NL1005234C2 - Heupprothese en een werkwijze voor het plaatsen van een dergelijke heupprothese. - Google Patents

Description

Titel: Heupprothese en een werkwijze voor het plaatsen van een dergelijke heupprothese.

De uitvinding heeft betrekking op een heupprothese en een werkwijze voor het plaatsen van een dergelijke heupprothese.

Voorbeelden van een bekende heupprothese en een bekende' 5 werkwijze voor het plaatsen van een dergelijke prothese zijn bijvoorbeeld beschreven in EP-A-0 145 339. Dergelijke zogenaamde totale heupgewrichtprotheses zijn in het algemeen voorzien van twee onderdelen: een femurkopprothese (femoral head prosthesis) en een acetabulumprothese (e. acetabular 10 prosthesis).

De bekende femurkopprothese is voorzien van een kop in de vorm van een halve bol en een stam die zich uitstrekt vanaf de kop en geschikt is om in het medulaire kanaal van de femur te worden vastgezet. De acetabulumprothese omvat 15 een half bolvormige kom die met cement, schroeven of dergelijke in het acetabulum van het heupbot is bevestigd.

Een belangrijk bezwaar van de bekende heupprotheses wordt gevormd door de wijze waarop deze heupprotheses moeten worden aangebracht. Dit aanbrengen geschiedt met een zeer 20 zware operatie die enige uren in beslag neemt. Met name bij oudere patiënten is de operatie niet zonder risico's. Bovendien worden essentiële weefsels zoals de gewrichts-kapsel en de ligamenten doorgesneden, hetgeen tot een verminderde stabiliteit van het gewricht leidt en tot een 25 langdurige herstelperiode. Bovendien kunnen er complicaties optreden in de vorm van infecties, het losraken van de femurprothese uit het medulaire kanaal, breuken en gewrichtskapselontsteking die wordt veroorzaakt door splinters of deeltjes afkomstig van de acetabulumprothese.

30 Het ruimen van het medulaire kanaal in de femur kan bovendien kwalijke effecten tot gevolg hebben zoals bijvoorbeeld micro-emboliën.

ft 0 0 5 2 v r 1 , 2

De uitvinding beoogt een heupprothese en een werkwijze voor het plaatsen van een dergelijke heupprothese waarbij de boven beschreven bezwaren niet, of althans in geringere mate optreden.

5 Volgens de uitvinding is de heupprothese hiertoe voorzien van een eerste bevestigingssamenstel dat bestemd is om te worden gemonteerd in het heupbot en een tweede bevestigingssamenstel dat bestemd is om te worden gemonteerd in het boveneinde van de femur, waarbij het eerste en het 10 tweede bevestigingssamenstel met behulp van een scharnier-bare verbinding met elkaar zijn verbonden, waarbij alle onderdelen van de heupprothese zodanig klein en/of slank zijn dat deze elk plaatsbaar zijn in de beoogde eindpositie daarvan via een boring in de femur, welke boring zich 15 uitstrekt vanaf de buitenzijde van de femur door de femurhals in hoofdzaak in de richting van de denkbeeldige langshartlijn van de femurhals naar de femurkop.

De uitvinding verschaft tevens een werkwijze voor het plaatsen van een dergelijke heupprothese, waarbij een kleine 20 incisie wordt gemaakt in het been teneinde toegang te verschaffen tot het bovendeel van de femur, waarbij vervolgens in de femur een femurboring wordt aangebracht, welke femurboring zich uitstrekt vanaf de buitenzijde van de femur door de femurhals in hoofdzaak in de richting van de 25 denkbeeldige langshartlijn van de femurhals naar de femurkop, waarbij vervolgens via de femurboring de femurkop wordt verwijderd, waarbij vervolgens via de femurboring een heupbotboring in het heupbot wordt aangebracht ter plaatse van het acetabulum, waarbij vervolgens via de femurboring 30 het eerste bevestigingssamenstel in de heupbotboring en het tweede bevestigingssamenstel in de femurboring wordt gemonteerd, waarna tenslotte de incisie wordt gesloten.

De heupprothese en de werkwijze voor het plaatsen van de heupprothese zijn met name bijzonder voordelig aangezien 35 de operatie als gevolg van de constructie van de heupprothese veel minder ingrijpend is. De totale vervanging van hec heupgewricht kan intraluminaal, dat wil zeggen via de 10052*4 3 boring in de femur, worden uitgevoerd. Een dergelijke ingreep kan eventueel poliklinisch onder plaatselijke verdoving worden uitgevoerd. In elk geval kan het verblijf van de patiënt in het ziekenhuis aanzienlijk worden verkort.

