NL1005212C2 - Hefinrichting. - Google Patents

Description

Hefinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een hefinrichting, omvattende: ten minste vier in vaste positie te plaatsen verticale draagkolommen; 5 een door middel van geleidingsmiddelen langs de draagkolommen evenwijdig aan zichzelf op en neer beweegbaar draagplateau; en aandrijfmiddelen voor het bewegen van het draagplateau, die een aantal, door ten minste één 10 electromotor via één of meer wikkeltrommels aan te trekken, treksterke, buigzame, langwerpige trekelementen omvatten, die via aan een aantal van de draagkolommen aangebrachte omleidrollen aan het draagplateau aangrijpen.

15 Een in de praktijk bekende hefinrichting is in het algemeen voorzien van een groot aantal omleidrollen, bijvoorbeeld veertien of zelfs meer. Al deze omleidrollen vereisen regelmatig onderhoud en controle. Bovendien zijn de omleidrollen onderhevig aan slijtage en moeten dus met 20 enige regelmaat vervangen worden. Al deze aspecten dragen in belangrijke mate bij aan de totale kosten van de bekende hefinrichting. Bij een groter aantal omleidrollen is verder de kans op het optreden van een mankement aan één van de omleidrollen evenredig groter. Dit heeft een 25 nadelige invloed op de bedrijfszekerheid van de hefinrichting.

Het is een doelstelling van de uitvinding om een hefinrichting van de aan het begin genoemde soort te verschaffen, waarin het aantal omleidrollen aanzienlijk 30 is gereduceerd.

Deze doelstelling wordt volgens de uitvinding volbracht door een hefinrichting te verschaffen met het kenmerk dat de wikkeltrommels nabij één zijde van het draagplateau zijn geplaatst en dat voor elk trekelement 1005212 2 één omleidrol is voorzien aan elke draagkolom die zich bevindt tussen het aangrijpingspunt van het trekelement op het draagplateau en de met het trekelement samenwerkende wikkeltrommel.

5 In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de hefinrichting volgens de uitvinding twee draagkolommen, die elk zijn voorzien van één omleidrol, en twee draagkolommen, die elk zijn voorzien van twee omleidrollen, waarbij de wikkeltrommels zijn aangebracht 10 nabij de draagkolommen voorzien van twee omleidrollen. In deze voorkeursuitvoeringsvorm is het aantal omleidrollen gereduceerd tot slechts zes.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm zijn de lengten van de trekelementen en de afmetingen van de 15 wikkeltrommels zodanig op elkaar afgestemd dat in bedrijf maximaal één laag trekelementen op de wikkeltrommels is gewikkeld. Hiermee wordt een gelijkmatig heffen van het draagplateau gewaarborgd.

Om de daling zo goed mogelijk beheerst te laten 20 plaatsvinden, vertoont de hefinrichting bij voorkeur de bijzonderheid dat de aandrijfmiddelen ten minste één electromotor omvatten, die bestuurd wordt door middel van een frequentieregelaar met een dissipatieve belastbaarheid, die groter is dan het maximale vermogen 25 van de motor. Aan deze variant ligt het inzicht ten grondslag dat het draagplateau tijdens het dalen door zijn belading zwaarder is dan tijdens het stijgen.

De hefinrichting volgens de uitvinding is eenvoudig geschikt te maken om te worden toegevoegd aan 30 een toevoerinrichting voor het aan het draagplateau toevoeren van successieve vlakke platen. De werking van een dergelijke hefinrichting dient te zijn aangepast aan de bedrijfsparameters van de toevoerinrichting en bepaalde mechanische eigenschappen van de te stapelen 35 platen. In het bijzonder zijn deze parameters: de dikte van de platen en het aantal platen per tijdseenheid.

