht. Dit voelt voor de berijder zweverig en onbestemd aan, en kans zelfs ongewenste hoogteverandering van het zadel tot gevolg hebben als het geleidingsorgaan ongewenst in het hoofdgedeelte van het de geleidingssleuf terechtkomt.
Bij een inrichting volgens de uitvinding wordt middels een onderlinge verdraaiing van de twee schuifdelen vanuit een gedraaide positie naar een neutrale positie tegelijkertijd een vergrendeling in een richting langs de gemeenschappelijke as verkregen, als een vergrendeling in een richting rondom de gemeenschappelijke as. Deze laatste vergrendeling zorgt ervoor dat de mogelijkheden voor het ongewenst verdraaien van de twee schuifdelen vanuit een neutrale positie worden beperkt. Een zadel dat op een inrichting volgens de uitvinding is gemonteerd, blijkt daarmee stabieler te zijn, of althans voor een berijder van het zadel stabieler aan te voelen.
Dat de respectievelijke vergrendelingen in de richting langs de gemeenschappelijke as en de richting rondom de gemeenschappelijke as kunnen worden bereikt middels een gekoppelde verschuiving en verdraaiing, maakt dat onder invloed van een kracht voor het in- of uitschuiven van de twee schuifdelen zowel een onderlinge verschuiving van de twee schuifdelen als een onderlinge verdraaiing van de twee schuifdelen terug naar een neutrale positie kan plaatsvinden, waarbij eerdergenoemde vergrendelingen worden bereikt. Aldus kunnen de vergrendelingen automatisch worden verkregen, zonder dat daarvoor een actieve verdraaiing van een zadel door een berijder is benodigd. Dit resulteert in een relatief eenvoudige manier van bedienen.
Bij voorkeur definiëren de middelen die een gekoppelde verdraaiing en verschuiving mogelijk maken, waarbij een vergrendeling van de twee schuifdelen in zowel een langsrichting als in een omtreksrichting ten opzichte van de gemeenschappelijke as wordt verkregen ten minste twee neutrale posities die respectievelijk zijn geassocieerd met een relatief lage stand van een zadel en een relatief hoge stand van een zadel, welke neutrale posities elk vanuit een gedraaide positie van de twee schuifdelen ten opzichte van elkaar bereikbaar zijn middels een gekoppelde verschuiving en verdraaiing zoals genoemd. Bij zowel het verlagen van de zadelstand als bij het verhogen van de zadelstand draait dan het zadel automatisch terug naar een neutrale stand, waarbij het zadel ook automatisch in de draairichting wordt vergrendeld.
In een uitvoeringsvorm zijn middelen voor het bij een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen verkrijgen van een vergrendeling van de twee schuifdelen in een richting langs de gemeenschappelijke as ingericht om in een neutrale positie van de twee schuifdelen ten opzichte van elkaar een beperkte verschuiving van de twee schuifdelen ten opzichte van elkaar toe te laten over een bepaalde hoogte, waarbij middelen voor het bij een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen verkrijgen van een vergrendeling in een richting rondom de gemeenschappelijke as zijn ingericht om een verkregen vergrendeling in omtreksrichting stand te houden bij een verschuiving van de twee schuifdelen ten opzichte van elkaar over genoemde hoogte. Aldus kan de vergrendeling in een richting rondom de gemeenschappelijke as ook in stand worden gehouden wanneer er in de neutrale positie van de twee schuifdelen een bepaalde bewegingvrijheid van de twee schuifdelen in de schuifrichting bestaat, zoals een bewegingsvrijheid die verband houdt met een bepaalde hoogte die moet worden overwonnen alvorens de twee schuifdelen vanuit een neutrale en aldus in een richting langs de gemeenschappelijke as vergrendelde positie ten opzichte van elkaar kunnen worden verdraaid om de vergrendeling te beëindigen.
In een praktische uitvoeringsvorm omvatten laatstgenoemde middelen een uitsparing die is voorzien in het ene schuifdeel, en een vergrendelingsorgaan dat is voorzien aan het andere schuifdeel, en dat in een neutrale positie van de twee schuifdelen in de uitsparing steekt, waarbij het vergrendelingsorgaan beweegbaar is opgesteld om bij het onderling verdraaien van de twee schuifdelen vanuit een neutrale positie naar een gedraaide positie tegen een bepaalde voorspanning in uit genoemde uitsparing te worden gedrukt, en om bij een onderling verdraaien van de twee schuifdelen vanuit een gedraaide positie terug naar een neutrale positie onder invloed van genoemde voorspanning in de uitsparing te worden gedrukt.
Het vergrendelingsorgaan is bij voorkeur voorzien aan een eerste schuifdeel dat is opgesteld binnen een tweede schuifdeel, waarbij de uitsparing is voorzien in het tweede schuifdeel. Aldus is de inrichting relatief compact uit te voeren, waarbij het tweede schuifdeel vast is opgesteld binnen de zitbuis van een fietsframe, waarbij het eerste schuifdeel beweegbaar is opgesteld binnen het tweede schuifdeel, waarbij een gemonteerd zadel volledige vrijheid heeft om zeer dicht tot op de zitbuis te worden neergelaten.
