NL1020502C2 - Dakrandbeveiliging. - Google Patents

Description

»

Dakrandbeveiliging.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een dakrandbeveiliging omvattende een zich in gebruikspositie in hoofdzaak verticaal uitstrekkende staander 5 ingericht voor het daarmee verbinden van een leuning en aan het vrije benedeneinde voorzien van een eerste afsteunvlak, een met die staander verbonden zich daarvan neerwaarts uitstrekkende arm, welke aan het vrije einde voorzien is van een tweede afsteunvlak, borgmiddelen uitgevoerd om samen met dat eerste afsteunvlak van die staander een dakrand of goot respectievelijk van onderen en van boven aan te grijpen.

10 Een dergelijke dakrandbeveiliging is bekend uit NL-A-8800985.

Dakrandbeveiligingen worden gebruikt bij het op het dak uitvoeren van werkzaamheden die langere tijd duren. Door de overheid worden eisen gesteld met betrekking tot de veiligheid van de op een dak of andere op grotere hoogte van de bodem aanwezige constructie.

15 Bij dakrandbeveiligingen moet onderscheid gemaakt worden tussen permanente beveiligingen en tijdelijk aangebrachte beveiligingen. De onderhavige uitvinding heeft betrekking op tijdelijk aangebrachte beveiligingen die bijvoorbeeld gebruikt worden bij het vervangen van dakafdekking en andere werkzaamheden aan (horizontale) daken.

Uit de Nederlandse ter inzage legging 8800985 is een dakrandbeveiliging bekend 20 waarbij op de staander zich een U-vormige constructie uitstrekt die om een dakgoot of dergelijke heen aangebracht kan worden. Aan de onderzijde is een met de hand verstelbare borging aanwezig die precies onder het eerste afsteunvlak gebracht kan worden om zo daartussen een goot knellend op te nemen.

Afgezien van het niet eenvoudig verticaal verstelbaar zijn van het onderste op de 25 goot werkende borgmiddel werkt een dergelijke constructie alleen bij daken voorzien van goten met een platte bodem. Immers wanneer de bodem van de goot gekromd is zal eenduidig vastleggen niet meer eenvoudig mogelijk zijn. Bovendien werkt een dergelijke constructie in het geheel niet bij platte daken. Immers daarbij is het niet mogelijk het borgmiddel horizontaal tegen het eerste afsteunvlak te kunnen plaatsen.

30 Het is het doel van de onderhavige uitvinding in een dakrandbeveiliging te voorzien die zowel bij schuine als bij platte daken toegepast kan worden onafhankelijk van de omvang van het uitstekende en onafhankelijk van de vorm van de goot.

Het is bovendien een verder doel van de onderhavige uitvinding in een 1 A p rI r: f; · 2 dakrandbeveiliging te voorzien die niet op onbedoelde wijze niet werkzaam gemaakt kan worden en gemakkelijk aangebracht en verwijderd kan worden. Tevens wordt beoogd in de dakrandbeveiliging te voorzien die eenvoudig aan te brengen is en een laag gewicht heeft. Bovendien moet deze zowel aan te brengen zijn op platte daken als 5 hellende daken die met bijvoorbeeld een dakgoot eindigen.

Staande dakrandbeveiligingen hebben het voordeel dat deze soms eenvoudig aan te brengen zijn maar daarmee hangt het nadeel samen dat deze evenzo eenvoudig verwijderd kunnen worden ook in onbedoelde gevallen. Andere veilige constructies zijn bijzonder moeilijk te plaatsen en/of te verwijderen.

10 Het is een verder doel van de onderhavige uitvinding in een dakrandbeveiliging te voorzien die op eenvoudige wijze aan te brengen is en te verwijderen is.

De hierboven beschreven doeleinden worden verwezenlijkt met een hierboven beschreven dakrandbeveiliging waarbij die borgmiddelen in horizontale richting ten opzichte van dat eerste afsteunvlak verstelbaar zijn.

15 Volgens de onderhavige uitvinding zijn de borgmiddelen in horizontale richting ten opzichte van het eerste afsteunvlak verplaatsbaar. Bij toepassing in een goot, zoals bij een hellend dak, is het in principe mogelijk het aangrijpvlak van de borgmiddelen tegenover het afsteunvlak te positioneren. Bij een verhoudingsgewijs brede dakrand met geringe overstek kunnen de borgmiddelen ten opzichte van het betreffende gebouw 20 meer naar buiten gebracht worden dan het eerste afsteunvlak. Overigens is een klemmend opnemen door de borgmiddelen niet altijd noodzakelijk. Immers deze borgmiddelen zijn vooral aanwezig om te voorkomen dat de staander uit de opname daarvan zoals een goot of dakrand beweegt. Dit is met name een risico bij storm en dergelijke. Geringe verplaatsing is echter wel toegestaan zolang deze maar niet tot het 25 losraken van de constructie leidt. Met de uitvinding kan de dakrandbeveiliging eenvoudig aan allerlei soorten daken met verschillende overstek aangepast worden.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering is deze beveiliging tegen het naar boven verplaatsen van de dakrandbeveiliging uitgevoerd als hulparm. Deze hulparm is volgens een bijzondere uitvoering van de uitvinding scharnierend met de eerder 30 beschreven arm verbonden die op de gevel afsteunt. Deze hulparm is van een of meer aangrijpvlakken voorzien voor aangrijpen onder een goot of dergelijke. Bovendien kunnen grendelmiddelen aanwezig zijn om de hulparm in zowel de blokkerende als niet blokkerende positie te vergrendelen. Volgens een bijzondere uitvoering zijn ·& * > O 's ï C, U « / {.! ( 3 stuwmiddelen zoals een veer aanwezig die de hulparm in de grendelende positie drijven. In een dergelijk geval is het nodig dat de grendelmiddelen in ieder geval in de niet borgende positie grendelen om het bewust verwijderen van de dakrandbeveiliging mogelijk te maken.

