"Beveiligingsinrichting voor een met vloeistof
onder druk gevulde warmtewisselinstallatie".
<EMI ID=1.1>
op het gedeelte van de leiding dat tussen de installatie en, enerzijds, het electromagnetisch ventiel in de ene weg en, anderzijds, de terugslagklep in de andere weg, gelegen is en die de pomp en het electromagnetisch ventiel bestuurt, zó dat,
<EMI ID=2.1>
electromagnetisch ventiel opengaat.
Dergelijke inrichtingen worden onder meer gebruikt bij centrale verwarmingsinstallaties, vooral voor het opvangen van de inkrimping en uitzetting van het water onder invloed van temperatuursveranderingen. Deze beveiligingsinrichtingen worden meestal verkozen boven een beveiligingsinrichting welke
<EMI ID=3.1>
contact met de lucht zodat zuurstof kan opgenomen worden hetgeen de corrosie van de verwarmingsinrichting bevordert.
Bij bekende beveiligingsinrichtingen van het hier bedoelde type, waarbij dus een contactmanometer, een pomp en een electromagnetisch ventiel voorzien zijn, is het reservoir <EMI ID=4.1>
bestur ings inricht: ing.
De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te verhel-
<EMI ID=5.1>
massa op en neer verplaatsbaar membraan bevat dat het vat volledig scheidt in een onderste en een bovenste ruimte en dat ten minste verplaatsbaar is tussen een onderste stand waarbij
<EMI ID=6.1>
opening gelegen is en een bovenste stand waarbij het boven de afvoeropening gelegen is en vloeistof langs deze afvoeropening naar buiten laat stromen.
<EMI ID=7.1>
zelfs grote volumeveranderingen van de vloeistof in de in- <EMI ID=8.1>
het membraan uitgeoefend en verplaatst dit membraan zich uitsluitend onder de invloed van de vloeistofmassa. De buitenlucht kan door het membraan toch niet in contact komen met de vloeistof.
<EMI ID=9.1>
afvoeropening in de zijwand van het vat een waterslot gemonteerd.
Bij deze uitvoeringsvorm kan ook nooit langs de afvoeropening buitenlucht in aanraking komen met de vloeistof in het vat.
In een merkwaardige uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de beveiligingsinrichting een detector die detecteert wanneer het niveau in het vat beneden een vooropgesteld peil daalt en die een vloeistoftoevoerkraan bestuurt zó dat, zolang het peil in het vat lager is dan het vooropgestelde peil, de kraan open is
<EMI ID=10.1>
Doelmatig bevac de detector een vlotter die de toevoerkraan bestuurt, welke vlotter opgesteld ia in een leiding die onder het vooropgestelde peil met het vat in verbinding staat en die tot boven dit peil loopt.
Bij voorkeur opent en sluit de vlotter de toevoerkraan mechanisch.
<EMI ID=11.1>
inrichting voor een met vloeistof onder druk gevulde warmtewisselinstallatie, volgens de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet; de verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen.
<EMI ID=12.1> een beveiligingsinrichting voor een centrale verwarmingsinstallatie, volgens de uitvinding, waarbij de inrichting voorgesteld
<EMI ID=13.1> maar waarbij de inrichting voorgesteld werd tijdens hét overlopen van de installatie.
<EMI ID=14.1>
betrekking op dezelfde elementen.
De beveiligingsinrichting volgens de figumn bevat een hoofdleiding welke, enerzijds, aansluit op de centrale verwarmingsinstallatie, welke duidelijkheidshalve in de figuren niet voorgesteld is, en,anderzijds,aansluit op een vat 1 dat op de bodem 2 opgesteld is. Deze hoofdleiding bevat een eerste gedeelte 3 aan de zijde van de centrale verwarmingsinstallatie. twee elkaar overbruggende wegen 4 en 5 die met beide einden op elkaar aansluiten en aan een zijde met hun einde aansluiten op het gedeelte 3, en een gedeelte 6 dat de andere samenkomende einden
van de wegen 4 en 5 met de onderkant van het vat 1 verbindt.