Middelen voor het bij een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen verkrijgen van een vergrendeling in een richting langs de gemeenschappelijke as omvatten bij voorkeur een geleidingssleuf die is voorzien in een tweede schuifdeel, en een daarin uitstekend geleidingsorgaan dat is voorzien aan een eerste schuifdeel, welke geleidingssleuf ten minste een eerste sleufgedeelte omvat dat een pure verschuiving mogelijk maakt in een gedraaide positie van de twee schuifdelen, welk eerste sleufgedeelte is aangesloten op een tweede sleufgedeelte dat een combinatie van een verschuiving en een verdraaiing mogelijk maakt. Aldus kunnen de twee schuifdelen onder invloed van een kracht die langs de gemeenschappelijke as wordt uitgeoefend, zoals een neerwaartse of opwaartse resultante van een kracht die wordt uitgeoefend door een veer voor het uit elkaar schuiven van de twee schuifdelen en een kracht waarmee een berijder op het zadel drukt, bij een onderlinge verschuiving langs de gemeenschappelijke as automatisch vanuit een gedraaide schuifstand in een neutrale en vergrendelde stand komen. Een draaikracht die voortkomt uit een dergelijke langskracht is onder omstandigheden groter dan een torsiekracht die eventueel kan worden uitgeoefend door een veer voor het uit elkaar schuiven van de twee schuifdelen, en het terugdraaien en vergrendelen kan daarmee op betrouwbare wijze plaatsvinden.
Het tweede sleufgedeelte is bij voorkeur aangesloten op een derde sleufgedeelte dat een pure verschuiving van de twee schuifdelen over een beperkte hoogte mogelijk maakt, welk derde sleufgedeelte eindigt in een holte waarnaast een drempel is voorzien, die voorkomt dat het geleidingsorgaan zijwaarts uit de holte een ander sleufgedeelte in schiet. Het voorkomen dat het geleidingsorgaan zijwaarts uit genoemde holte schiet, maakt dat de twee schuifdelen in een neutrale en althans in hoogte vergrendelde toestand kunnen blijven, totdat de schuifdelen onder bediening door een berijder van een gemonteerd zadel weer actief ten opzichte van elkaar worden verdraaid, waarbij het geleidingsorgaan zich zijwaarts, over de drempel heen vanuit het derde sleufgedeelte weer via het tweede sleufgedeelte naar het eerste sleufgedeelte verplaatst.
Bij voorkeur omvat de geleidingssleuf zowel aan een onderuiteinde als aan een bovenuiteinde van het eerste sleufgedeelte een dergelijk tweede sleufgedeelte, een dergelijk derde sleufgedeelte, een dergelijke holte en een dergelijk uitsteeksel, waardoor zowel bij een inschuiven als bij een uitschuiven van de twee schuifdelen ten opzichte van elkaar, gevolgd door een verdraaiing en een vergrendeling, voordelen zoals beschreven in het voorgaande worden geboden.
In een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm is het geleidingsorgaan in een richting langs de gemeenschappelijke as verend opgesteld ten opzichte van het eerste schuifdeel, om hoogtevering van een zadel mogelijk te maken, naast de verschafte hoogteverstelbaarheid.
Verdere voordelige uitvoeringsvormen kunnen zijn gedefinieerd in de hiernavolgende figuurbesch rij ving en in de aangehangen conclusies.
De uitvinding wordt in meer detail uitgelegd onder verwijzing naar de tekeningen, waarin:
Figuur 1 a een eerste schuifdeel van een inrichting volgens de uitvinding toont;
Figuur 1 b een inrichting volgens de uitvinding toont, dat het schuifdeel van Figuur 1a omvat, en een bijbehorend tweede schuifdeel;
Figuren 2a-2f een geleidingssleuf, een geleidingsorgaan, en middelen voor het verkrijgen van een vergrendeling in een omtreksrichting van een gemeenschappelijke as tonen bij verschillende standen van de twee schuifdelen van de inrichting uit Figuur 1b, welke standen worden aangenomen tijdens en bij het in hoogte verstellen van een zadel dat is gemonteerd op die inrichting.
Onder verwijzing naar Figuur 1 b omvat een inrichting 1 om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen een eerste schuifdeel 20 en een tweede schuifdeel 10, die zijn opgesteld om ten opzichte van elkaar beperkt te verschuiven en te verdraaien langs en rondom een gemeenschappelijke as 30. Op het eerste schuifdeel 20 is in de getoonde uitvoeringsvorm een zadelklem 80 aangebracht.
Onder verwijzing naar Figuur 1a omvat het eerste schuifdeel 20 een eerste buis 21, waarop in de getoonde uitvoeringsvorm de zadelklem 80 vastzit.
Onder verwijzing naar Figuur 1 b omvat het tweede schuifdeel 10 een tweede buis 11, waarin bij gebruik de eerste buis 21 steekt. De gemeenschappelijke as 30 wordt gevormd door de gemeenschappelijke lengteas 30 van de twee buizen 11,21.
De beperkte verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen 10, 20 wordt mogelijk gemaakt door een combinatie van een geleidingssleuf 50, die in het tweede schuifdeel 10 is voorzien in de vorm van een uitsparing 50 uit de wand 12 van de tweede buis 11, en een geleidingsorgaan 40, dat is voorzien aan het eerste schuifdeel 20, en dat althans in de gemonteerde toestand vanaf de wand 22 van de eerste buis 21 uitsteekt tot in de geleidingssleuf 50.
De geleidingssleuf 50 omvat een zich parallel aan de gemeenschappelijke as 30 uitstrekkend eerste sleufgedeelte 51, dat dient om het geleidingsorgaan 40 te geleiden om in een ten opzichte van een bepaalde neutrale uitgangspositie gedraaide positie van de twee buizen 11,21 ten opzichte van elkaar een pure verschuiving van de twee buizen 11,21 en aldus van de twee schuifdelen 10, 20 ten opzichte van elkaar langs de gemeenschappelijke as 30 mogelijk te maken.