De hefinrichting is in deze uitvoering gekenmerkt door koppelmiddelen voor koppeling met een 10052^2 3 toevoerinrichting voor het aan het draagplateau toevoeren van successieve vlakke, min of meer stijve platen, bijvoorbeeld van massief karton, golfkarton, papier, kunststof, hout, voor het vormen van een stapel door het 5 met zodanige snelheid laten dalen van het draagplateau, dat het bovenste vlak van de bovenste plaat zich steeds binnen een zekere tolerantie op dezelfde hoogte onder de effectieve afvoerhoogte van de toevoerinrichting bevindt, waarbij de hefinrichting sensormiddelen omvat, die zijn 10 ingericht om de hoogte van het genoemde bovenvlak te meten en om bij het passeren van een tolerantiegrens de daalsnelheid van de motor aan te passen.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen. Hierin tonen: 15 figuur 1 een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een hefinrichting volgens de uitvinding, die is gekoppeld met een schematisch aangeduide toevoerinrichting voor vlakke platen; figuur 2 een verder perspectivisch aanzicht van 20 de hefinrichting volgens figuur 1 vanuit een andere invalshoek; figuur 3 een sterk geschematiseerd perspectivisch aanzicht conform figuren 1 en 2 ter toelichting op een aantal aspecten van de uitvinding; en 25 figuur 4 een deel van figuur 3 gedetailleerder weergegeven.

Figuren 1 en 2 tonen een hefinrichting 1 voorzien van vier in vaste positie op een bodem 2 geplaatste verticale draagkolommen 3A, 3B, 3C, 3D. In 30 deze uitvoering zijn paren draagkolommen 3A, 3B; 3C, 3D in het gebied van de omleidrollen 15, 16, 19; 17, 18, 20 verbonden door dwarsliggers 24; 25 om te verkomen dat de draagkolommen in bedrijf paarsgewijs naar elkaar toe getrokken worden. Een draagplateau 4 met onderling 35 evenwijdig opgestelde rollen 5 is evenwijdig aan zichzelf op en neer beweegbaar door middel van op zich bekende geleidingsmiddelen langs die draagkolommen 3A-3D met behulp van aandrijfmiddelen.

1005 2 1 i 4

Deze aandrijfmiddelen omvatten een electromotor 6, een reductie-overbrenging 7, gekoppeld aan een as 8 met daarop aangebracht wikkeltrommels 9 en 10, en vier trekelementen, respectievelijk 11, 12, 13 en 14. Bij 5 voorkeur zijn deze trekelementen kabels, bijvoorbeeld staalkabels. Deze kabels grijpen via vrij draaiende rollen 15-20, die zijn aangebracht aan de draagkolommen 3A-3D, aan op de vier respectieve hoekzones van het draagplateau 4. In de getoonde uitvoering zijn de 10 omleidrollen aangebracht aan de bovenzone van de draagkolommen. Het zal duidelijk zijn dat de omleidrollen desgewenst ook in een andere zone, bijvoorbeeld halverwege de draagkolommen, kunnen zijn aangebracht, waarmee tevens de maximaal bereikbare hoogte van het 15 draagplateau is vastgelegd.

In figuren 3 en 4 is het principe van de hefinrichting volgens de uitvinding schematisch weergegeven. In de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm zijn de electromotor 6, de reductie-overbrenging 7 en de as 8 20 met wikkeltrommels 9 en 10 nabij één zijde, in dit geval de korte zijde, van het draagplateau 4 geplaatst. Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat deze ook aan een andere zijde, bijvoorbeeld de lange zijde, van het draagplateau 4 kunnen zijn geplaatst, waarbij 25 vanzelfsprekend de kabels en de rollen een kwartslag mee moeten zijn gedraaid ten opzichte van het draagplateau.

In de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm worden kabels 12, 13 vanaf hun respectieve aangrijpingspunten op het draagplateau 4 via omleidrollen 19 respectievelijk 20 30 en omleidrollen 16 respectievelijk 18 naar wikkelrollen 9 respectievelijk 10 geleid. Kabels 11 respectievelijk 14 worden vanaf hun respectieve aangrijpingspunten in de hoekzones van draagplateau 4 via omleidrollen 15, 17 eveneens naar de reeds genoemde wikkeltrommels 9 35 respectievelijk 10 geleid. In deze uitvoeringsvorm heeft de hefinrichting volgens de uitvinding dus slechts zes omleidrollen. Dit is aanzienlijk minder dan de op het vakgebied bekende hefinrichtingen.