5 Bovendien is het gevaar van infectie aanzienlijk gereduceerd. Een zeer belangrijk voordeel is dat de spieren, het gewrichtskapsel en de ligamenten rond het gewricht bij plaatsing van de heupprothese volgens de uitvinding onaangeroerd blijven. Bij het plaatsen van de bekende protheses was 10 dit onmogelijk, hetgeen onder andere tot gevolg had dat de herstelperiode na het plaatsen van de bekende prothese tamelijk lang was en bovendien een uitgebreide nabehandeling met oefeningen noodzakelijk was. Bij het plaatsen van de heupprothese volgens de uitvinding onder gebruikmaking van 15 de werkwijze volgens de uitvinding is de beschadiging van de weefsels rond het heupgewricht geminimaliseerd.

Opgemerkt zij dat uit het Amerikaanse octrooischrift US-A-4 714 478 een heupprothese bekend is die eveneens kan worden geplaatst via een boring in de femur zonder daarbij 20 de gewrichtskapsel, de omliggende spieren en ligamenten te beschadigen. Het betreft hier echter niet een zogenaamde totale heupprothese maar slechts een vervanging van de femurkop. Deze bekende oplossing kan derhalve niet worden toegepast bij patiënten waarvan het acetabulum is 25 beschadigd. Een ander bezwaar van de bekende inrichting is dat de femurkopprothese is vervaardigd uit een flexibel samendrukbaar materiaal dat kan worden gevuld met bijvoorbeeld een uithardende kunststof nadat het in de gewenste positie is gebracht. Tijdens dit vullen neemt het 30 zich ter plaatse van de oorspronkelijke femurkop bevindende prothesedeel de vorm van een femurkop aan. Een bezwaar is echter dat elke femurkop een andere straal en vorm heeft, zodat elke prothese speciaal dient te worden vervaardigd voor een betreffende patiënt. Dit type maatwerk is zeer 35 kostbaar. Bovendien is het niet eenvoudig om materialen te vinden die enerzijds voldoende soepel zijn om te kunnen Ï005?§4 4 worden samengevouwen en anderzijds voldoende slijtvast zijn om als gewrichtsoppervlak te kunnen dienen.

De onderhavige uitvinding berust in wezen op het inzicht dat het oorspronkelijke kogelgewricht voorzien van 5 een kom en een bal evengoed kan worden vervangen door andere scharnierconstructies met een veel slankere uitvoering en toch dezelfde graden van bewegingsvrijheid. Nadere uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies en zullen aan de hand van een tweetal 10 uitvoeringsvoorbeelden onder verwijzing naar de tekening verder worden verduidelijkt.

Figuur 1 toont een te opereren patiënt op een tafel met röntgenapparatuur; figuur 2 toont het linker been van een patiënt waarin 15 een incisie is aangebracht; figuur 3 toont een boormal met behulp waarvan een gewenste boring in de femur kan worden aangebracht; figuur 4 toont een doorsnede-aanzicht door het heupgewricht terwijl de heupkop wordt verwijderd; 20 figuur 5 toont een soortgelijk doorsnede-aanzicht waarbij een boring in het heupbot wordt aangebracht; figuur 6 toont een doorsnede van het heupgewricht waarbij de heupprothese is geplaatst; figuur 7 toont een gereedschap met behulp waarvan de 25 heupkop kan worden verwijderd; figuur 8 toont een gereedschap met behulp waarvan een .lak in het acetabulum kan worden gevormd voor opname van een steunring; figuur 9 toont een geplaatste steunring met een daarin 30 opgenomen boormal voor het vormen van boorgaten in het acetabulum ter fixatie van de steunring; figuur 10 toont een gereedschap voor het aanbrengen van een heupbotboring; figuur 11 toont een gereedschap voor het plaatsen van 35 een heupbotbus; 10 05^ V, 5 figuur 12 toont een soortgelijk aanzicht als weergegeven in figuur 9 waarbij de heupbotboring is aangebracht; figuur 13 toont de verschillende componenten van de 5 heupprothese afzonderlijk; figuur 14 toont de verschillende onderdelen van de heupprothese in gemonteerde toestand, waarbij de femur ten opzichte van het heupbot zich in een onnatuurlijke stand bevindt; 10 figuur 15 toont een soortgelijk aanzicht als weergegeven in figuur 14 waarbij de oriëntatie van de femur ten opzichte van het heupbot normaal is; en figuur 16 toont een alternatieve uitvoering van een onderdeel van de prothese volgens de uitvinding.