Bij zowel een bovenuiteinde als een onderuiteinde van het eerste sleufgedeelte 51 omvat de geleidingssleuf 50 een aansluitend tweede sleufgedeelte 52a, 52b dat zich onder een hoek ten opzichte van de gemeenschappelijke as 30 uitstrekt, en dat dient om het geleidingsorgaan 40 te geleiden om een combinatie van een verschuiving en een verdraaiing vanuit een gedraaide positie van de twee buizen 11,21 en van de twee schuifdelen 10, 20 langs en rondom de gemeenschappelijke as 30 terug naar een neutrale positie mogelijk te maken, welke verschuiving en verdraaiing zijn gekoppeld, zodat een verschuiving altijd een verdraaiing met zich meebrengt, en een verdraaiing altijd een verschuiving.
Aansluitend op de respectievelijke tweede sleufgedeelten 52a, 52b omvat de geleidingssleuf 50 een derde sleufgedeelte 53a, 53b, dat zich weer parallel ten opzichte van de gemeenschappelijke as 30 uitstrekt, en dat aldus in een ten opzichte van elkaar neutrale, ongedraaide toestand van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 een verplaatsing over een bepaalde afstand, of hoogte, langs de gemeenschappelijke as 30 van de twee buizen 11, 21 en schuifdelen 10, 20 ten opzichte van elkaar mogelijk maakt.
De respectievelijke derde sleufgedeelten 53a, 53b eindigen elk in een naast het eerste sleufgedeelte 51 gelegen holte 54a, 54b die dient om het geleidingsorgaan 40 te ontvangen, welke holte 54a, 54b ligt bij een uiteinde van het derde sleufgedeelte 53a, 53b dat is gelegen tegenover de aansluiting 56a, 56b van een respectievelijk tweede sleufgedeelte 52a, 52b op het derde sleufgedeelte 53a, 53b. Wanneer het geleidingsorgaan 40 is opgenomen in een dergelijke holte 54a, 54b, en aanligt tegen een rand van de geleidingssleuf 50, bestaat er een beperking van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 om ten opzichte van elkaar in een bepaalde richting langs de gemeenschappelijke as 30 te verschuiven, alsmede rondom de gemeenschappelijke as 30 te verdraaien.
Tussen elk van genoemde holtes 54a, 54b en het eerste sleufgedeelte 51 is in de rand van de geleidingssleuf 50 een drempel 55a, 55b gevormd, die bestemd en geschikt is om te voorkomen dat het geleidingsorgaan 40, wanneer dat is opgenomen in een respectievelijke holte 54a, 54b, zijwaarts, ofwel middels een onbedoelde verdraaiing van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 ten opzichte van elkaar om de gemeenschappelijke as 30, uit genoemde holte 54a, 54b het eerste sleufgedeelte 51 in schiet.
Onder verwijzing naar Figuur 1b omvat de inrichting 1 verder een veer 90 die dient om de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 in een gedraaide, en in een richting langs de gemeenschappelijke as 30 onvergrendelde positie uit elkaar te schuiven, als een berijder van een op de zadelklem 80 gemonteerd zadel zijn gewicht van het zadel haalt. Door zijn gewicht weer op het zadel te plaatsen, kan een berijder de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 in een gedraaide positie weer in elkaar doen schuiven, tegen de kracht van de veer 90 in.
Het schakelen vanuit een neutrale positie, waarin het zadel op een bepaalde hoogte is ingesteld, naar een gedraaide positie, waarin het zadel in hoogte verstelbaar is, afhankelijk van de kracht die daarop wordt uitgeoefend, vindt plaats door een actieve verdraaiing van het zadel door de berijder.
Onder verwijzing naar Figuren 2a tot en met 2f kan het geleidingsorgaan 40 zich afhankelijk van een draaistand van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 en afhankelijk van een ingestelde hoogte op verschillende posities in de geleidingssleuf 50 bevinden.
Onder verwijzing naar Figuren 2a en 2b bevindt het geleidingsorgaan 40 zich bij een hoogste stand van een zadel, in een neutrale positie van de twee schuifdelen 10, 20 ten opzichte van elkaar, in een hoger gelegen derde gedeelte 53b van de geleidingssleuf 50. Zit een berijder op het zadel, dan rust het geleidingsorgaan 40 in een holte 54b van dat hoger gelegen derde sleufgedeelte 53b, waarbij het geleidingsorgaan 40 wordt ondersteund door een rand van de geleidingssleuf 50, waardoor een inschuiven van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 wordt belemmerd (zie Figuur 2a). Neemt een berijder zijn gewicht van het zadel, dan worden onder invloed van de veer 90 de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 over een beperkte afstand uit elkaar geschoven, totdat het geleidingsorgaan 40 in een bovenste overgang 56b tussen het hoger gelegen derde sleufgedeelte 53b en een aangesloten tweede sleufgedeelte 52b tegen de rand van de geleidingssleuf 50 aankomt, waardoor een verder uitschuiven van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 wordt tegengegaan (zie Figuur 2b). Gaat de berijder vervolgens weer zitten op het zadel, dan verplaatst het geleidingsorgaan 40 zich weer terug naar genoemde holte 54b van het hoger gelegen derde sleufgedeelte 53b. Aldus is afhankelijk van of een berijder op het zadel zit, of van een neerwaarts kracht die ten gevolge daarvan wordt uitgeoefend, in de neutrale positie een beperkte verplaatsing van het geleidingsorgaan 40 over een bepaalde hoogte en aldus een beperkt in- en uitschuiven van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 over een bepaalde afstand langs de gemeenschappelijke as 30 mogelijk, waarbij het zadel minimaal op een ingestelde hoogte wordt gehouden, die is bepaald door de positie van genoemde holte 54b van het hoger gelegen derde sleufgedeelte 53b langs de gemeenschappelijke as 30.