5 Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is de afstand in zowel horizontale richting als verticale richting tussen het eerste en tweede afsteunvlak verstelbaar. Daardoor kan in aanpassing aan de plaatselijke omstandigheden voorzien worden zoals de aanwezigheid van een raam, een naar binnen of uitspringend deel of dergelijke op de gevel.

10 Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de onderhavige uitvinding wordt het kantelmoment opgebracht op de verticale staander geleid naar een op verhoudingsgewijs grote afstand liggend afsteunvlak dat bij voorkeur afsteunt op de gevel of dergelijke van een gebouw. Dit afsteunvlak kan bestaan uit een schotelachtig deel dat in verscheidene richtingen schamierbaar ten opzichte van de arm is 15 aangebracht om steeds volledig aanliggen tegen een gevel of dergelijke te garanderen. Van boven steunt de dakrandbeveiliging af op een goot, achter een dakrand of dergelijke. Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is de afstand tussen het steunpunt op het dak/dakgoot-steunpuntgevel vele malen, dat wil zeggen 5-20 maal zo groot als de afstand van deze steunpunten in horizontale richting. Als 20 voorbeeld van de afstand in verticale richting van de steunvlakken wordt een waarde van 1-3 m genoemd. Bij voorkeur is de arm uitschuifbaar uitgevoerd zodat obstakels of niet dragende delen zoals kozijnen vermeden kunnen worden en het hierboven beschreven steunpunt naar wens gekozen kan worden.

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekeningen 25 afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarbij tonen: fïg. 1 schematisch een dakrandbeveiliging volgens de onderhavige uitvinding in perspectief; fïg. 2 de dakrandbeveiliging volgens fig. 1 in zijaanzicht; fig. 3 een detail van de grendelconstructie van de dakrandbeveiliging in de 30 borgende positie; fïg. 4 het detail volgens fig. 3 (in gewijzigd aanzicht) in grendelende positie; en fig. 5 in zijaanzicht de opslagpositie van verscheidene hierboven beschreven delen.

9 4

In fig. 1 en 2 is de dakrandbeveiliging volgens de onderhavige uitvinding in het geheel met 1 aangegeven. Deze is bedoeld om veiligheid te verschaffen aan op een dakrand van een gebouw 2 werkzame personen. De gevel van het gebouw is met 3 aangegeven en de zich langs de dakrand uitstrekkend dakgoot met 4. De 5 dakrandbeveiliging bestaat uit een (in de gebruikspositie) in hoofdzaak verticale staander 7 waaraan op vaste wijze een arm 8 bevestigd is. Arm 8 is uitschuifbaar uitgevoerd en nabij het het vrije uiteinde van het afsteunvlak 12 voorzien. Door het uitschuifbaar uitvoeren kan de positie van afsteunvlak 12 enigszins gewijzigd worden om rekening te houden met eventueel op de gevel aanwezige obstakels of niet dragende 10 delen daarvan. Niet afgebeelde klemmiddelen zijn aanwezig om de delen van arm 8 die ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn onderling te fixeren. Het afsteunvlak van de staander 7 is met 14 aangegeven. De afstand tussen de afsteunvlakken 12 en 14 is met b aangegeven (fig. 2) en deze afstand is bij voorkeur 1,5 - 2,5 m.

Met arm 8 is een hulparm 9 via scharnier 10 verbonden. Een veer 11 is aanwezig 15 die hulparm 9 in fig. 1 en 2 naar links drijft. Op hulparm 9 is een aangrijpblok 13 aanwezig voorzien van aangrijpvlakken 18 en 19. Het aangrijpblok 13 kan hetzij verstelbaar zijn hetzij vervangbaar zijn voor optimale aanpassing aan de betreffende constructie. Een vaste positie is eveneens mogelijk.

De hulparm 9 is aan de bovenzijde voorzien van een grendel. Zoals uit fig. 3 en 4 20 blijkt bestaat deze grendel uit een grendellip 15 die met een scharnier 16 scharnierend aan hulparm 9 bevestigd is. Eventueel is een veer aanwezig die de grendellip links om doet scharnieren zodat deze schuift over balk 20. Deze balk 20 is voorzien van pennen 17.