1005 2 U

5

Wikkeltrommels 9 en 10 zijn elk voorzien van groeven 21, 22 met onderling tegengestelde spoedrichtingen voor het daarin althans gedeeltelijk opnemen van een kabel. Op elke wikkeltrommel 9, 10 worden 5 steeds twee kabels gewikkeld. De wikkeltrommels zijn daartoe voorzien van op het vakgebied bekende kabelgeleidingsmiddelen, waarmee de kabels naast elkaar op de trommel kunnen worden gewikkeld. Vanzelfsprekend kan desgewenst van één wikkeltrommel gebruik worden 10 gemaakt ter vervanging van de getoonde wikkeltrommels 9 en 10. Als alternatief kan ook voor elke kabel een afzonderlijke wikkeltrommel zijn voorzien.

De reductie van het aantal benodigde omleidrollen wordt volgens de uitvinding bereikt door het 15 inzicht om de wikkeltrommel(s) aan één zijde van het draagplateau te plaatsen en de kabels langs andere zijden van het draagplateau naar de wikkeltrommel(s) te leiden. Door de kabels vervolgens twee aan twee op de wikkeltrommel(s) te wikkelen wordt zoveel mogelijk 20 laadruimte op het draagplateau vrijgelaten.

Het draagplateau 4 omvat bij voorkeur een aantal samen een plat draagvlak bepalende, door één gemeenschappelijke motor aandrijfbare rollen 5 voor het van het draagplateau verwijderen van een daardoor 25 gedragen last. Deze niet-getekende motor wordt, evenals de motor 6, aangedreven door een eveneens niet-getekende centrale besturingseenheid.

Deze centrale besturingseenheid ontvangt tevens gegevens van of is voor besturing gekoppeld met een 30 slechts schematisch getekende toevoerinrichting 23 voor niet-getekende successieve platen. Deze platen worden door de hefinrichting 1 gestapeld en worden met een vooraf bepaalde snelheid en in een vooraf bepaald aantal per tijdseenheid in de richting van pijl A door de 35 toevoerinrichting 23 afgegeven en toegevoerd aan de hefinrichting 1 volgens de uitvinding (zie figuur 1). Steeds na ontvangst van één plaat laat de hefinrichting 1 het draagplateau over een vooraf bepaalde afstand zakken 1005212 6 in de richting van pijl B. Deze afstand komt binnen een zekere tolerantie overeen met de dikte van de plaat. Dit proces herhaalt zich voor elke plaat totdat een stapel met een gewenste hoogte op het draagplateau 4 is gevormd.

5 Optioneel kan de daalsnelheid van het draagplateau met behulp van een niet-getekende hoogtedetector worden vastgesteld. Deze detector geeft aan de centrale besturingseenheid gegevens door met betrekking tot positieve en negatieve afwijkingen van de 10 nominale hoogte. Bij overschrijding van de betreffende tolerantiegrenzen vindt een bijsturing van daalsnelheid door het opnieuw instellen van de dissipatieve belasting van de frequentieregelaar. Dezelfde hoogtedetector kan worden toegepast om de gewenste hoogte van de stapel te 15 bepalen.

Als een gevormde stapel moet worden afgevoerd, dat wordt de toevoer van platen vanuit de toevoerinrichting 23 gestopt en wordt het plateau 4 naar een zodanige hoogte gebracht dat aansluiting wordt 20 verkregen met een verdere transportinrichting, zoals een eindloze transportband. Zodra deze situatie is bereikt wordt de bijbehorende motor door de centrale besturingseenheid bekrachtigd, waardoor de rollen 5 allemaal met dezelfde snelheid worden aangedreven en de 25 gevormde stapel door de rollen zijdelings wordt afgevoerd. Na het verwijderen van de stapel wordt de motor 6 bekrachtigd om het draagplateau 4 op te heffen tot het niveau waarop verdere platen door de toevoerinrichting 23 kunnen worden aangevoerd voor het 30 vormen van een volgende stapel.