15 Onder verwijzing naar figuren 13-16 zullen eerst een tweetal uitvoeringsvoorbeelden van de heupprothese zelf worden besproken waarna vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop deze protheses in het lichaam kunnen worden geplaatst.

20 Zoals hiervoor reeds is aangegeven is de heupprothese volgens de uitvinding voorzien van een eerste bevestigings-samenstel 1,2,6,12,13 dat bestemd is om te worden gemonteerd in het heupbot A in het bijzonder in het ilium van het os innominatum en van een tweede bevestigingssamenstel 4,5,7,14 25 dat bestemd is om te worden gemonteerd in het boveneinde van de femur F. Het eerste en het tweede bevestigingssamenstel zijn met behulp van een scharnierbare verbinding 8 met elkaar verbonden. Alle onderdelen 1,2,4,5,6,7,8,10,11,13,14 zijn zodanig klein en/of slank dat deze elk plaatsbaar zijn 30 in de beoogde eindpositie daarvan via een boring 9 in de femur F. De boring 9 strekt zich uit vanaf de buitenzijde F0 van de femur F door de femurhals Fn in hoofdzaak in de richting van de denkbeeldige langshartlijn LFn van de femurhals Fn naar de femurkop Fh- In het algemeen zal een 35 dergelijke boring een diameter hebben die ligt in het bereik van 15-40 mm. Bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is de diameter van de boring 26 mm. De lengte van de boring ligt 1005234 6 in het bereik van de 40-100 mm. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bedraagt deze lengte ca. 70 mm. De totale lengte van de weergegeven femurbus 4 bedraagt 72 mm. Het is duidelijk dat de opgegeven maten slechts indicatief 5 zijn en geenszins beperkend moeten worden opgevat. Het eerste bevestigingssamenstel 1,2,6,12,13 is voorzien van een heupbotbus 1 en een heupbotpen 2. De heupbotbus 1 is onlos-maakbaar in een heupbotboring 3 plaatsbaar, bijvoorbeeld door middel van schroefdraad, cement, hars of een combinatie 10 van dergelijke middelen. De heupbotpen 2 is althans ten dele opneembaar in de heupbotbus 1. Het tweede bevestigingssamenstel 4,5,7,14 is voorzien van een femurbus 4 en een femurpen 5. De femurpen 5 is althans ten dele opneembaar in de femurbus 4. De heupbotpen 2 en de femurpen 5 zijn scharnierbaar 15 met elkaar verbonden ter vorming van de scharnierbare verbinding 8 tussen de beide bevestigingssamenstellen. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld zijn de heupbotpen 2 en de femurpen 5 cilindrisch uitgevoerd en roteerbaar opgenomen in respectievelijk de heupbotbus 1 en de femurbus 4. Tussen 20 de heupbotpen 2 en de heupbotbus 1 is in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld een voering 6 met een lage wrijvings-coëfficiënt opgenomen. Ook tussen femurpen 5 en de femurbus 4 is een voering 7 met lage wrijvingscoëfficiënt opgenomen. In het in de figuren 6 en 13-15 weergegeven uitvoeringsvoor-25 beeld is de scharnierbare verbinding 8 tussen de heupbotpen 2 en de femurpen 5 uitgevoerd als een zwenkscharnier 8 voorzien van een scharnierpen 10 die zich met een langshart-lijn Li uitstrekt in een eerste denkbeeldig vlak Vi dat zich loodrecht uitstrekt op de hartlijn L2 van de heupbotpen 2 en 30 een tweede denkbeeldig vlak V2 dat zich loodrecht uitstrekt op de hartlijn L3 van de femurpen 5. De scharnierpen 10 is roteerbaar rond de hartlijn L2 van de heupbotpen 2 in het eerste denkbeeldige vlak Vi. Bovendien is de scharnierpen 10 roteerbaar rond de hartlijn L3 van de femurpen 5 in het 35 tweede denkbeeldige vlak V2. Aldus wordt een constructie verkregen met behulp waarvan de femur F alle standen ten opzichte van de heup A kan aannemen die ook met het 1005234 7 oorspronkelijke heupgewricht konden worden verkregen. De constructie doet sterk denken aan een zogenaamde cardan-koppeling die men bijvoorbeeld terugvindt in de cardanas van motorisch aangedreven voertuigen.

