NL1009353C2

NL1009353C2 - Inrichting voor het onderling zelfklemmend en aansluitend koppelen van twee bladen, werkwijze hiervoor en een blad ingericht om te worden voorzien van een element van een dergelijke inrichting.

Info

Publication number: NL1009353C2
Application number: NL1009353A
Authority: NL
Inventors: Gerrit Ezendam
Original assignee: Baald B V
Priority date: 1998-06-09
Filing date: 1998-06-09
Publication date: 1999-12-10

Description

INRICHTING VOOR HET ONDERLING ZELFKLEMMEND EN AANSLUITEND KOPPELEN VAN TWEE BLADEN, WERKWIJZE HIERVOOR EN EEN BLAD INGERICHT OM TE WORDEN VOORZIEN VAN EEN ELEMENT VAN EEN DERGELIJKE INRICHTING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het onderling zelfklemmend en aansluitend koppelen van twee bladen omvattende een koppelelement en een opneemelement, waarbij het koppelelement wordt ge-5 vormd door een kopdeel, een lichaamsdeel en een voetdeel.

In het algemeen worden bladen, bijvoorbeeld aanrechtbladen onderling gekoppeld aan hun onderzijde in een uitsparing aan een einddeel van de bladen middels een spanbout en een overeenkomstige spanmoer. De spanbout 10 bestaat in hoofdzaak uit een kopdeel, eventueel voorzien van een aanslag welke aangrijpt in het eerste blad, een lichaamsdeel welke zich overbruggend uitstrekt vanaf het kopdeel tot onder een einddeel van het tweede blad en een van schroefdraad voorzien voetdeel dat zich althans 15 uitstrekt in de uitsparing van het tweede blad. Een spanmoer, eveneens eventueel voorzien van een aanslag wordt dan in de uitsparing aan de onderzijde van het tweede blad op het voetdeel aangeschroefd.

Een dergelijke koppelinrichting, zoals bekend 20 uit US 3,310,327 kent het nadeel dat de aanschroevings-ruimte beperkt is door de uitsparing aan de onderzijde van het tweede blad waar de moer op het voetdeel van het koppelelement, de spanbout, dient te worden aangeschroefd .

25 Een bijkomend nadeel is dat een dergelijke aan- schroeving steeds langs onder dient te worden uitgevoerd aan de onderzijde van de bladen. Hierdoor zijn de werkomstandigheden uit ergonomisch standpunt onvriendelijk voor de installateur die dergelijke bladen onderling aanslui-30 tend koppelt.

10 0 9 3 5 3 2

De uitvinding beoogt deze twee belangrijkste nadelen uit de stand van de techniek, namelijk de plaats-beperktheid en de negatieve ergonomische omstandigheden voor de installateur tenminste gedeeltelijk op te heffen 5 en verschaft daartoe een inrichting volgens conclusie 1.

Uit GB 2,269,628 is een verbindingsinrichting bekend, waarvan het voetdeel en het kopdeel zich symmetrisch ten opzichte van het lichaamsdeel uitstrekken en gedeeltelijk enigzins kegel- en wigvormig zijn. Deze 10 verbindingsinrichting benodigt evenwel een overeenkomstige kraag en is dus op zichzelf niet werkzaam zoals beoogd wordt in de uitvinding.

De bladen die van een inrichting volgens de uitvinding worden voorzien, zullen onderling aansluitend 15 worden gekoppeld door handelingen die door de installateur slechts langs boven dienen te worden uitgevoerd.

Bij voorkeur is de genoemde hoek om een stevige koppeling te bekomen gelegen tussen 70 en 110° en meer bij voorkeur gelijk aan 90°.

20 Een dergelijke hoek laat toe de beide elementen passend op elkaar via een eenvoudige drukbewerking te positioneren.

Bij voorkeur is een basis van het voetdeel breder dan een top van het voetdeel en meer bij voorkeur 25 is het voetdeel tenminste eenzijdig wigvormig. Een dergelijke vorm van het voetdeel heeft tot effect dat bij het aansluitend koppelen van twee bladen er een afschuiving plaatsvindt van de bladen naar elkaar toe, waardoor deze bladen onderling tegen elkaar worden gekoppeld en waarbij 30 de vrije ruimte tussen twee bladen geminimaliseerd wordt.

