NL1009494C2

NL1009494C2 - Amusementsinrichting alsmede werkwijze voor het bedienen van een dergelijke amusementsinrichting.

Info

Publication number: NL1009494C2
Application number: NL1009494A
Authority: NL
Inventors: Johannes Hermanus Mari Gubbels
Original assignee: Caripro Holding B V
Priority date: 1998-06-25
Filing date: 1998-06-25
Publication date: 2000-01-04

Description

Korte aanduiding: Amusementsinrichting alsmede werkwijze voor het bedienen van een dergelijke amusementsinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een amusementsinrich-5 ting voorzien van een langgestrekte baan waarover het voertuig verplaatsbaar is.

De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het bedienen van een dergelijke amusementsinrichting.

Bij een dergelijke amusementsinrichting wordt het 10 voertuig over een langgestrekte baan geplaatst, waarbij het voertuig tussen een instap- en uitstappositie continu met de baan verbonden blijft. De sensatie die met een dergelijke amusementsinrichting wordt ondervonden is op zich bekend en het vergroten van deze sensatie wordt thans gezocht in het verhogen van de snelheid en versnelling waarmee het voertuig over 15 de baan wordt verplaatst. Dit is echter met name mogelijk bij een relatief lange baan en een relatief kostbare amusementsinrichting.

De uitvinding beoogt een amusementsinrichting te verschaffen waarbij de ondervonden sensatie wordt vergroot terwijl de lengte van de baan evenals de op het voertuig uitgeoefende versnellings-20 kracht relatief klein kan zijn.

Dit doel wordt bij de amusementsinrichting volgens de uitvinding bereikt, zodat de amusementsinrichting is voorzien van een over de baan verplaatsbare drager waarmee het voertuig ontkoppelbaar is verbonden, welke amusementsinrichting verder Is voorzien van ten minste een 25 tweede baan waarover het van de eerste langgestrekte baan ontkoppelde voertuig verplaatsbaar is.

Na het ontkoppelen van het voertuig van de drager wordt het voertuig verder verplaatst over een tweede baan die bijvoorbeeld een glijbaan of waterbaan kan omvatten. Indien gewenst kan het voertuig op 30 een bepaald moment weer met een over een langgestrekte baan verplaatsbare drager worden gekoppeld. Dit kan dezelfde baan zijn als waarover het voertuig eerst is verplaatst of een derde baan. Het aantal malen dat het voertuig van de amusementsinrichting van de ene op een andere baan wordt overgebracht kan naar wens worden gekozen. Doordat de sensatie die door 35 de in het voertuig aanwezige personen wordt ondervonden over een langgestrekte baan, een glijbaan of een waterbaan telkens anders is, kan 1009494 2 ook bij een relatief eenvoudige amusementsinrichting een relatief hoge sensatie worden verkregen.

Een uitvoeringsvorm van de amusementsinrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de drager en het voertuig zijn 5 voorzien van in elkaar aangrijpende delen van een ontkoppelbaar vergrendel-mechanisme.

Met behulp van het vergrendelmechanisme wordt het voertuig stevig met de drager verbonden terwijl het voertuig tevens relatief eenvoudig ontkoppelbaar is.

10 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening waarin,

Fig. 1 een zijaanzicht van een langgestrekte baan met een voertuig volgens de uitvinding toont,

Fig. 2 een van de langgestrekte baan ontkoppeld voertuig 15 toont,

Fig. 3 het koppelen van een voertuig met een langgestrekte baan toont,

Fig. 4 het met de langgestrekte baan gekoppelde voertuig toont, 20 Fig. 5 een eerste vergrendelmechanisme volgens de uitvinding toont,

Fig. 6 een tweede vergrendelmechanisme volgens de uitvinding toont,

Fig. 7A - 7D verschillende fasen van een bovenaanzicht 25 van de amusementsinrichting volgens de uitvinding tonen,

Fig. 8 een vooraanzicht van een detail van de in Fig. 7A - 7D weergegeven amusementsinrichting toont.

In de figuren zijn overeenkomende onderdelen voorzien van dezelfde verwijzingscijfers.