5 Teneinde ingroei van levend materiaal in het scharnier 8 te verhinderen kan rond het zwenkscharnier 8 een flexibele manchet 11 zijn opgenomen.

Figuur 16 toont een alternatieve uitvoering van de scharnierbare verbinding 108 tussen de heupbotpen 2 en de 10 femurpen 5. Bij deze alternacieve uitvoering is de scharnierbare verbinding 108 uitgevoerd als een flexibele diabolo 108 die is voorzien van tweekopse einden 108a, 108b. Het ene kopse einde 108a is verbonden met de heupbotpen 2 en het andere kopse einde 108b is verbonden met de femurpen 5, 15 zodat de heupbotpen 2 en de femurpen 5 in alle richtingen zwenkbaar zijn ten opzichte van elkaar. Een dergelijke scharnierbare verbinding vindt met terug bij de mastvoet van een surfplank waarbij een flexibele diabolo de verbinding vormt tussen de mast en het mastvoetdeel dat in de surfplank 20 wordt vastgezet.

Zoals hierboven reeds vermeld, dienen alle onderdelen van de heupprothese zodanig klein en/of slank te zijn dat deze elk plaatsbaar zijn in de beoogde eindpositie daarvan via een boring 9 in de femur F, welke boring 9 zich 25 uitstrekt vanaf de buitenzijde Fo van de femur F door de femurhals Fn in hoofdzaak in de richting van de denkbeeldige langshartlijn LFn van de femurhals Fn naar de femurkop Fh-Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat het tweede beves-tigingssamenstel, dat bestemd is om te worden gemonteerd in 30 het boveneinde van de femur, is voorzien van een femurbotbus 4 die in de gemonteerde toestand van de prothese de verbinding vormt tussen het femurbot F en overige onderdelen van de prothese. Deze femurbus 4 is in aangrijping met de boring 9 in de femur F. Een alternatieve formulering van het 35 meest omvattende recht volgens de uitvinding zou derhalve als volgt kunnen luiden: 1005234 8

Heupprothese voorzien van een eerste bevestigings-samenstel dat bestemd is om te worden gemonteerd in het heupbot en een tweede bevestigingssamenstel dat bestemd is om te worden gemonteerd in het boveneinde van de 5 femur, waarbij het eerste en het tweede bevestigings samenstel met behulp van een scharnierbare verbinding met elkaar zijn verbonden, waarbij het eerste bevestigingssamenstel is voorzien van een femurbus die in een gemonteerde toestand van de prothese de verbinding 10 vormt tussen het femurbot en de overige onderdelen van de prothese en die in aangrijping is met de boring in de femur, waarbij alle onderdelen van de heupprothese zodanig klein en/of slank zijn dat deze elk plaatsbaar zijn in de beoogde eind-positie daarvan via een boring 15 met een doorsnede die in hoofdzaak overeenstemt met de doorsnede van de femurbus en met een lengte die in hoofdzaak overeenstemt met de lengte van de femurbus. Onder femurbus dient in dit verband elk lichaam te worden verstaan dat is voorzien van een zijwand die onlos-20 maakbaar verbindbaar is met een boring in de femur, welke zijwand een zekere doorsnede begrensd en een bepaalde lengte heeft. In het algemeen zal de bus een cirkelvormige buitenomtrekscontour hebben waarvan de diameter ligt in het bereik van ca. 15-40 mm. De lengte van de femurbus zal in 25 het bereik van de ca. 40-100 mm liggen. Opgemerkt zij dat de buitenomtrekscontour van de femurbus 4 niet is beperkt tot een cirkelvormige contour. Ook polygone of elliptische doorsneden behoren tot de mogelijkheden.

Thans zal onder verwijzing naar de figuren 1-6 en 7-15 30 een tweetal varianten van de werkwijze volgens de uitvinding worden beschreven.

Figuur 1 toont een patiënt P op een tafel T die is voorzien van een röntgenstraal/-detectie-inrichting X. Met behulp van deze röntgenstraal/-detectie-inrichting kan de 35 vorm en de stand van de femur F nauwkeurig worden waargenomen. Het been B van de patiënt P wordt met een steun 1005234 9 S althans tijdens het aanbrengen van de boring 9 in de femur F in een gefixeerde stand gehouden.

