NL1022300C2 - Dorsinrichting voor peulvruchten. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Dorsinrichting voor peulvruchten.

BESCHRIJVING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het 5 dorsen van peulvruchten omvattende een een over een ondergrond verplaatsbaar gestel met daarin opgenomen een om zijn althans in hoofdzaak horizontaal opgestelde draaiingsas draaibare trommel, waarvan het trommel oppervlak van één of meer openingen is voorzien, waarbij in de trommel een hoofddorsorgaan is opgesteld, dat om zijn althans nagenoeg 10 evenwijdig aan de draaiingsas van de trommel uitstrekkende langsas draaibaar is, en waarbij in de trommel tenminste één hulpdorsorgaan is opgesteld, dat om zijn althans nagenoeg evenwijdig aan de draaiingsas van de trommel uitstrekkende langsas draaibaar is.

Een dergelijke dorsinrichting is bijvoorbeeld bekend uit de 15 Nederlandse octrooiaanvrage nr. 89/01658 ten name van aanvraagster van onderhavige aanvrage. In deze bekende inrichting worden de peulvruchten door de dorsorganen gekneusd, zodat zij opengaan en er een dorsmengsel ontstaat van peulen en schillen/doppen. Dit dorsmengel dient uit de trommel te worden getransporteerd voor verdere verwerking. Hiertoe is in 20 NL-89/01658 het hoofddorsorgaan voorzien van uitstekende dorsschoepen, welke onder een hoek met de lengteas op het orgaan zijn aangebracht.

Tijdens bedrijf wordt aan het dorsmengsel niet alleen een bewegingscomponent in radiale richting alsook een bewegingscompionent in langsrichting medegedeeld. Deze laatste bewegingscomponent leidt tot een 25 gestage verplaatsing van het dorsmengsel van het ene einde naar het andere einde van de dorstrommel.

Voorts wordt de thans bekende dorsinrichting volgens NL-89/01658 gekenmerkt door een complex stabilisatie-systeem, dat de dorstrommel nagenoeg horizontaal oriënteert ten opzichte van de 30 ondergrond, ook indien de ondergrond (bijvoorbeeld een akker) niet vlak is, maar een hellend of glooiend karakter bezit. Deze horizontale positie van de dorstrommel is een vereiste - ook bij een niet vlakke ondergrond - 1 η o oo λ Λ H voor het verkrijgen van een goede doorstroming van het dorsmengsel door de inrichting. De doorstroming wordt weer in grote mate bepaald door de hoek van de dorsschoepen op het hoofddorsorgaan en bij een zeer complexe H uitvoeringsvorm is het mogelijk om deze hoek in te stellen om zo de 5 doorstroming te regelen.

Derhalve is het bij de thans bekende dorsinrichtingen (enkel) mogelijk de doorstroming te regelen door de hoek, welke de dorstrommel met de ondergrond maak te variëren, of door het regelen van de hoek van de dorsschoepen op de as van het hoofddorsorgaan. Echter 10 hierdoor is het niet langer of beperkt mogelijk om actief de hoek van de dorstrommel aan te passen, wanneer de inrichting zich over een glooiende of hellende ondergrond met variabele hellingshoeken te variëren.

De uitvinding beoogt bovengenoemde bezwaren te ondervangen en een dorsinrichting volgens de bovenvermelde aanhef te verschaffen, 15 welke eenvoudiger van constructie is en zonder allerlei aanvullende complexe en kostenverhogende hulpmiddelen de doorstroming van het I dorsmengsel door de dorstrommel eenvoudig te regelen is.

I Overeenkomstig de uitvinding wordt de inrichting voor het dorsen van peulvruchten gekenmerkt, doordat in de trommel aanvullende I 20 verplaatsingsmiddelen zijn opgesteld voor het door de trommel I transporteren van de te dorsen peulvruchten. Door de toepassing van aanvullende verplaatsingsmiddelen, welke de doorstroming regelen, is de I doorstroming van het dorsmengsel nu ontkoppeld van het hoofddorsorgaan, I welke laatste zodoende eenvoudiger geconstrueerd kan worden zonder I 25 specifieke al dan niet instelbare dorsschoepen.

I Een verbijzondering van de inrichting overeenkomstig de I uitvinding kan worden verkregen de verplaatsingsmiddelen zijn opgesteld I nabij een deel van de trommel oppervlak, dat tijdens bedrijf naar beneden beweegt. Daarbij kunnen de verplaatsingsmiddelen om hun althans nagenoeg 30 evenwijdig aan de draaiingsas van de trommel uitstrekkende langsas draaibaar zijn. De verplaatsingsmiddelen kunnen echter ook op andere I posities in de dorstrommel worden opgesteld.