Vanzelfsprekend is de onderhavige uitvinding niet beperkt tot de beschreven en geïllustreerde uitvoeringsvorm, maar omvat deze elke uitvoeringsvorm die consistent is met de voorafgaande beschrijving en de 35 bijgevoegde tekeningen en die valt binnen de reikwijdte van de toegevoegde conclusies.

100521?

Claims (9)

1. Hefinrichting, omvattende: ten minste vier in vaste positie te plaatsen verticale draagkolommen,· een door middel van geleidingsmiddelen langs de 5 draagkolommen evenwijdig aan zichzelf op en neer beweegbaar draagplateau; en aandrijfmiddelen voor het bewegen van het draagplateau, die een aantal, door ten minste één electromotor via één of meer wikkeltrommels aan te 10 trekken, treksterke, buigzame, langwerpige trekelementen omvatten, die via aan een aantal van de draagkolommen aangebrachte omleidrollen aan het draagplateau aangrijpen, met het kenmerk, dat 15 de wikkeltrommels nabij één zijde van het draagplateau zijn geplaatst en dat voor elk trekelement één omleidrol is voorzien aan elke draagkolom die zich bevindt tussen het aangrijpingspunt van het trekelement op het draagplateau en de met het trekelement 20 samenwerkende wikkeltrommel.

2. Hefinrichting volgens conclusie 1, omvattende twee draagkolommen, die elk zijn voorzien van één omleidrol, en twee draagkolommen, die elk zijn voorzien van twee omleidrollen, waarbij de wikkeltrommels 25 zijn aangebracht nabij de draagkolommen voorzien van twee omleidrollen.

3. Hefinrichting volgens conclusie 2, waarin aan elke draagkolom voorzien van twee omleidrollen één wikkeltrommel is toegevoegd voor het daarop wikkelen van 30 steeds twee trekelementen.

4. Hefinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de wikkeltrommels zijn voorzien van groeven voor het daarin althans gedeeltelijk opnemen van een trekelement. -f005 2 1 2

5. Hefinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de lengte van de trekelementen en de afmetingen van de wikkeltrommels zodanig op elkaar zijn afgestemd, dat in bedrijf maximaal één laag trekelementen 5 op de wikkeltrommels is gewikkeld.

6. Hefinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de trekelementen kabels, bijvoorbeeld staalkabels, zijn.

7. Hefinrichting volgens één van de voorgaande 10 conclusies, waarin de electromotor bestuurd wordt door middel van een freguentieregelaar met een dissipatieve belastbaarheid, die groter is dan het maximale vermogen van de motor.

8. Hefinrichting volgens één van de voorgaande 15 conclusies, waarin het draagplateau een aantal samen een plat draagvlak bepalende, door één gemeenschappelijke motor aandrijfbare rollen omvat voor het van het draagplateau verwijderen van een daardoor gedragen last.

9. Hefinrichting volgens één van de voorgaande 20 conclusies, omvattende koppelmiddelen voor koppeling met een toevoerinrichting voor het aan het draagplateau toevoeren van successieve vlakke, min of meer stijve platen, bijvoorbeeld van massief karton, golfkarton, papier, kunststof, hout, voor het vormen van een stapel 25 door het met zodanige snelheid laten dalen van het draagplateau, dat het bovenste vlak van de bovenste plaat zich steeds binnen een zekere tolerantie op dezelfde hoogte onder de effectieve afvoerhoogte van de toevoerinrichting bevindt, waarbij de hefinrichting 30 sensormiddelen omvat, die zijn ingericht om de hoogte van het genoemde bovenvlak te meten en om bij het passeren van een tolerantiegrens de daalsnelheid van de motor aan te passen. 1005212