Vervolgens wordt, zoals weergegeven in figuur 2, in het been B een kleine incisie I aangebracht met behulp waarvan 5 de orthopeed zich toegang kan verschaffen tot de femur F. Onder klein moet hier worden verstaan: klein ten opzichte van de incisies die noodzakelijk zijn voor de conventionele heupvervangende operaties. Gedacht kan worden aan een incisie van ca. 20-150 mm lang. Vervolgens kan, zoals 10 weergegeven in figuur 3, met behulp van de röntgenstraal/-detectie-inrichting een boormal M op het been B worden gepositioneerd en bijvoorbeeld met riemen worden vastgezet. De mal M is voorzien van gaten G waar doorheen de boor 18 schuifbaar en passend opneembaar is. De mal M verschaft de 15 orthopeed meer stuur tijdens het aanbrengen van de boring 9 in de femur F, zodat deze tijdens het boren niet uitsluitend afhankelijk is van het röntgenbeeld maar tevens tijdens de boorbewerking kan vertrouwen op de juiste positionering van de mal die voorafgaand aan het boren nauwkeurig is 20 gepositioneerd. Vervolgens kan in de aldus verkregen boring 9 een dunwandige geleidebuis 19 worden opgenomen waar doorheen de verschillende gereedschappen naar het inwendige van het heupgewricht kunnen worden gebracht, en waar doorheen tevens de verschillende onderdelen van de heupprothese in de 25 uiteindelijk beoogde positie kunnen worden geplaatst.

Figuur 4 toont de bewerking die volgt op het aanbrengen van de boring 9 en die bestaat uit het verwijderen van de femurkop Fh met behulp van een gereedschap 20 dat in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld een soort cilinderkop-30 freesje 20 omvat dat zwenkbaar is ten opzichte van een aandrijfstang 21. De aandrijfstang 21 roteert het cilinder-kopfreesje 20 teneinde aldus de femurkop Fn geleidelijk te kunnen verwijderen. Het is duidelijk, dat de door de frees-bewerking vrijkomende botsplinters na of tijdens de 35 freesbewerking moeten worden verwijderd uit de gewrichts-holte C. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een 1005234 10 gecombineerde spoel- en afzuigbewerking worden bewerkstelligd.

Vervolgens wordt het been B uit de in figuur 1 gefixeerde stand gehaald en gekanteld ten opzichte van het 5 heupbot A. Deze gekantelde stand is weergegeven in figuur 5, waarbij de oorspronkelijke stand van de femur F en het been B gestippeld zijn weergegeven. In deze gekantelde stand kan vervolgens een boring 3 in het heupbot A worden aangebracht met behulp van een boor of, zoals weergegeven in figuur 5 10 een cilinderkopfrees 22. Na het aanbrengen van deze boring 3 kunnen vervolgens de verschillende onderdelen van de heupprothese in positie worden gebracht. Dit omvat onder meer het plaatsen van de heupbotbus 1 in de heupbotboring 3. Vervolgens kan de voering 6 tezamen met de heupbotpen 2, het 15 scharnier 8 de femurpen 5 en de daarbij behorende voering 7 in één handeling worden geplaatst waarna de femurbus 4 in de femur wordt geschroefd onder centrering van de femurpen 5. Tenslotte kan de borgplug 14 in de femurbus 4 worden gedraaid teneinde de afstand tussen het heupbot A en de 20 femur F gelijk te maken aan de afstand die bij het oorspronkelijke, natuurlijke gewricht bestond, zodat de spanning op de omliggende spieren en ligamenten K veer gelijk is aan de oorspronkelijke spanning. Hierna kan de incisie I worden afgesloten en is de operatie afgerond.

25 Figuren 7 tot 15 tonen een soortgelijke operatie met iets andere gereedschappen in iets meer detail. In figuur 7 is de boring 9 in de femur F reeds aangebracht en is in de boring 9 tevens een geleidebuis 19 opgenomen. Door deze geleidebuis 19 kunnen verschillende gereedschappen naar 30 binnen worden gebracht. Met het in figuur 7 weergegeven gereedschap 23, dat een soort platbektang voorstelt, kan de cortex van de femurkop Fh worden verwijderd zonder dat daarbij al te kleine botsplinters, die moeilijk verwijderbaar zijn, vrijkomen. Vervolgens wordt een volgend 35 gereedschap 24 in de geleidebuis 19 ingebracht, welk gereedschap 24 is voorzien van een centreerboorpen 25 en een uitklapbaar vlakmes 26 dat scharnierbaar is verbonden met de 1005234 11 stang 27. In de ingeklapte stand van het vlakmes 26 kan het gereedschap 24 door de geleidebuis 19 worden bewogen.