De hierboven beschreven dakrandbeveiliging werkt als volgt. De 25 dakrandbeveiliging wordt aangegrepen bij arm 8 of staander 7 en met steunvlak 14 in goot 4 of een daktrim of dergelijke gehangen. Daarbij wordt tijdens het inbrengen hulparm 9 iets naar rechts gedraaid en zodra steunvlak 14 het laagste punt daarvan bereikt heeft, kan hulparm 9 naar links bewegen en kan een van de aangrijpvlakken 18 of 19 onder de dakgoot 4 in aangrijping komen. Vervolgens zal bij verder kantelen 30 steunvlak 12 afsteunen tegen gevel 3. Na het aanbrengen van een aantal van dergelijke beveiligingen kan een leuning 6 aangebracht worden en is de dakrandbeveiliging compleet. Naar boven bewegen van de dakrandbeveiliging waardoor steunvlak 14 uit 1 020502 5 goot 4 bewogen zou kunnen worden is niet mogelijk door de aangrijpvlakken 18 respectievelijk 19.

Indien men de dakrandbeveiliging wil verwijderen dient eerst de leuning 6 weggenomen te worden. Vervolgens kan met de voet hulparm 9 naar rechts gedraaid 5 worden, waarbij grendellip 15 over pennen 17 beweegt en daarachter vergrendeld wordt zoals in fig. 4 getoond is. Op dat moment is geen beveiliging tegen het optillen van staander 7 uit goot 4 meer aanwezig en kan de dakrandbeveiliging verwijderd worden.

Vanzelfsprekend is het ook bij het aanbrengen mogelijk hulparm 9 in de meest 10 rechtse positie zoals getoond in fig. 4 te houden en pas na het aanbrengen door het drukken op de bovenzijde 21 van de grendellip 15 aangrijping achter de pennen 17 teniet te doen.

Uit fig. 5 blijkt dat na gebruik de hierboven beschreven dakrandbeveiligingen 1 in elkaar genest kunnen worden voor doelmatig transport en opslag.

15 Hoewel de uitvinding hierboven aan de hand van een voorkeursuitvoering van de dakrandbeveiliging beschreven is, zal voor degene bekwaam in de stand der techniek dadelijk duidelijk zijn dat vele varianten mogelijk zijn zonder buiten het bereik van de onderhavige aanvrage te geraken. Dergelijke varianten komen dadelijk op bij degene bekwaam in de stand der techniek na het lezen van bovenstaande beschrijving en liggen 20 binnen het bereik van de bijgaande conclusies.

. .. . . r / „ ' ; ' * ï f } K t

Claims (9)

1. Dakrandbeveiliging (1) omvattende een zich in gebruikspositie in hoofdzaak verticaal uitstrekkende staander (7) ingericht voor het daarmee verbinden van een leuning (6) en aan het vrije benedeneinde voorzien van een eerste afsteunvlak, een met die staander verbonden zich daarvan neerwaarts uitstrekkende arm (8), welke aan het vrije einde voorzien is van een tweede afsteunvlak (12), borgmiddelen (9, 13) 10 uitgevoerd om samen met dat eerste afsteunvlak van die staander een dakrand of goot respectievelijk van onderen en van boven aan te grijpen, met het kenmerk, dat die borgmiddelen (9; 13) in horizontale richting ten opzichte van dat eerste afsteunvlak verstelbaar zijn.

2. Dakrandbeveiliging volgens conclusie 1, waarbij die borgmiddelen verplaatsbaar zijn tussen een borgende en niet borgende positie.

3. Dakrandbeveiliging volgens conclusie 3, waarbij die borgmiddelen een scharnierend met die arm verbonden hulparm (9) omvatten. 20

3. Dakrandbeveiliging volgens conclusie 3, waarbij in de gebruikspositie dat aangrijpvlak van die hulparm zich boven het scharnierpunt (10) van de hulparm bevindt.

5. Dakrandbeveiliging volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die borgmiddelen bedienbare grendelmiddelen omvatten voor het in de niet borgende positie vast leggen.

6. Dakrandbeveiliging volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij 30 stuwmiddelen (11) aanwezig zijn, die de borgmiddelen in een borgende positie drijven.

7. Dakrandbeveiliging (7) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afstand (a) in horizontale richting tussen het eerste en tweede afsteunvlak verstelbaar is. ' ; ? \ "t 5 0 £ Λ δ. Dakrandbeveiliging volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afstand (b) in verticale richting tussen het eerste en tweede afsteunvlak verstelbaar is.

9. Dakrandbeveiliging volgens een van de voorgaande conclusies, welke nestbaar met andere overeenkomstige uitgevoerde dakrandbeveiligingen is uitgevoerd.

10. Stelsel omvattende een aantal dakrandbeveilingen volgens een van de voorgaande conclusies met daartussen aangebrachte leuning (6). 10 'n20502