Wanneer een onderlinge positie van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 behorend bij de situaties die zijn weergegeven in Figuren 2a en 2b, waarin de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 onderling zijn vergrendeld om althans bij een positie van het geleidingsorgaan 40 in genoemde holte 54b van het hoger gelegen derde sleufgedeelte 53b in elkaar te schuiven, wordt gezien als een neutrale positie, vindt bij het aanpassen van de zadelhoogte een verdraaiing plaats naar een gedraaide positie, waarin de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 vrijelijk verschuifbaar zijn langs de gemeenschappelijke as 30. Wanneer het verdraaien plaatsvindt vanuit een positie waarin het geleidingsorgaan 40 zich in genoemde holte 54b van het hoger gelegen derde sleufgedeelte 53b bevindt, moet daarbij eerst een door een naast die holte 54b gelegen drempel 55b bepaalde hoogte worden overwonnen. Aldus verplaatst het geleidingsorgaan 40 zich, uiteindelijk gedwongen door een draaiende kracht die een berijder actief uitoefent op een gemonteerd zadel, vanuit de holte 54b van het hoger gelegen derde sleufgedeelte 53b, over de drempel 55b naar het aansluitende hoger gelegen tweede sleufgedeelte 52b. Eenmaal in dat sleufgedeelte 52b komt het geleidingsorgaan 40 tegen een schuine rand van de geleidingssleuf 50 aan, en wordt het geleidingsorgaan 40 bij een verder verdraaiing gedwongen om zich neerwaarts te verplaatsen, tot boven in het eerste sleufgedeelte 51 (zie Figuur 2c).
Vanuit de positie zoals getoond in Figuur 2c verplaatst het geleidingsorgaan 40 zich onder invloed van een op het gemonteerde zadel uitgeoefend gewicht verder neerwaarts tot onder in het eerste sleufgedeelte 51 (zie Figuur 2d), waarbij een met de hoogteverstelling van het zadel geassocieerd hoogteverschil wordt overbrugd.
Vanuit de positie zoals getoond in Figuur 2d verplaatst het geleidingsorgaan 40 zich bij een verder aanhoudende neerwaartse kracht verder neerwaarts door een lager gelegen tweede sleufgedeelte 52a, waarbij het geleidingsorgaan 40 glijdt langs een schuine rand van de geleidingssleuf 50, waardoor het geleidingsorgaan 40 wordt gedwongen om bij een neerwaartse verplaatsing ook zijwaarts te verplaatsen, waardoor aan de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 een combinatie van een inschuiven en een terugdraaien wordt opgelegd. Bij een nog verder aanhoudende neerwaartse kracht komt het geleidingsorgaan 40 uiteindelijk te rusten in de aansluiting 56a tussen genoemd lager gelegen tweede sleufgedeelte 52a en een lager gelegen derde sleufgedeelte 53a, in welke positie het zadel zich in de laagste te bereiken stand bevindt, en een verder inschuiven van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 wordt tegengegaan doordat het geleidingsorgaan 40 rust op een rand van de geleidingssleuf 50 (zie Figuur 2e).
Onder verwijzing naar Figuur 2f kan het geleidingsorgaan 40 zich vanuit de positie getoond in Figuur 2e over een beperkte hoogte verplaatsen door genoemd lager gelegen derde sleufgedeelte 53a, wanneer een berijder van een gemonteerd zadel althans voor een deel zijn gewicht van dat zadel haalt. Het geleidingsorgaan 40 kan aldus in een holte 54a van het lager gelegen derde sleufgedeelte 53a worden ontvangen, onder invloed van een uitschuiven van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20, bekrachtigd door de veer 90. Eenmaal in genoemde holte 54a opgenomen, wordt het geleidingsorgaan 40 ervan weerhouden zich verder opwaarts te verplaatsen onder invloed van een naast genoemde holte 54a gelegen drempel 55a, waarvan een hoogte, waarmee wordt bedoeld een afmeting gemeten langs de gemeenschappelijke as 30 moet worden overwonnen alvorens een voor een verdere opwaartse verplaatsing benodigde verdraaiing van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 kan worden verkregen. Aldus wordt een vergrendeling van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 verkregen, of althans een beperking van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 om vanuit een bij Figuur 2e behorende positie daarvan verder uit elkaar te schuiven. Plaatst een berijder van een zadel met het geleidingsorgaan 40 in de positie van Figuur 2f meer gewicht op het zadel, dan zal het geleidingsorgaan 40 slechts over genoemde beperkte hoogte terugverplaatsen naar de positie van Figuur 2e, in welke positie weer een verder inschuiven is beperkt.
Vanuit een positie waarin het geleidingsorgaan 40 lager ligt dan genoemde drempel 55a, of vanuit een positie waarin het geleidingsorgaan 40 naast die drempel 55a ligt, en waarbij een zadel met een zodanige kracht wordt verdraaid, dat het geleidingsorgaan 40 wordt gedwongen om zijwaarts om de drempel 55a heen te bewegen, waarbij het geleidingsorgaan 40 door de drempel 55a tegen de kracht van de veer 90 in naar beneden wordt gedrukt, kan, wanneer een berijder mede gewicht van het zadel haalt, het geleidingsorgaan 40 onder invloed van een actieve verdraaiing van een zadel via genoemd lager gelegen tweede sleufgedeelte 52a weer in het eerste sleufgedeelte 51 worden gebracht, om vervolgens de twee buizen 11,21 weer te laten uitschuiven onder invloed van kracht van de veer 90, om het zadel vanuit een laagste vergrendelde stand weer in een hoogste vergrendelde stand te krijgen. Het geleidingsorgaan 40 wordt daarbij door het hoger gelegen tweede sleufgedeelte 52b geleid onder invloed van een door de veer 90 uitgeoefende kracht, waardoor en waarbij aan de twee buizen 11,21 een gekoppelde verschuiving en verdraaiing worden opgelegd, die maken dat de twee buizen 11,21 vanuit de verdraaide positie weer terugdraaien naar een neutrale positie.