Wanneer het gereedschap 24 zich in·de gewrichtsholte C bevindt kan het vlakmes 26 worden uitgeklapt en kan met 5 behulp van het vlakmes 26 een steunringvlak 17 in het acetabulum A worden aangebracht. Na het aanbrengen van dit steunringvlak 17 kan het vlakmes 26 weer worden ingeklapt, waarna het gereedschap 24 uit de geleidebuis 19 kan worden weggetrokken. Vervolgens kan de steunring 13 zoals 10 weergegeven in figuur 9 worden geplaatst. De steunring 13 bestaat uit een aantal segmenten, die afzonderlijk kunnen worden geplaatst. Elk segment kan bijvoorbeeld worden vastgezet met behulp van een schroef 28 die via een hulpgereedschap 29 dat een geleidebus 30 omvat, in de 15 gewenste positie kan worden geplaatst. Bij voorkeur zijn de segmenten van de steunring 13 zodanig uitgevoerd dat deze in elkaar grijpen, waarbij in de in elkaar gegrepen toestand van de segmenten een stijve ring 13 wordt verkregen. Na het plaatsen van de steunring 13 kan met behulp van de boor 31, 20 die is weergegeven in figuur 10, de boring 3 in het heupbot worden aangebracht waarna met het gereedschap 32, dat is weergegeven in figuur 11, de heupbotbus 1 door zuigwerking kan worden aangegrepen en in de boring 3 kan worden geplaatst.

25 Figuur 12 toont het heupbot A in doorsnede waarin de boring 3 is aangebracht en tevens de steunring 13 is gepositioneerd.

In Figuur 13 is de heupbotbus 1 in de eindpositie geplaatst. De heupbotbus 1 kan aan de buitenomtrek zijn 30 voorzien van een grove schroefdraad die op het heupbot A aangrijpt of kan met behulp van cement, hars of dergelijke middelen in het heupbot worden vastgezet. De flens 12 van de heupbotbus 1 ligt aan tegen de steunring 13. Bovendien past de buitenomtrek van de bus 1 nauwsluitend in de door de 35 steunring 13 begrensde opening. Aldus wordt een goede verdeling van de krachten die de heupbotbus 1 op het heupbot A uitoefend verkregen. Vervolgens kan het rechts onder in 1005234 12 figuur 13 weergegeven onderdeel 2,5,8 worden geplaatst in de heupbotbus 1, waarbij de heupbotpen 2 met de deze pen 2 omgevende voering 6 in de heupbotbus 1 is opgenomen. Het scharnier 8 bevindt zich in de gewrichtsholte C. En de 5 femurpen 5 met de deze femurpen omgevende voering 7 strekt zich uit in de femurboring 9. Vervolgens kan de geleidebuis 19 uit de femurboring worden weggetrokken waarna de femurbus 4 in de femurboring kan worden vastgezet. De femurbus 4 kan hiertoe aan de buitenzijde zijn voorzien van schroefdraad of 10 kan met andere fixatiemiddelen zoals bijvoorbeeld cement of hars in de femurboring 9 worden gefixeerd. Vervolgens kan de borgplug 14 in de femurbus 4 worden vastgedraaid teneinde de femurpen 5 met de daarbij behorende voering 7 in axiale richting ten opzichte van de femurbus 4 te fixeren. De 15 borgplug 14 is hiertoe aan het buitenmanteloppervlak voorzien van schroefdraad 15 die aangrijpt op binnenschroef draad 16 die in de femurbus 4 is aangebracht. Zoals weergegeven in de figuren 6 en 14 kan het scharnier 8 van de heupprothese zijn omgeven door een manchet 11 die ingroei 20 van bot of bindweefsel in het scharnier verhindert.

Tenslotte wordt het been B in de normale positie gebracht, zoals weergegeven in figuur 15 en kan de incisie worden afgesloten.

Het is duidelijk dat met de hier bovenbeschreven 25 heupprothese en de werkwijze voor het plaatsen van een dergelijke heupprothese met bijzonder weinig beschadiging van weefsel het heupgewricht kan worden gerepareerd. Het spreekt vanzelf dat de uitvinding niet is beperkt tot het hier bovenbeschreven uitvoeringsvoorbeeld van de heup-30 prothese en de werkwijze voor het plaatsen daarvan. Ook andere scharnierconstructies of andere uitvoeringen van de heupbotpen en de femurpen zijn mogelijk. Zo zouden de pennen bijvoorbeeld prismatisch in plaats van cilindrisch kunnen zijn uitgevoerd, waarbij de rotatie van de pennen ten 35 opzichte van elkaar wordt verkregen door één of meer tussen-geschakelde lagers. Essentieel is dat alle onderdelen van de heupprothese zodanig klein zijn dat deze in de beoogde 1005234 13 eindpositie kunnen worden gebracht via een boring in de femur.