I 1 Π 9 9 Q Π Π 3

Meer in het bijzonder zijn verplaatsingsmiddelen in een richting tegengesteld aan de draairichting van de trommel aandrijfbaar, waarbij de draaisnelheid van de verplaatsingsmiddelen regelbaar is afhankelijk van de hellingshoek van de inrichting ten opzichte van de 5 ondergrond. Met name deze laatste eigenschap maakt de inrichting overeenkomstig de uitvinding uitermate veelzijdig, daar nu de doorstroming van het dorsmateriaal onafhankelijk is van de dorsactie door de dorsorganen.

Bovendien kan de inrichting zo efficiënt worden bedreven, 10 daar de invloed van de hellingshoek van de inrichting ten opzichte van de ondergrond niet langer invloed heeft op de doorstroming van het dorsmengsel.

Bovendien wordt zo een sterke vereenvoudiging van de inrichting overeenkomstig de uitvinding verkregen. Allereerst kan het 15 hoofddorsorgaan goedkoper worden vervaardigd, daar de dorsschoepen niet langer onder een hoek, of instelbare hoek, op de as hoeven worden geplaatst. Voorts kunnen allerlei complexe stabi1isatie-systemen voor het horizontaal houden van de dorstrommel tijdens bedrijf achterwege worden gehouden, daar nu de verplaatsingsmiddelen regelbaar zijn in afhankelijk-20 heid van de hellingshoek.

Bij een specifieke uitvoeringsvorm zijn de verplaatsingsmiddelen uitgevoerd als tenminste één vijzel.

De uitvinding zal nu aan de hand van een tekening nader worden toegelicht, welke tekening achtereenvolgens toont in: 25 Figuur 1 een eerste uitvoeringsvorm van een dorsinrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2 een zijaanzicht van de dorsinrichting uit Figuur 1.

In de figuren 1 en 2 worden een overzicht c.q. een zij-30 aanzicht getoond van een eerste uitvoeringsvorm van een dorsinrichting volgens de uitvinding. Overeenkomende onderdelen worden in de beide figuren met identieke referentiecijfers aangeduid.

i 02 23 nn H De dorsinrichting omvat een dorstrommel 1, welke is H ondergebracht in een niet nader weergegeven gestel. De trommel 1 wordt ondersteund nabij zijn kopse einden la en lb ondersteund door niet weergegeven wielen, waarvan althans één wiel met behulp van een niet 5 nader weergegeven aandrijfmiddel in draaiing gebracht kan worden. Met behulp van dit niet weergegeven aandrijfwiel kan de trommel 1 gaan draaien in de richting volgens pijl A (zie figuur 2).

Het oppervlak van de dorstrommel 1 is voorzien van meerdere openingen 8, welke voorzien zijn van op zichzelf bekende zeven.

10 De dorstrommel 1 is zodanig in de dorsinrichting opgesteld, dat de draaiingsas of langsas van de dorstrommel althans nagenoeg horizontaal ten opzichte van de ondergrond is opgesteld. De te dorsen peulvruchten kunnen nabij een kops einde la van de dorstrommel in het inwendige van de trommel 1 worden toegevoerd met behulp van niet nader 15 weergegeven middelen, terwijl de leeggemaakte peulen/doppen, eventueel aanwezige bladeren en dergelijke nabij het andere kopse einde lb van de trommel 1 kunnen worden afgevoerd.

In de dorstrommel 1 is een hoofddorsas 2 opgesteld. Dit hoofddorsorgaan 2 bezit een langgestrekt en in hoofdzaak cilindrisch I 20 lichaam 2a, waarbij op de buitenomtrek van dit lichaam of as 2a naar I buiten toe uitstrekkende schoepen 7 zijn aangebracht. Het hoofddorsorgaan I 2 is om zijn langgerekte as 2a roteerbaar aan te drijven door middel van niet weergegeven aandrijfmiddelen, waarbij de rotatie-inrichting I weergegeven is met de pijl nabij het hoofddorsorgaan 2. Tijdens rotatie I 25 komen de schoepen 7 in contact met het dorsmengsel en kneuzen c.q. breken I de peulen respectievelijk de doppen open, zodat een dorsmengsel van I gekneusde peulen/doppen en peulvruchten wordt verkregen. Bij voorkeur, I doch niet noodzakelijkerwijs, bezitten de dorstrommel 1 en het I hoofddorsorgaan 2 tijdens bedrijf dezelfde rotatierichting, zoals I 30 weergegeven met de pijl A.

I Tijdens bedrijf zullen de schoepen 7 het ontstane I dorsmengsel, bestaande uit peulvruchten en gekneusde doppen/peulen in de 5 richting van het binnenoppervlak van de dorstrommel 1 in de richting van de zeven 8 worden geleid, alwaar een eerste scheiding van de peulvruchten en de gekneusde peulen/doppen wordt bewerkstelligd.