De inrichting wordt verder gepreciseerd in de volgconclusies 6 en 7. Hierdoor kunnen de elementen van de inrichting beter worden opgenomen in uitsparingen aan de onderzijde van een einddeel van de bladen en kan het 35 voetdeel beter aansluiten in de opnameruimte van het opneemelement.

10 0 9 3 5 3 3

De uitvinding heeft Verder betrekking op een werkwijze voor het onderling aansluitend koppelen van twee bladen omvattende de stappen van: -het aan de onderzijde in een overeenkomstig 5 einddeel van de bladen aanbrengen van een uitsparing, -het in de aangebrachte uitsparing aanbrengen van een element van de inrichting volgens de uitvinding, door respectievelijk tenminste het kopdeel van een kop-pelelement in te voegen in een uitsparing in een einddeel 10 van het eerste blad en een opneemelement in een uitsparing in een einddeel van het tweede blad, -het onderling positioneren van de twee bladen zodanig dat het voetdeel van het koppelelement in het opneemelement past, en 15 -het uitoefenen van een drukkracht op een bovenzijde van het tweede blad.

Zoals reeds hierboven is vermeld, zal er slechts een drukkracht op de bovenzijde van het tweede blad worden uitgeoefend om de bladen onderling aanslui-20 tend te koppelen, wat in het bijzonder uit ergonomisch standpunt voordelig is.

Tenslotte heeft de uitvinding eveneens betrekking op een blad, bijvoorbeeld een aanrechtblad voor een keuken en dergelijke, welke blad in een einddeel van een 25 uitsparing is voorzien, in welke uitsparing respectievelijk een kopdeel van een koppelelement en een opneemelement van de inrichting volgens de uitvinding is aangebracht .

De uitvinding zal hieronder worden toegelicht 30 aan de hand van de tekening, waarin de figuren 1 en 2 gedeeltelijk weggebroken perspectivische aanzichten tonen van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding respectievelijk voor en na het onderling aansluitend koppelen van twee bladen volgens de 35 werkwijze van de uitvinding.

De inrichting 1 bestaat uit een koppelelement 2 en een opneemelement 3. Het koppelelement 2 bestaat in hoofdzaak uit drie delen, namelijk een kopdeel 4, een 1309 353 4 lichaamsdeel 5 en een voetdeel 6. Het voetdeel 6 strekt zich volgens een hoek a uit ten opzichte van de lengterichting van het lichaamsdeel 5. o; is bij voorkeur gelegen tussen 70° en 110° en meer bij voorkeur ongeveer 90° 5 om als een insteekfunctie te fungeren.

De dikte in dwarse doorsnede van het kopdeel 4 is groter dan de dikte van het lichaamsdeel 5, opdat het kopdeel 5 stevig in het blad 7 kan worden opgenomen. Het lichaamsdeel 5 is voldoende lang om als een brugverbin-10 ding tussen de twee bladen 7 en 8 te fungeren.

In een eerste blad 7 is in een einddeel 9 een uitsparing 10 voorzien welke uitsparing 10 in vorm en afmeting overeenkomt met het kopdeel 4 van het opneeme-lement 2. Voor het vast aanklemmen zijn op de buitenom-15 trekken van de elementen 2, 3 wrijvingsverhogende ribbels 15 voorzien.

In een einddeel 11 van een tweede plaat 8 is een overeenkomstige uitsparing 12 voorzien waarin het opneemelement 3 wordt ingebracht. In het opneemelement 3 20 is een opnameruimte 13 voorzien, waarvan tenminste een deel in vorm en afmeting met het voetdeel 6 van het koppelelement 2 overeenstemt in het bijzonder met het bovengelegen topdeel 14. Voor een goede aansluiting is tenminste dit topdeel 14 aan een zijde voorzien van een 25 schuine wand 18 waardoor dit voetdeel voor een deel wigvormig is.

In figuur 1 duidt α de hoek aan waarin het voetdeel 6 zich uitstrekt ten opzichte van de lengterichting van het lichaamsdeel 5 waarbij de hoek β de hel-30 lingshoek van het afschuifvlak 18 aanduidt.