30 Fig. 1 toont een deel van een amusementsinrichting 1 volgens de uitvinding die is voorzien van een langgestrekte, van geleidingsprofielen voorziene baan 2 waarover een geleidingsmechanisme omvattende drager 3 in een door pijl PI aangegeven richting verplaatsbaar is. Het geleidingsmechanisme van de drager 3 kan een aantal wielen omvatten 35 die afrolbaar zijn over de geleidingsprofielen van de baan 2. Dergelijke wiel samenstellen 4 zijn op zich bekend. De drager 3 kan met behulp van t 0 094 9 4^ 3 een eigen aandrijving of onder invloed van zwaartekracht in door pijl PI richting worden verplaatst. Ook de wijze waarop de drager 3 over de baan 2 wordt verplaatst is op zich bekend.

Aan de drager 3 is een ontkoppelbaar voertuig 5 5 verbonden. Het voertuig 5 omvat een onderstel 6 en op het onderstel 6 bevestigde stoelen 7 waarop personen 8 kunnen plaatsnemen.

In Fig. 1 zijn verder staanders 9 weergegeven waarmee de baan 2 wordt ondersteund. Aan de in Fig. 1 weergegeven drager 3 is verder een als een luchtballon uitziend element 10 gekoppeld waardoor de 10 in het voertuig 6 aanwezige personen de indruk wordt gegeven dat zij met behulp van een luchtballon door het luchtruim varen.

Fig. 2 toont het ontkoppelen van het voertuig 5 van de drager 3 waarbij het voertuig 5 in een door pijl P2 aangegeven richting naar beneden valt en bij de amusementsinrichting volgens de uitvinding 15 terechtkomt op een tweede baan, bijvoorbeeld een waterbaan 11 (zie Fig. 7A - 7D). Hiertoe is het onderstel 6 zodanig uitgevoerd dat het voertuig 5 op het water blijft drijven.

In Fig. 3 is de situatie weergegeven waarin het voertuig 5 met een drager 3 wordt gekoppeld waartoe het voertuig 5 in een 20 door pijl P3 aangegeven richting relatief ten opzichte van de baan 2 dient te worden verplaatst. Bij de in Fig. 3 weergegeven drager 3 is de drager 3 voorzien van een helikoptervormig element 12. Bij de in Fig. 4 weergegeven situatie waarin het voertuig 5 met de van het element 12 voorziene drager 3 is gekoppeld krijgen de in het voertuig 5 aanwezige personen 8 het gevoel 25 alsof ze door een helikopter worden vervoerd.

Fig. 5 toont een eerste vergrendel mechanisme 13 waarmee een voertuig 5 met een drager 3 kan worden gekoppeld. Het voertuig 5 is voorzien van een zich verticaal uitstrekkende as 14 en aan een uiteinde daarmee verbonden cilindervormig blok 15. Het cilindervormige blok 15 is 30 voorzien van twee schuine randen 16, 17.

De drager 3 is voorzien van een plaat 18 waaraan om assen 19 zwenkbare haken 20 zijn bevestigd. De twee haken 20 zijn aan de naar elkaar toegerichte zijden voorzien van inkepingen 21 die corresponderen met de vorm van de randen 16, 17 van het element 15. De plaat 18 35 is verder voorzien van verschuifbare vergrendel pennen 22 welke elektrisch, hydraulisch, pneumatisch of mechanisch bedienbaar zijn. De werking van 'i CO 04 o t 4 het vergrendel mechanisme 13 is als volgt. Hierbij wordt uitgegaan van een situatie waarin het element 15 tussen de inkepingen van de haken 20 is gelegen en de haken 20 de met stippellijnen weergegeven gesloten positie hebben. De pennen 22 bevinden zich hierbij tussen de plaat 18 en de naar 5 de plaat 18 toegekeerde randen 23 van de haken 20. De positie van de pennen 22 is eveneens met stippellijnen weergegeven. Vanuit deze gesloten stand worden de pennen 22 in door pijlen P4, P5 aangegeven richting verschoven. Door het gewicht van het voertuig 5 wordt er een kracht in de door pijl P2 aangegeven richting op de inkepingen van de haken 20 10 uitgeoefend ten gevolge waarvan de haken 20 in de door pijl P6 - P7 aangegeven richting om de assen 19 zullen gaan zwenken. Het element 15 van het voertuig 5 glijdt tussen de haken 20 uit en zal in de door pijl P2 aangegeven richting verplaatsen. Bij het bevestigen van het voertuig 5 aan de drager 3 wordt het element 15 tussen de openstaande haken 20 geduwd 15 in een aan pijl P2 tegengestelde richting ten gevolge waarvan de haken 20 in een aan pijl P6, pijl P7 tegengestelde richting om de assen 19 gaan verzwenken en in aangri jping worden gebracht met het element 15. Vervolgens worden de pennen 22 in een aan pijlen P4, P5 tegengestelde richting verschoven ten gevolge waarvan de haken 20 in de gestippelde stand zijn 20 geblokkeerd. Het bevestigen van het voertuig 5 aan drager 3 kan geschieden door ofwel het voertuig 5 naar de drager toe te verplaatsen of de drager 3 naar het voertuig 5 te verplaatsen.