<EMI ID=15.1>
kan afgekoeld worden, zodat deze beveiligingsinrichting door de hoge temperatuur niet beschadigd wordt.
In de weg 4 is een pomp 8 gemonteerd die gedreven wordt door een niet in de figuren voorgestelde electrische motor.
<EMI ID=16.1>
installatie. Om het terugstromen van vloeistof in de andere zin . te beletten is trouwens in de weg 4, aan de zijde van het gedeelte 3 ten opzichte van de pomp 8, een terugslagklep 9 gemonteerd welke enkel water doorlaat in de hoger genoemde zin, dit is dus naar de verwarmingainstallatie toe.
In de weg 5 van de hoofdleiding is een electromagnetisch ventiel 10 gemonteerd, Zowel dit electrcmagnetisch ventiel 10 als de pomp 8, en meer bepaald de elektrische motor ervan,
<EMI ID=17.1>
ten opzichte van de terugslagklep 9 en het electromagnetisch ventiel 10 op de hoofdleiding aansluit. Bij de in de figuren voorgestelde uitvoeringsvorm sluit de hulpleiding 12 op de weg
<EMI ID=18.1>
druk de electrische leiding waarin de motor van de pomp 8 geschakeld is. Bij een instelbare hogere druk sluit de contactmanometer 11 de electrische leiding waarin het electroventiel
10 geschakeld is zo dat dit electroventiel open gaat.
Tussen het electroventiel 10 en de aansluiting van de
<EMI ID=19.1>
zijde van de te beschermen verwamingsinstallatie ten opzichte va de terugslagklep 9 en het electroventiel 10, staat de weg 5, langs een hulpleiding 13 in verbinding met een expansievat 14. Dit expansievat 14 is van het bekende type dat gedeeltelijk gevuld is met stikstof en waarin de stikstof gescheiden is door een vast maar elastisch membraan van de vloeistof. Dit expansievat 14 kan een kleine volumeverandering van het water in de verwarmingsinstallatie opvangen zodat hierdoor niet onmiddellijk
<EMI ID=20.1>
meter 11 in werking zou treden en ofwel de pomp 8 in werking zou brengen ofwel het electroventiel 10 zou openen.
Het hiervoor beschreven gedeelte van de beveiligingsinrichting verschilt weinig van de bestaande inrichtingen. De
<EMI ID=21.1>
Dit vat is geen gesloten vat onder druk en dus geen grotere uitvoering van het expensievat 14. Het vat 1 is een open vat dat door een op en neer verplaatsbaar membraan 15 in twee volledig gescheiden ruimten, namelijk een onderste ruimte 16 en een bovenste ruimte 17 die met de buitenlucht in verbinding staat, gescheiden is.
<EMI ID=22.1>
opgehangen is. De bovenste rand van de zak 18 is vastgemaakt <EMI ID=23.1>
dat de onderste ruimte 16, die onder de bodem van de zak 18 en dus onder het membraan 15 gelegen is, waterdicht gescheiden is
<EMI ID=24.1>
dergelijke te beletten, is deze bovenkant samen met. de bovenkant van het vat 1 afgesloten door een deksel 21 dat evenwel gewoon los ligt op deze bovenkant en in het midden van een opening 22 voorzien is waarop een in U-vorm lopende luchtpijp 23 aansluit. Het is duidelijk dat de bodem van de zak 18, dus het membraan 15, op- en neerwaarts in het vat kan verplaatst worden door het wa-
<EMI ID=25.1>
uit dit vat stroomt. De zak 18 is van zulkdanige afmetingen dat het door de bodem ervan gevormde membraan 15 in zijn laagste stand nog boven de uitmonding van het gedeelte 6 van de hoofdleiding gelegen is. Het membraan 15 is in deze stand in figuur 1 voorgesteld. Bij de hoogste stand van het membraan 15, welke stand in figuur 2 voorgesteld is, zijn de zijwanden van de zak
18 samengeplooid. In deze hoogste stand bevindt het membraan 15 zich juist boven een afvoeropening 24 welke in de zijwand van het vat 1 aangebracht is. Op deze aanvoeropening 24 sluit een waterslot aan dat gevormd is door een leiding 25 welke een gedeelte bevat dat op de opening 24 aansluit en neerwaarts loopt tot op een kleine afstand boven de bodem 2, een daarop aanslui-
<EMI ID=26.1>
mig omgebogen is. Dit laatstgenoemde einde geeft uit op een.