De opnameruimte 13 is voorzien van een overeenkomstig schuin wanddeel 16 waardoor bij het aansluitend koppelen van de twee bladen 7 en 8, middels een in hoofdzaak verticale drukkracht op de bovenzijde van het tweede 35 blad 8, er een afschuiving van het blad 8 in de richting van het blad 7 zal plaatsvinden. Hierdoor wordt een aansluitende koppeling van de twee bladen 7, 8 verkregen, 10 0 9 35 3 5 waarbij de vrije ruimte 17 tussen de twee bladen 7 en 8 geminimaliseerd wordt.

Het is duidelijk dat een opneemelement 3 reeds vooraf in een einddeel van een blad kan worden voorzien 5 via infrezing en dergelijke. Door het gebruik van de inrichting zal de installateur, die dergelijke aanrecht-bladen monteert, uitsluitend aansluitingswerkzaamheden langs de bovenzijde van de bladen uitvoeren waardoor deze niet meer langs onderen aanschroef- en andere bewerkingen 10 dient uit te voeren zoals voorheen. Dit is niet alleen voordelig uit ergonomisch standpunt, maar eveneens uit economisch standpunt waardoor bij de montage van dergelijke bladen, bijvoorbeeld aanrechtbladen voor keukens of voor kantoortoepassingen, met een lagere kostprijs kan 15 gebeuren.

10 0 9 3 5 3

Claims

1. Inrichting voor het onderling zelfklemmend en aansluitend koppelen van twee bladen omvattende een koppelelement en een op-neemelement, waarbij het koppel-element wordt gevormd door een kopdeel, een lichaamsdeel 5 en een voetdeel, waarbij het voetdeel van het koppelelement zich onder een hoek uitstrekt ten opzichte van het lichaamsdeel van het koppelelement en waarbij het opnee-melement voorzien is van een opnameruimte voor het opnemen van tenminste een gedeelte van het voetdeel van het 10 koppelelement, met het kenmerk, dat het bovenoppervlak van het voetdeel wordt gevormd door een zich in hoofdzak parallel aan het lichaamsdeel uitstrekkend bovenvlak aansluitend op een afschuifvlak dat zich uitstrekt in de richting van het kopdeel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tenminste een gedeelte van de buitenomtrek het kopdeel van het koppelelement voorzien is van wrij-vingsverhogende middelen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het 20 kenmerk, dat de hoek gelegen is tussen 70 en 110°.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de hoek in hoofdzaak gelijk is aan 90°.

5. Inrichting volgens één van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat een basis van het voet- 25 deel breder is dan een top van het voetdeel.

6. Inrichting volgens één van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat het voetdeel tenminste éénzijdig wigvormig is.

7. Inrichting volgens één van de voorafgaande 30 conclusies, met het kenmerk, dat de opnameruimte van het opneemelement een vorm en afmeting heeft overeenkomstig aan het voetdeel van het koppelelement.

8. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het opneemelement en het “ 35 kopdeel van het koppelelement tenminste gedeeltelijk cirkelvormig zijn. 10 0 9 3 S o

9. Werkwijze voor het onderling aansluitend koppelen van twee^ bladen omvattende de stappen van: -het aan de onderzijde in een overeenkomstig einddeel van de bladen aanbrengen van een uitsparing, 5 -het in de aangebrachte uitsparing aanbrengen van een inrichting volgens één van de voorafgaande conclusies, door respectievelijk tenminste het kopdeel van een koppelelement invoegen een eerste uitsparing in een eerste blad en een opneemelement in een tweede uitsparing 10 in een tweede blad, -het onderling positioneren van de twee bladen in eikaars omgeving, en -het uitoefenen van een drukkracht op een bovenzijde van het tweede blad.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de uitsparingen tenminste gedeeltelijk cirkelvormig zijn.

11. Blad dat aan zijn onderzijde in een einddeel is voorzien van een uitsparing, met het kenmerk, dat 20 in de uitsparing een kopdeel van een koppelelement is voorzien van een koppelelement van de inrichting volgens één der conclusies 1-8.

12. Blad dat aan zijn onderzijde in een einddeel is voorzien van een uitsparing, met het kenmerk, dat 25 in de uitsparing een opneemelement van de inrichting volgens één der conclusies 1-8.

13. Blad volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat het blad een aanrechtblad is.

14. Blad volgens conclusie 13, met het kenmerk, 30 dat tenminste een deel van het aanrechtblad van een natuurlijk materiaal is vervaardigd. «λ ft 0 % 5 X 1 v & «j> w ^