1005234

Claims (16)

1. Heupprothese voorzien van een eerste bevestigingssamen-stel (1,2,6,12,13) dat bestemd is om te worden gemonteerd in het heupbot (A) en een tweede bevestigingssamenstel (4,5,7, 14) dat bestemd is om te worden gemonteerd in het boveneinde 5 van de femur (F), waarbij het eerste en het tweede bevestigingssamenstel met behulp van een scharnierbare verbinding (8,108) met elkaar zijn verbonden, waarbij alle onderdelen (1,2,4,5,6,7,8) van de heupprothese zodanig klein en/of slank zijn dat deze elk plaatsbaar zijn in de beoogde eind-10 positie daarvan via een boring (9) in de femur (F), welke boring (9) zich uitstrekt vanaf de buitenzijde (F0) van de femur door de femurhals (Fn) in hoofdzaak in de richting van de denkbeeldige langshartlijn (LFn) van de femurhals (Fn) naar de femurkop (Fh) ·

2. Heupprothese volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste bevestgingssamenstel (1,2,6,12,13) is voorzien van een heupbotbus (1) en een heupbotpen (2), waarbij de heupbotbus (1) onlosmaakbaar in een heupbotboring (3) plaatsbaar is, waarbij de heupbotpen (2) althans ten dele in 20 de heupbotbus (1) opneembaar is, waarbij het tweede bevestigingssamenstel (4,5,7,14) is voorzien van een femurbus (4) en een femurpen (5), waarbij de femurpen (5) althans ten dele in de femurbus (4) opneembaar is, en waarbij de heupbotpen (2) en de femurpen (5) scharnierbaar met elkaar zijn 25 verbonden ter vorming van de scharnierbare verbinding (8) tussen de beide bevestigingssamenstellen.

3. Heupprothese volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat zowel de heupbotpen (2) als de femurpen (5) cilindrisch zijn uitgevoerd en roteerbaar zijn opgenomen in respectievelijk 30 de heupbotbus (1) en de femurbus (4).

4. Heupprothese volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat tussen de heupbotpen (2) en de heupbotbus (1) een voering (6) met lage wrijvingscoëfficiënt is opgenomen, waarbij tussen de femurpen (5) en de femurbus (4) eveneens een 35 voering (7) met een lage wrijvingscoëfficiënt is opgenomen. 1005234

5. Heupprothese volgens één der conclusies 2-4, met het kenmerk, dat de scharnierbare verbinding (8,108) tussen de heupbotpen (2) en de femurpen (5) is uitgevoerd als een zwenkscharnier (8) voorzien van een scharnierpen (10) die 5 zich met een langshartlijn (Li) uitstrekt in een eerste denkbeeldig vlak (Vi) dat zich loodrecht uitstrekt op de langshartlijn (L2) van de heupbotpen (2) en in een tweede denkbeeldig vlak (V2) dat zich loodrecht uitstrekt op de langshartlijn (L3) van de femurpen (5), waarbij de 10 scharnierpen (10) roteerbaar is rond de hartlijn (L2) van de heupbotpen (2) in het eerste denkbeeldige vlak (Vi) , en waarbij de scharnierpen (10) roteerbaar is rond de hartlijn (L3) van de femurpen (5) in het tweede denkbeeldige vlak (V2) .

6. Heupprothese volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat rond het zwenkscharnier (8) een flexibele manchet (11) is opgenomen.

7. Heupprothese volgens één der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de scharnierbare verbinding (8,108) tussen de 20 heupbotpen (2) en de femurpen (5) is uitgevoerd als een flexibele diabolo (108) die is voorzien van twee kopse einden (108a,108b), waarbij het ene kopse einde (108a) is verbonden met de heupbotpen (2) en het andere kopse einde (108b) is verbonden met de femurpen (5), zodat de heupbotpen 25 (2) en de femurpen (5) in alle richtingen zwenkbaar zijn ten opzichte van elkaar.