Naast de beschreven geleidingsmiddelen 40, 50 die binnen bepaalde beperkingen al dan niet gekoppelde verdraaiingen en verschuivingen van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 ten opzichte van elkaar mogelijk maken, omvat de inrichting middelen 60a, 60b, 70a, 70b om bij een onderlinge verdraaiing van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 terug naar een neutrale positie, waarbij althans een bepaalde mate van vergrendeling van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 in een richting langs de gemeenschappelijke as 30 wordt verkregen, mede een bepaalde mate van vergrendeling van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 in een richting rondom de gemeenschappelijke as 30 te verkrijgen.
Onder verwijzing naar Figuur 1a omvatten laatstgenoemde middelen 60a, 60b, 70a, 70b in de getoonde uitvoeringsvorm een eerste kogelvormig vergrendelingsorgaan 60a dat is voorzien aan het eerste schuifdeel 20 om radiaal uit te steken vanaf de wand 22 van de eerste buis 21, waarbij het orgaan 60a in de getoonde uitvoeringsvorm in het bijzonder is opgenomen in een zich dwars door de eerste buis 21 heen uitstrekkend kanaal 61, waarin zich een veer 62 bevindt voor het aandrukken van het eerste vergrendelingsorgaan 60a, waarbij de veer 62 mede een tweede kogelvormig vergrendelingsorgaan 60b aandrukt, dat ook in het kanaal 61 is opgenomen, om in de tegenovergestelde richting radiaal uit te steken vanaf de wand 22 van de eerste buis 21.
Onder verwijzing naar Figuur 1b omvatten genoemde middelen 60a, 60b, 70a, 70b verder twee uitsparingen 70a, 70b die zijn voorzien in de wand 12 van de tweede buis 10, die elk zijn ingericht om bij gebruik, en in een neutrale positie van de twee schuifdelen 10, 20, in een toestand waarin het geleidingsorgaan 40 zich in één van genoemde derde sleufgedeelten 53a, 53b bevindt, een onder invloed van een bepaalde veerkracht uitstekend vergrendelingsorgaan 60a, 60b te ontvangen.
Elke uitsparing 70a, 70b is enigszins langgerekt in een richting langs de gemeenschappelijke as 30, zodat een in een respectievelijke uitsparing 70a, 70b opgenomen vergrendelingsorgaan 60a, 60b vrij is om, zonder tegen de kracht van de daarop werkende veer 62 te worden teruggedrukt, samen met het eerste schuifdeel 20 in genoemde richting te bewegen (vergelijk Figuren 2a en 2b, en Figuren 2e en 2f). Aldus worden althans eerder genoemde beperkte verschuivingen van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 in een neutrale positie mogelijk gemaakt, waarbij het geleidingsorgaan 40 zich binnen een respectievelijk derde sleufgedeelte 53a, 53b over een bepaalde hoogte verplaatst. Het uitsteken van het vergrendelingsorgaan 60a in een respectievelijke uitsparing 70a, 70b zorgt hierbij voor een geleiding van de verschuiving, en gaat daarbij tegelijkertijd een verdraaiing van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 om de gemeenschappelijke as 30, waarbij het geleidingsorgaan 40 zich vanuit een derde sleufgedeelte 53a, 53b naar een naastgelegen tweede sleufgedeelte 52a 52b zou verplaatsen, tegen. Dit is een belangrijke functie van genoemde middelen 60a, 60b, 70a, 70b voor het verkrijgen van een vergrendeling in een richting rondom de gemeenschappelijke as 30, mede in het licht van dat een tweede sleufgedeelte 52a, 52b en een derde sleufgedeelte 53a, 53b altijd enige overlap zullen hebben, ten gevolge van een dikte die het geleidingsorgaan 40 heeft en een dikte die elk van het tweede sleufgedeelte 52a, 52b en het derde sleufgedeelte 53a, 53b dientengevolge dienen te hebben, in combinatie met dat een tweede sleufgedeelte 52a, 52b schuin op de gemeenschappelijke as staat, en het derde sleufgedeelte 53a, 53b weer schuin staat op het tweede sleufgedeelte 52a, 52b. Door die overlap zou een geleidingsorgaan 40 relatief gemakkelijk vanuit een derde sleufgedeelte 53a, 53b in een aangesloten tweede sleufgedeelte 52a, 52b terecht kunnen komen, wanneer een vergrendeling in een richting rondom de gemeenschappelijke as 30 zou ontbreken.
Genoemde geleiding van de verschuiving, of althans een deels in een richting rondom de gemeenschappelijke as 30 afzetten van een vergrendelingsorgaan 60a, 60b tegen een rand van een respectievelijke uitsparing 70a, 70b in het geval dat dat vergrendelingsorgaan 60a, 60b onder een kracht van de daarop werkende veer 62 tegen die rand wordt gedrukt, belemmert een onderlinge verdraaiing van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 rondom de gemeenschappelijke as 30. Een gemonteerd zadel voelt daardoor relatief stabiel aan tijdens een beweging van een zadel over een beperkte hoogte zoals die is beschreven, waarbij het geleidingsorgaan 40 zich relatief vrij over de hoogte van een derde sleufgedeelte 53a, 53b zoals genoemd verplaatst, en welke beweging nog steeds mogelijk is wanneer het zadel op een bepaalde hoogte is ingesteld.