Fig. 6 toont een tweede vergrendel mechanisme 25 volgens de uitvinding welke is voorzien van een met het voertuig 5 gekoppeld 25 element 15 dat aan een naar de drager 3 toegekeerde zijde is voorzien van een elektromagneet 26. De drager 3 is voorzien van een basisplaat 27 die aan een naar het voertuig 5 toegekeerde zijde eveneens is voorzien van een elektromagneet 26. De basisplaat 27 is verder voorzien van twee borgpennen 28 die verschuifbaar zijn in en tegengesteld aan een door 30 pijl P8, pijl P9 aangegeven richting. De werking van het vergrendel-mechanisme 25 is als volgt. Voor het vergrendelen van het voertuig 5 aan de drager worden het voertuig 5 en de drager 3 naar elkaar toe verplaatst waarbij de elektromagneten 26 onder magneetkracht tegen elkaar aan worden getrokken. Vervolgens worden de borgpennen 28 in de door pijlen P8, P9 35 aangegeven richting weer naar elkaar toe geschoven waarbij de uiteinden 29 van de pennen 28 onder de rand 16 van het element 15 komen te liggen. Voor 1 00949 4 5 het ontkoppelen van het voertuig 5 van de drager 3 worden eerst de borgpennen 28 in aan pijlen P8, P9 tegengestelde richting verplaatst. Vervolgens worden de elektromagneten bedient zodat ze worden ontkracht of bekrachtigd waarbij de magneetkracht tussen de elektromagneten 26 5 ophoudt te bestaan of de magneten van elkaar afstoot. De borgpennen 28 hebben hierbij de functie om in geval van ongewenste uitval van de elektromagneten 26 het voertuig 5 aan de drager 3 vast te houden.

Het is uiteraard ook mogel ijk om de drager 3 te voorzien van het element 15 terwijl het voertuig 5 wordt voorzien van de plaat 18 10 of 27 met de daaraan bevestigde haken 20 of borgpennen 28.

De figuren 7A - 7D tonen een voorbeeld van een amusementsinrichting 30 volgens de uitvinding welke is voorzien van een eindloze baan 2 waarlangs diverse dragers 3 met daaraan bevestigde luchtballonnen 10 in door pijl PI aangegeven richting verplaatsbaar zijn. 15 Bij een instapstation 31 kunnen personen in het voertuig 5 plaatsnemen. De personen worden vervolgens in een door pijl PI aangegeven richting verplaatst waarbij een uitzicht wordt verschaft alsof men zich in een luchtballon bevindt. Het voertuig 5 wordt vervolgens boven een waterstroom 11 verplaatst waarbij nabij splitsing 32 het voertuig 5 van de 20 drager 3 wordt ontkoppeld zoals weergegeven in Fig. 2 en het voertuig 5 in het water belandt. Het water kan een langzaam of snel stromende waterbaan zijn waarbij het voertuig 5 in de door pijl P10 aangegeven richting door het water wordt getransporteerd tot nabij de met verwijzings-cijfer 33 aangegeven positie. Nabij deze positie kan een waterval zijn 25 voorzien zodat het voor de personen in het voertuig 5 lijkt alsof zij door de waterval 34 mee naar beneden zullen worden gesleurd. Nabij positie 33 bevindt zich echter een derde baan 35 waarlangs van helikopters 12 voorziene dragers 3 in door pijl Pil aangegeven richting verplaatsbaar zijn. Vlak voordat het voertuig 5 door de waterval 34 wordt meegesleurd 30 wordt het voertuig 5 met de van de helikopter 12 voorziene drager 3 gekoppeld zoals weergegeven in Fig. 3. Hierbij wordt een sensatie ondervonden alsof men door de helikopter 12 wordt gered. (Zie Figuur 7B). Het voertuig 5 wordt vervolgens met behulp van de van de helikopter 12 voorziene drager 3 in de door pijl Pil aangegeven richting getransporteerd 35 tot nabij positie 36 alwaar het voertuig 5 van de drager 3 wordt ontkoppeld en in een baan 37 terechtkomt waar het voertuig 5 in de door pijl P12 ' ":: 9-+9 4^ 6 aangegeven richting overheen glijdt (Fig. 7C). Hierbij wordt weer een geheel andere sensatie ervaren dan tijdens het transport langs de eindloze baan 2 of 35 of over de waterbaan 11. Nabij het uiteinde 38 van de baan 37 wordt het voertuig 5 tot stilstand gebracht en kunnen de personen het 5 voertuig verlaten. Nadat de passagiers het voertuig 5 hebben verlaten, wordt het voertuig 5 door een transportsysteem (niet weergegeven) weer gekoppeld met de baan 2.