<EMI ID=27.1>
geen lucht in het water in de onderste ruimte 16 kan binnen- <EMI ID=28.1>
ding 31 naar de leiding 25.
De werking van de hiervoor 'beschreven beveiligirgsinrich-
<EMI ID=29.1>
gedeelte 3 van de hoofdleiding sterk dalen. De contactmanometer
11 meet deze dalende druk en wanneer deze druk onder de laagste
<EMI ID=30.1>
langs de hoofdleiding naar de verwarmingsinstallatie tot de druk boven de waarde is. dus de manometer 11 niet langer de pomp 8 doet werken. Doordat water uit het vat 1 gepompt wordt daalt het <EMI ID=31.1>
stallatie stijgen tot de waarde waarbij de manometer 11 het electroventiel 10 opent. Een gedeelte van de vloeistof kan
<EMI ID=32.1>
naar de afvoerpijp 26 gevoerd wordt. Het door de leiding
25 afgevoerde water beïnvloedt het peil van de bak 30 niet doordat wegens de terugslagklep 34 geen water langs de
<EMI ID=33.1>
In figuur 2 is de beveiligingsinrichting voorgesteld in de stand waarbij overtollig water uit het vat 1 afgevoerd wordt. De stromingszin van het water is door pijlen aangeduid.
De hiervoor beschreven inrichting is niet alleen vrij <EMI ID=34.1>
een vlotter bediend worden.
<EMI ID=35.1>
gebruikt worden bij koelinstallaties of andere installaties waarin volumeveranderingen van het water moeten opgevangen worden.
<EMI ID=36.1>
neer de druk gestegen is boven een hogere waarde dan die welke ingesteld werd voor het in werking zetten van de pomp. Op
<EMI ID=37.1>
lectroventiel bevelen wanneer de druk gedaald is onder een bepaalde waarde die lager gelegen is dan de ingestelde waarde waar-
<EMI ID=38.1>
In elk geval moet vermeden worden dat terzelfder tijd de pomp in werking is en het electroventiel open is.
"Protection device for one with liquid
heat exchange installation filled under pressure ".
<EMI ID = 1.1>
on the part of the pipe that is located between the installation and, on the one hand, the solenoid valve in one way and, on the other hand, the non-return valve in the other, and which controls the pump and the solenoid valve, such that,
<EMI ID = 2.1>
electromagnetic valve opens.
Such devices are used inter alia in central heating installations, in particular for absorbing the contraction and expansion of the water under the influence of temperature changes. These security devices are usually preferred over a security device
<EMI ID = 3.1>
contact with air so that oxygen can be absorbed, which promotes corrosion of the heating device.
In known protective devices of the type referred to here, where a contact pressure gauge, a pump and an electromagnetic valve are thus provided, the reservoir is <EMI ID = 4.1>
control device: ing.
The object of the invention is to overcome these disadvantages.
<EMI ID = 5.1>
contains a mass of up and down displaceable membrane which completely separates the vessel into a lower and an upper space and which is at least movable between a lower position whereby
<EMI ID = 6.1>
opening is located and an upper position in which it is located above the discharge opening and allows liquid to flow out past this discharge opening.
<EMI ID = 7.1>
even large volume changes of the liquid in the in- <EMI ID = 8.1>
the membrane and moves this membrane only under the influence of the liquid mass. The outside air cannot come into contact with the liquid through the membrane.
<EMI ID = 9.1>
drain opening in the side wall of the vessel with a water seal.
In this embodiment, outside air can never come into contact with the liquid in the vessel via the discharge opening.
In a curious embodiment of the invention, the safety device includes a detector that detects when the level in the vessel falls below a predetermined level and controls a liquid supply valve such that as long as the level in the vessel is below the predetermined level, the valve is open.