Genoemde vergrendeling in omtreksrichting wordt opgeheven wanneer een zadel met een bepaalde kracht vanuit een neutrale positie wordt verdraaid, waarbij het geleidingsorgaan 40 wordt gedwongen zich vanuit een derde sleufgedeelte 53a, 53b te verplaatsen naar een aangesloten tweede sleufgedeelte 52a, 52b, en waarbij het vergrendelingsorgaan 60a, 60b zich afzet tegen de wand 12 van de tweede buis 10, en daarbij tegen de kracht van de op het vergrendelingsorgaan 60a, 60b werkende veer 62 in, uit de uitsparing 70a, 70b wordt gedrukt (vergelijk Figuren 2b en 2c). Bij een verdraaiing van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 weer naar een neutrale positie toe, eventueel na een onderlinge verschuiving van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 om een zadel in hoogte te verstellen, komt het vergrendelingsorgaan 60a, 60b weer te overlappen met een bepaalde uitsparing 70a, 70b, om daarbij door de veer 62 weer naar buiten in genoemde uitsparing 70a, 70b te worden gedrukt (vergelijk Figuren 2d en 2e), waarbij weer een vergrendeling in een richting rondom de gemeenschappelijke as 30 en een geleiding bij een verschuiving over een beperkte hoogte zoals genoemd worden verkregen, naast een vergrendeling in een richting langs de gemeenschappelijke as 30 die hoort bij het instellen van een zadel op een bepaalde hoogte. Voor zover een respectievelijke verdraaiing gepaard gaat met een daarmee gekoppelde verschuiving, als gevolg van het bij de verdraaiing aanliggen van het geleidingsorgaan 40 tegen de rand van de geleidingssleuf 50 in één van de respectievelijke tweede sleufgedeelten 52a, 52b, verplaatst een vergrendelingsorgaan 60a, 60b zich bij een verplaatsing in of uit een uitsparing 70a, 70b ook over een bepaalde hoogte ten opzichte van die uitsparing 70a, 70b, zoals valt op te maken uit Figuren 2b en 2c, en Figuren 2d en 2e.In de getoonde uitvoeringsvorm zijn er per vergrendelingsorgaan 60a, 60b twee uitsparingen 70a, 70b voorzien, die op verschillende posities langs de gemeenschappelijke as 30 zijn gepositioneerd, zodat een respectievelijk vergrendelingsorgaan 60a op een verschillende hoogtes in verschillende uitsparingen 70a, 70b kan worden ontvangen, waarbij het vergrendelingsorgaan 60a bij een verschuiving over een beperkte hoogte bij een hogere stand van een zadel over een bepaalde hoogte kan verplaatsen binnen een hoger gelegen uitsparing 70b (zie Figuren 2a en 2b), en bij een verschuiving over een beperkte hoogte bij een lagere stand van een zadel over een bepaalde hoogte kan verplaatsen binnen een lager gelegen uitsparing 70a (zie Figuren 2e en 2f).
Met voordeel is een vergrendelingsorgaan 60a, 60b zodanig afgemeten, dat een slag die nodig is om het vergrendelingsorgaan 60a, 60b middels een onderlinge verdraaiing van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 althans gedeeltelijk uit een respectievelijke uitsparing 70a, 70b te drukken, groter is dan een afmeting van het geleidingsorgaan 40 in een richting rondom de gemeenschappelijke as 30. Aldus kan een respectievelijk vergrendelingsorgaan 60a, 60b over een relatief groot deel van een bij een dergelijke verdraaiing door het geleidingsorgaan 40 uitgevoerde slag werkzaam zijn om ook gedurende het uitvoeren van die slag een bepaalde stabilisatie van de twee buizen 11,21 en schuifdelen 10, 20 in een richting rondom de gemeenschappelijke as 30 te verschaffen, om na een slechts gedeeltelijk uitgevoerde verdraaiing een automatisch terugdraaien naar een neutrale positie te bewerkstelligen, of om een draaien vanuit een volledige verdraaide positie terug naar een neutrale positie te ondersteunen.
Onder verwijzing naar Figuur 1a is in een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding het geleidingsorgaan 40 gevormd als een uiteinde van een dwars door de buis 21 van het eerste schuifdeel 20 heen stekende pin 41, die tegen de kracht van een in de buis 21 opgestelde veer 42 in verplaatsbaar is langs die buis 21. De pin 41 steekt daartoe uit uit de buis 21 via een in de wand 22 van de buis 21 gevormd sleuf 43 die zich uitstrekt in de langsrichting van de buis 21. Boven in de buis 21 is een schroefelement 44 voorzien, dat verder of minder ver de buis 21 in kan worden gedraaid voor het variëren van een voorspanning van genoemde veer 42. De verende opstelling van het geleidingsorgaan 40 maakt dat de buis 21 van het eerste schuifdeel 20 ten opzichte van het geleidingsorgaan 40 kan bewegen wanneer dat wordt ondersteund door een rand van de geleidingssleuf 50. Daarmee is een verende oplegging van een op de gepresenteerde inrichting gemonteerd zadel bereikt, in alle beschikbare hoogtestanden.
Het wordt opgemerkt, dat daar waar in het bovenstaande wordt verwezen naar hoger of lager gelegen tweede en derde sleufgedeelten, met hoger en lager wordt bedoeld: hoger of lager ten opzichte van het andere aanwezige tweede of derde sleufgedeelte.
Het zal duidelijk zijn dat de uitvinding breder is dan de hierboven beschreven uitvoeringsvorm, en dat binnen de omvang van de bescherming die wordt geboden door de aangehangen claims, diverse variaties van een inrichting volgens de uitvinding mogelijk zijn, waarbij in het bijzonder combinaties van kenmerken die niet in combinaties zijn beschreven of geclaimd, desondanks bepaalde voordelen kunnen bieden.