Door de eindloze banen 2, 35 worden de dragers automatisch weer naar respectieveli jkde posities 31 en 33 getransporteerd.

10 Fig. 8 toont een deel van de amusementsinrichting 30 nabij positie 32. Het voertuig 5 wordt in door pijl PI aangegeven richting naar de waterbaan 11 toe verplaatst en in de onderste positie van de drager 3 ontkoppeld.

1009494

Claims

1. Amusementsinrichting voorzien van een 1anggestrekte baan waarover een voertuig verplaatsbaar is, met het kenmerk, dat de 5 amusementsinrichting is voorzien van een over de baan verplaatsbare drager waarmee het voertuig ontkoppelbaar is verbonden, welke amusementsinrichting verder is voorzien van ten minste een tweede baan waarover het van de eerste 1anggestrekte baan ontkoppelde voertuig verplaatsbaar is.

2. Amusementsinrichting volgens conclusie 1, met het ken-10 merk, dat de drager en het voertuig zijn voorzien van in elkaar aangrijpende delen van een ontkoppelbaar vergrendel mechanisme.

3. Amusementsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat een eerste deel van het vergrendelmechanisme ten minste een haak omvat die om een tweede deel haakbaar is, welke haak verplaatsbaar is van 15 een eerste positie waarin de haak in aangrijping is met het tweede deel naar een tweede positie waarin de haak van het tweede deel ontkoppeld is en vice versa.

4. Amusementsinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de haak zwenkbaar is.

5. Amusementsinrichting volgens een van de voorgaande con clusies, met het kenmerk, dat het eerste deel van het vergrendelmechanisme is voorzien van een elektromagneet die onder magneetkracht koppel baar is met het tweede deel.

6. Amusementsinrichting volgens een van de voorgaande con-25 clusies, met het kenmerk, dat het vergrendelmechanisme is voorzien van een borgmechanisme.

7. Amusementsinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het borgmechanisme een borgpen omvat.

8. Amusementsinrichting volgens een van de voorgaande con-30 clusies, met het kenmerk, dat de tweede baan een glijbaan omvat waarover het voertuig glijbaar is.

9. Amusementsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede baan een waterbaan omvat waarin het voertuig drijfbaar is.

10. Werkwijze voor het bedienen van een amusementsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een voertuig over een 1 0C 0 ’ 9 4"» langgestrekte baan wordt verplaatst, met het kenmerk, dat het voertuig ontkoppelbaar is verbonden met een over de baan verplaatsbare drager, waarbij na het ontkoppelen van het voertuig van de drager, het voertuig verder over een tweede baan wordt verplaatst.

11. Werkwijze volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat nadat het voertuig over de tweede baan is verplaatst, het voertuig met een over de eerste langgestrekte baan verplaatsbare drager wordt gekoppeld en verder over de langgestrekte baan wordt verplaatst. \ ·' ~ J k - '>