8. Heupprothese volgens één der conclusies 2-7, met het kenmerk, dat de heupbotbus (6) is voorzien van een flens (12) met een buitendiameter die kleiner is dan de boring (9) 30 in de femur (F), waarbij het eerste bevestigingssamenstel (1,2,6,12,13) tevens is voorzien van een steunring (13) die plaatsbaar is in de acetabulum (A) en in een gemonteerde toestand met een geheel hoofdoppervlak (13a) aanligt tegen het acetabulum (A), waarbij de steunring (13) een buiten-35 diameter heeft die groter is dan de diameter van de boring (9) in de femur (F), waarbij de steunring (13) een opening begrenst waarin de heupbotbus (6) passend opneembaar is, 1005234 waarbij, in de gemonteerde toestand van de heupbotbus (6) en de steunring (13), de flens (12) van de heupbotbus (6) aanligt tegen de steunring (13).

9. Heupprothese volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat 5 de steunring (13) uit een aantal losse segmenten bestaat, die in de gemonteerde toestand een stabiele steunring (13) vormen.

10. Heupprothese volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de steunring (13) uit een aantal scharnierbaar of anderszins 10 beweegbaar met elkaar verbonden segmenten bestaat, die in de gemonteerde toestand een stabiele steunring (13) vormen.

11. Heupprothese volgens één der conclusies 2-10, met het kenmerk, dat het tweede bevestigingssamenstel (4.5,7,14) tevens is voorzien van een borgplug (14) met uitwendige 15 schroefdraad (15) die roteerbaar is in de femurbus (4) die ten dele is voorzien van inwendige schroefdraad (16).

12. Werkwijze voor het plaatsen van een heupprothese volgens één der voorgaande conclusies, waarbij een kleine incisie (I) wordt gemaakt in het been (L) teneinde toegang 20 te verschaffen tot het bovendeel van de femur (F), waarbij vervolgens in de femur (F) een femurboring (9) wordt aangebracht, welke femurboring (9) zich uitstrekt vanaf de buitenzijde (Fc) van de femur (F) door de femurhals (Fn) in hoofdzaak in de richting van de denkbeeldige langshartlijn 25 (LFn) van de femurhals (Fn) naar de femurkop (Fh), waarbij vervolgens via de femurboring (9) de femurkop (Fh) wordt verwijderd, waarbij vervolgens via de femurboring (9) een heupbotboring (3) in het heupbot (A) wordt aangebracht ter plaatse van het acetabulum (A), waarbij vervolgens via de 30 femurboring (9) het eerste bevestigingssamenstel (1,2,6, 12,13) in de heupbotboring (3) en het tweede bevestigingssamenstel (4,5,7,14) in de femurboring (9) wordt gemonteerd, waarna tenslotte de incisie (I) wordt gesloten.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat 35 bij het plaatsen van een heupprothese volgens één van de conclusies 2-11 ten behoeve van de montage van het eerste bevestigingssamenstel (1,2,6,12,13) in de heupbotboring (3) 1005234 de heupbotbus (1) wordt vastgezet waarna vervolgens de heupbotpen (2) en de scharnierbaar daarmee verbonden femur-pen (5) via de femurboring (9) in de beoogde eindposities worden gebracht waarin de heupbotpen (2) in de heupbotbus 5 (1) is opgenomen, waarbij ten behoeve van de montage van het tweede bevestigingssamenstel (4,5,7,14) vervolgens de femur-bus (4) in de femurboring (9) wordt vastgezet.

14. Werkwijze volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat bij het plaatsen van een heupprothese volgens één van de 10 conclusies 8-10 na het aanbrengen van de femurboring (9), echter, vóór het aanbrengen van de heupbotboring (3) in het acetabulum (A) een steunringvlak (17) wordt aangebracht waarin vervolgens de steunring (13) wordt gemonteerd, waarna vervolgens de heupbotboring (3) wordt aangebracht en de 15 verdere montage van het eerste en het tweede bevestigingssamenstel zoals beschreven in conclusies 12 of 13 kan plaatsvinden.

15. Werkwijze volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat bij het plaatsen van een heupprothese volgens 20 conclusie 4 tussen de heupbotpen (2) en heupbotbus (1) een heupbotvoering (6) met lage wrijvingscoëffiënt wordt geplaatst en tussen de femurpen (5) en de femurbus (4) een femurvoering (7) met lage wrijvingscoëffiënt wordt geplaatst.

16. Werkwijze volgens één der conclusies 13-15, met het kenmerk, dat na het vastzetten van de femurbus (4) in de femurboring (9) een borgplug (14) die is voorzien van uitwendige schroefdraad (15) in de althans ten dele van inwendige schroefdraad (16) voorziene femurbus (4) wordt 30 gedraaid. 1005234