Claims (14)

1. Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen, omvattende twee schuifdelen (10, 20) die althans in een bepaalde neutrale positie ten opzichte van elkaar zijn belemmerd om ten opzichte van elkaar te verschuiven langs een gemeenschappelijke as (30), waarbij de twee schuifdelen (10, 20) vanuit die neutrale positie ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn om de gemeenschappelijke as (30), naar een gedraaide positie waarin de twee schuifdelen (10, 20) ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn langs de gemeenschappelijke as (30), waarbij de twee schuifdelen (10, 20) vanuit een gedraaide positie ten opzichte van elkaar terug om de gemeenschappelijke as (30) verdraaibaar zijn naar een neutrale positie om weer een onderlinge vergrendeling van de twee schuifdelen (10, 20) in een richting langs de gemeenschappelijke as (30) te verkrijgen, met het kenmerk, dat de inrichting middelen (40, 50, 60a, 60b, 70a, 70b) omvat die een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen (10, 20) vanuit een gedraaide positie terug naar een neutrale positie mogelijk maken, bij welke gekoppelde verschuiving en verdraaiing naast een vergrendeling in een richting langs de gemeenschappelijke as (30) ook een onderlinge vergrendeling van de twee schuifdelen (10, 20) in een richting rondom de gemeenschappelijke as wordt verkregen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij genoemde middelen (40, 50, 60a, 60b, 70a, 70b) ten minste twee neutrale posities definiëren die respectievelijk zijn geassocieerd met een relatief lage stand van een zadel en een relatief hoge stand van een zadel, welke neutrale posities elk vanuit een gedraaide positie van de twee schuifdelen (10, 20) ten opzichte van elkaar bereikbaar zijn middels een gekoppelde verschuiving en verdraaiing zoals genoemd.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij middelen (40, 50) voor het bij een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen (10, 20) verkrijgen van een vergrendeling van de twee schuifdelen (10, 20) in een richting langs de gemeenschappelijke as (30) zijn ingericht om in een neutrale positie van de twee schuifdelen (10, 20) ten opzichte van elkaar een beperkte verschuiving van de twee schuifdelen (10, 20) ten opzichte van elkaar toe te laten over een bepaalde hoogte, waarbij middelen (60a, 60b, 70a, 70b) voor het bij een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen (10, 20) verkrijgen van een vergrendeling in een richting rondom de gemeenschappelijke as (30) zijn ingericht om een verkregen vergrendeling in omtreksrichting in stand te houden bij een verschuiving van de twee schuifdelen (10, 20) ten opzichte van elkaar over genoemde hoogte.
4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de middelen (60a, 60b, 70a, 70b) voor het bij een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen (10, 20) verkrijgen van een vergrendeling in een richting rondom de gemeenschappelijke as (30) een uitsparing (70a, 70b) omvatten, die is voorzien in het ene schuifdeel (10), en een vergrendelingsorgaan (60a, 60b) dat is voorzien aan het andere schuifdeel (20), en dat in een neutrale positie van de twee schuifdelen (10, 20) in de uitsparing (70a, 70b) steekt, waarbij het vergrendelingsorgaan (60a, 60b) beweegbaar is opgesteld om bij het onderling verdraaien van de twee schuifdelen (10, 20) vanuit een neutrale positie naar een gedraaide positie tegen een bepaalde voorspanning in uit genoemde uitsparing (70a, 70b) te worden gedrukt, en om bij een onderling verdraaien van de twee schuifdelen (10, 20) vanuit een gedraaide positie terug naar een neutrale positie onder invloed van genoemde voorspanning in de uitsparing (70a, 70b) te worden gedrukt.
5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de twee schuifdelen (10, 20) een eerste schuifdeel (20) en een tweede schuifdeel (10) omvatten, waarbij het eerste schuifdeel (20) binnen het tweede schuifdeel (10) is geplaatst, waarbij het vergrendelingsorgaan (60a, 60b) is voorzien aan het eerste schuifdeel (20), en de uitsparing (70a, 70b) is voorzien in het tweede schuifdeel (10).
6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij middelen (40, 50) voor het bij een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen (10, 20) verkrijgen van een vergrendeling van de twee schuifdelen (10, 20) in een richting langs de gemeenschappelijke as (30) een geleidingssleuf (50) omvatten die is voorzien in een tweede schuifdeel (10), en een daarin uitstekend geleidingsorgaan (40) dat is voorzien aan een eerste schuifdeel (20), welke geleidingssleuf (50) ten minste een eerste sleufgedeelte (51) omvat dat een pure verschuiving mogelijk maakt in een gedraaide positie van de twee schuifdelen (10, 20), welk eerste sleufgedeelte (51) is aangesloten op een tweede sleufgedeelte (52a, 52b) dat een combinatie van een verschuiving en een verdraaiing mogelijk maakt.
7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het tweede sleufgedeelte (52a, 52b) is aangesloten op een derde sleufgedeelte (53a, 53b), dat een pure verschuiving van de twee schuifdelen (10, 20) over een beperkte hoogte mogelijk maakt, welk derde sleufgedeelte (53a, 53b) eindigt in een holte (54a, 54b) waarnaast een drempel (55a, 55b) is voorzien, die voorkomt dat het geleidingsorgaan (40) zijwaarts uit de holte (54a, 54b) een ander sleufgedeelte (51, 52a, 52b) in schiet.
8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de geleidingssleuf (50) zowel aan een onderuiteinde als aan een bovenuiteinde van het eerste sleufgedeelte (51) een dergelijk tweede sleufgedeelte (52a, 52b), een dergelijk derde sleufgedeelte (53a, 53b), een dergelijke holte (54a, 54b) en een dergelijke drempel (55a, 55b) omvat.