Ter ondersteuning van het dorsen van het dorsmengsel in de 5 trommel 1 zijn tevens hulpdorsorganen 3a-3b-3c in de dorstrommel opgesteld, welke hulpdorsorganen 3a-3c een langgerekt orgaan omvatten welke roteerbaar is om een respectievelijke rotatie-as 4a-4c en in een rotatierichting zoals weergegeven door de bij elk hulpdorsorgaan weergegeven pijl. Elk hulpdorsorgaan is zoals de figuur 1 en 2 openbaart, 10 voorzien van 1 anggestrekte schoepen 5a-5c welke op het buitenoppervlak van het hulpdorsorgaan 3a-3c zijn aangebracht. Bij voorkeur zijn de hulpdorsorganen 3a-3c nabij het binnenoppervlak van de dorstrommel 1 opgesteld. De hulpdorsorganen 3a-3c worden door niet nader weergegeven aandrijforganen aangedreven. De oriëntatie van de hulpdorsorganen 3a-3c 15 nabij het binnenoppervlak van de dorstrommel 1 is dusdanig, dat tijdens bedrijf het dorsmengsel door de schoepen 5a-5c langs het binnenoppervlak van de dorstrommel 1 wordt verplaatst en gewreven. Dit leidt tot een verdere kneuzing van het dorsmengsel, en derhalve tot een verbeterd vrijmaken van de peulvruchten uit de doppen/peulen.

20 Bij de thans bekende dorsinrichtingen staan de schoepen 7 onder een hoek ten opzichte van de langsas 2a van het hoofddorsorgaan 2, zodat deze schoepen tijdens rotatie tevens een bewegingscomponent aan het dorsmengsel in de richting van het andere kopse einde lb van de dorstrommel 1 mededelen. Zodoende wordt met behulp van het hoofddors-25 orgaan volgens de stand van de techniek het dorsmengsel van het eerste kopse einde la naar het andere kopse einde lb geleid. Dit maakt de constructie van het hoofddorsorgaan 2 overeenkomstig de stand van de techniek complex en kostbaar, terwijl bovendien de doorstroming van het dorsmengsel bij de thans bekende dorsinrichtingen in sterke mate 30 afhankelijk is van de hoek die de dorsinrichting en meer in het bijzonder de dorstrommel 1 maakt ten opzichte van de ondergrond.

Met name bij glooiende c.q. hellende ondergrond zal de 1 022300 dorstrommel 1 niet langer horizontaal zijn opgesteld en zal de I zwaartekracht de doorstroming van het dorsmengsel of tegenwerken danwel I versterken, hetgeen in beide situaties ongewenst is, omdat dit leidt tot een inefficiënte dorsactie en een onvolledige scheiding van de I 5 peulvruchten van de gekneusde doppen/peulen. Bij de thans bekende I dorsinrichtingen wordt de dorstrommel 1 derhalve tijdens bedrijf nagenoeg I horizontaal georiënteerd met behulp van complexe en kostbare I stabilisatiemiddelen.

I Overeenkomstig de uitvinding is de dorsinrichting zoals 10 weergegeven in de figuren 1 en 2 voorzien van aanvullende verplaatsings- I middelen 6, welke tijdens bedrijf het dorsmengsel bestaande uit gekneusde peulen/doppen en vrijgemaakte peulvruchten van het eerste kopse einde la I in de richting van het andere kopse einde lb door de dorstrommel 1 I verplaatsen. Door het aanbrengen van aanvullende verplaatsingsmiddelen in I 15 de dorstrommel 1 wordt een ontkoppeling verkregen tussen enerzijds de I dorsactie en de transportactie, welke bij de thans bekende dors- I inrichtingen door het hoofddorsorgaan 2 wordt verzorgd.

Doordat het hoofddorsorgaan 2 niet langer verantwoordelijk I is voor de doorstroming van het dorsmengsel door de dorstrommel 1, kan 20 deze eenvoudiger en goedkoper worden vervaardigd, doordat de schoepen 7 I niet langer onder een hoek, maar gewoon loodrecht uitstrekkend op het I oppervlak van het hoofddorsorgaan 2 kunnen worden aangebracht.

I Bij voorkeur worden de verplaatsingsmiddelen door niet I weergegeven aandrijfmiddelen aangedreven, en roteren daarbij om zijn I 25 langgerekte as 6a en meer in het bijzonder in een richting welke tegengesteld is aan de rotatierichting van de dorstrommel 1 zoals I weergegeven met pijl A. Bij een specifieke uitvoeringsvorm, welke tevens getoond is in de figuren 1 en 2, zijn de verplaatsingsmiddelen 6 I uitgevoerd als een vijzel.

I 30 Door de rotatiesnelheid van de verplaatsingsmiddelen 6 in I te stellen, kan op een eenvoudige wijze de doorstroming van het mengsel I door de dorstrommel 1 worden ingesteld. Deze eigenschap maakt het met I 3 u y BW"·' . ·_. ,-.- .,,,,,. » Λ». ... ,Γ. , UIU^^>juhr;b-;c ^*a>lPWBffypqfci-.'>· *·» · · -·! 7 name mogelijk om de doorstroomsnelheid van het dorsmengsel aan te passen aan de hoek welke de dorstrommel 1 maakt ten opzichte van de horizontaal.

Zodoende is het mogelijk om ook bij het bedrijven van de dorsinrichting op een glooiende c.q. hellende ondergrond te allen tijde de gewenste 5 doorstroming van het dorsmengsel door de dorstrommel 1 te verkrijgen, ongeacht de hoek welke de dorstrommel 1 met de horizontaal maakt.

Meer specifiek, indien in een bepaalde situatie de dorsinrichting zich verplaatst over een naar boven toe hellende ondergrond zullen niet getoonde regelmiddelen de verplaatsingsmiddelen 6 10 met een grotere rotatiesnel heid aandrijven, teneinde zo voor de tegenwerkende invloed van de zwaartekracht op de doorstroming te compenseren.

Evenzo zal tijdens het verplaatsen van de dorsinrichting over een naar beneden glooiende ondergrond de verplaatsingsmiddelen door 15 de regelmiddelen met een lagere rotatiesnel heid worden aangedreven, teneinde zo het versterkende effect van de zwaartekracht op de doorstroomsnelheid van het dorsmengsel tegen te werken.

In beide situaties kan een eenvoudige dorsinrichting verkregen worden, waarbij geen aanvullende stabilisatiemiddelen vereist 20 zijn welke zoals bij de thans bekende dorsinrichtingen het de dorstrommel 1 te allen tijde in een horizontale positie handhaven.

Het zal duidelijk zijn dat met deze uitvoeringsvorm een eenvoudige en goedkopere dorsinrichting wordt verkregen, waarbij te allen tijde de doorstroming van het dorsmengsel door de dorstrommel 1 kan 25 worden geregeld, enerzijds afhankelijk van het dorsresultaat in de dorstrommel en anderzijds door de hoek welke de dorstrommel 1 met de horizontaal maakt.

Ten behoeve van een geschikte aansturing van de verplaatsingsmiddelen 6 in afhankelijkheid van de hoek van de inrichting 30 ten opzichte van de horizontaal, kan de inrichting voorzien zijn van geschikte hellingshoekmeters welke in afhankelijkheid van de hellingshoek een signaal genereren op basis waarvan de regelmiddelen de 102230η I 8 I rotatiesnelheid van de verplaatsingsmiddelen 6 instellen.

U ·ί A Ο Ο ^ Λ Λ

Claims (6)

1. Inrichting voor het dorsen van peulvruchten omvattende een een over een ondergrond verplaatsbaar gestel met daarin opgenomen een om 5 zijn althans in hoofdzaak horizontaal opgestelde draaiingsas draaibare trommel, waarvan het trommel oppervlak van één of meer openingen is voorzien, waarbij in de trommel een hoofddorsorgaan is opgesteld, dat om zijn althans nagenoeg evenwijdig aan de draaiingsas van de trommel j 10 uitstrekkende langsas draaibaar is, en j waarbij in de trommel tenminste één hulpdorsorgaan is opgesteld, dat om zijn althans nagenoeg evenwijdig aan de draaiingsas van de trommel uitstrekkende langsas draaibaar is, met het kenmerk, dat in de trommel aanvullende verplaatsingsmiddelen zijn opgesteld voor het door de 15 trommel transporteren van de te dorsen peulvruchten.

2. Dorsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen zijn opgesteld nabij een deel van de trommel oppervlak, dat tijdens bedrijf naar beneden beweegt.

3. Dorsinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, 20 dat de verplaatsingsmiddelen om hun althans nagenoeg evenwijdig aan de draaiingsas van de trommel uitstrekkende langsas draaibaar zijn.

4. Dorsinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen in een richting tegengesteld aan de draairichting van de trommel aandrijfbaar is.

5. Dorsinrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de draaisnelheid van de verplaatsingsmiddelen regelbaar is afhankelijk van de hellingshoek van de inrichting ten opzichte van de ondergrond.

6. Dorsinrichting volgens één of meer van de voorgaande 30 conclusies, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen uitgevoerd zijn als tenminste één vijzel. ? '322300