9. Inrichting volgens één der conclusies 5 tot en met 8, waarbij het vergrendelingsorgaan (60a, 60b) zodanig is afgemeten, dat een slag die nodig is om het vergrendelingsorgaan (60a, 60b) middels een onderlinge verdraaiing van de twee schuifdelen (10, 20) althans gedeeltelijk uit een respectievelijke uitsparing (70a, 70b) te drukken, groter is dan een afmeting van het geleidingsorgaan (40) in een richting rondom de gemeenschappelijke as (30).
10. Inrichting volgens één der conclusies 7 tot en met 9, waarbij de uitsparing (70a, 70b) langgerekt is in een richting langs de gemeenschappelijke as (30), om het vergrendelingsorgaan (60a, 60b) toe te staan zich binnen de uitsparing (70a, 70b) in die richting te bewegen bij een beweging van het geleidingsorgaan (40) binnen het derde sleufgedeelte (53a, 53b).
11. Inrichting volgens één der conclusies 6 tot en met 10, waarbij het geleidingsorgaan (40) in een richting langs de gemeenschappelijke as (30) verend is opgesteld ten opzichte van het eerste schuifdeel (20).
12. Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen, omvattende twee schuifdelen (10, 20) die althans in een bepaalde neutrale positie ten opzichte van elkaar zijn belemmerd om ten opzichte van elkaar te verschuiven langs een gemeenschappelijke as (30), waarbij de twee schuifdelen (10, 20) vanuit die neutrale positie ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn om de gemeenschappelijke as (30), naar een gedraaide positie waarin de twee schuifdelen (10, 20) ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn langs de gemeenschappelijke as (30), waarbij de twee schuifdelen (10, 20) vanuit een gedraaide positie ten opzichte van elkaar terug om de gemeenschappelijke as (30) verdraaibaar zijn naar een neutrale positie om weer een onderlinge vergrendeling van de twee schuifdelen (10, 20) in een richting langs de gemeenschappelijke as (30) te verkrijgen, waarbij middelen (40, 50) voor het bij een gekoppelde verschuiving en verdraaiing van de twee schuifdelen (10, 20) verkrijgen van een vergrendeling van de twee schuifdelen (10, 20) in een richting langs de gemeenschappelijke as (30) een geleidingssleuf (50) omvatten die is voorzien in een tweede schuifdeel (10) en een daarin uitstekend geleidingsorgaan (40) dat is voorzien aan een eerste schuifdeel (20), waarbij het geleidingsorgaan (40) in een richting langs de gemeenschappelijke as (30) verend is opgesteld ten opzichte van het eerste schuifdeel (20).
13. Fiets omvattende een inrichting voor het tijdens het fietsen aanpassen van de zadelhoogte volgens één der voorgaande conclusies.
14. Fiets volgens conclusie 13, waarbij de fiets een fietsframe met een zitbuis omvat, waarbij genoemde inrichting een buitenste schuifdeel (10) omvat dat volledig is opgesteld binnen de zitbuis, en een binnenste schuifdeel (20) dat is opgesteld binnen het buitenste schuifdeel (10), waarbij slechts een deel van het binnenste schuifdeel (20) uit de zitbuis steekt.
NL1041725A 2016-02-17 2016-02-17 Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen. NL1041725B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1041725A NL1041725B1 (nl) 2016-02-17 2016-02-17 Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1041725A NL1041725B1 (nl) 2016-02-17 2016-02-17 Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1041725B1 true NL1041725B1 (nl) 2017-08-22

Family

ID=59688392

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1041725A NL1041725B1 (nl) 2016-02-17 2016-02-17 Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1041725B1 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2019229544A1 (en) * 2018-05-31 2019-12-05 Crank Brothers, Inc. Height adjustable seat post

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2019229544A1 (en) * 2018-05-31 2019-12-05 Crank Brothers, Inc. Height adjustable seat post

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6974190B1 (en) Armrest adjustment mechanism
US9731630B2 (en) Seat slide device
JP6228264B2 (ja) 家具用の駆動機構及び駆動方法
CN102088890B (zh) 车辆用座椅倾斜装置
US20080202276A1 (en) Adjustable steering column assembly
US20050146191A1 (en) Vertically adjustable chair armrest
US10010782B2 (en) Heel-piece for binding a boot on a gliding board
KR100619601B1 (ko) 틸팅리미트 및 로킹 가능한 의자
US20090008979A1 (en) Adjustment device for a reclining chair
EP0265316A1 (fr) Système de verrouillage d'un dispositif linéaire de réglage rapide et de blocage d'une pièce mobile par rapport à une pièce fixe
JP6941542B2 (ja) ステアリング装置
EP2786789B1 (fr) Dispositif de réglage de la position du patin de support de chaussure dans un système de fixation de ski
US6679549B2 (en) Table seat with easy and secure positioning
JP6937229B2 (ja) ステアリング装置
NL1041725B1 (nl) Inrichting om tijdens het fietsen de zadelhoogte aan te passen.
EP2200861A1 (fr) Dispositif de maintien en deverrouillage de l'articulation pour siege inclinable de vehicule
WO2016142836A1 (fr) Appareil de radiographie comprenant un bras mobile
FR2930485A1 (fr) Siege automobile pour enfant
EP2567878A1 (en) A steering column arrangement
JP2008029562A (ja) 家具の脚体の上下伸縮構造
JP2002040556A (ja) 調節脚装置
EP2921211B1 (fr) Elément de liaison réglable pour planche de glisse avec rattrapage des jeux
FR2985554A1 (fr) Dispositif de connexion mecanique pour relier une charge a un support
JP4188652B2 (ja) 椅子の肘掛け装置
EP1177748A1 (en) Locking mechanism suitable for use in office type chairs

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200301