<EMI ID = 10.1>
The detector expediently comprises a float which controls the supply tap, which float is disposed in a pipe which communicates with the vessel below the predetermined level and which runs above this level.
Preferably, the float opens and closes the supply tap mechanically.
<EMI ID = 11.1>
device for a heat exchange installation, filled with liquid under pressure, according to the invention; this description is given by way of example only and does not limit the invention; the reference numbers relate to the attached drawings.
<EMI ID = 12.1> a safety device for a central heating installation, according to the invention, the device being proposed
<EMI ID = 13.1> but where the device was presented during the installation overflow.
<EMI ID = 14.1>
refers to the same elements.
The safety device according to the figure comprises a main pipe which, on the one hand, connects to the central heating installation, which is not shown in the figures for the sake of clarity, and, on the other hand, connects to a vessel 1 arranged on the bottom 2. This main line contains a first section 3 on the side of the central heating installation. two bridging roads 4 and 5 connecting at both ends and connecting at one end with the part 3, and a part 6 connecting the other converging ends
of roads 4 and 5 to the bottom of vessel 1.
<EMI ID = 15.1>
can be cooled, so that this protection device is not damaged by the high temperature.
A pump 8 is mounted in path 4 which is driven by an electric motor not shown in the figures.
<EMI ID = 16.1>
installation. To the backflow of liquid in the other sense. Moreover, in the way 4, on the side of the portion 3 with respect to the pump 8, a non-return valve 9 is mounted which only allows water to pass through in the above-mentioned sense, i.e. towards the heating installation.
An electromagnetic valve 10 is mounted in the way 5 of the main line. Both this electromagnetic valve 10 and the pump 8, and more specifically its electric motor,
<EMI ID = 17.1>
relative to the non-return valve 9 and the electromagnetic valve 10 to the main line. In the embodiment shown in the figures, the auxiliary line 12 closes onto the road
<EMI ID = 18.1>
press the electrical line into which the motor of the pump 8 is connected. At an adjustable higher pressure, the contact pressure gauge 11 closes the electrical line in which the electrovalve
10 is connected in such a way that this solenoid valve opens.
Between the solenoid valve 10 and the connection of the
<EMI ID = 19.1>
side of the heating installation to be protected with respect to the non-return valve 9 and the electro valve 10, the path 5, along an auxiliary pipe 13, communicates with an expansion vessel 14. This expansion vessel 14 is of the known type, which is partially filled with nitrogen and in which the nitrogen is separated from the liquid by a solid but elastic membrane. This expansion vessel 14 can absorb a small change in volume of the water in the heating installation, so that this cannot be done immediately
<EMI ID = 20.1>
meter 11 would operate and either activate the pump 8 or open the solenoid valve 10.
The above-described part of the security device differs little from the existing devices. The
<EMI ID = 21.1>
This vessel is not a closed vessel under pressure and therefore not a larger version of the expansion vessel 14. The vessel 1 is an open vessel that is separated by an up and down displaceable membrane 15 into two completely separate spaces, namely a lower space 16 and an upper space 17. that communicates with the outside air is separated.
<EMI ID = 22.1>
hung up. The top edge of the bag 18 is attached <EMI ID = 23.1>
that the lower space 16, which is located under the bottom of the bag 18 and thus under the membrane 15, is watertightly separated
<EMI ID = 24.1>
To prevent such, this top is together with. the top of the vessel 1 closed by a lid 21, which, however, simply lies loose on this top and is provided in the center with an opening 22 to which a U-shaped trachea 23 connects. It is clear that the bottom of the bag 18, i.e. the membrane 15, can be moved up and down in the vessel by the water.
<EMI ID = 25.1>
flows out of this vessel. The bag 18 is of such dimensions that in its lowest position the membrane 15 formed by the bottom thereof is still situated above the mouth of the portion 6 of the main line. The membrane 15 is shown in this position in figure 1. At the highest position of the membrane 15, which position is shown in Figure 2, are the side walls of the bag
18 folded together. In this highest position the membrane 15 is situated just above a discharge opening 24 which is arranged in the side wall of the vessel 1. Connects to this supply opening 24 a water seal formed by a pipe 25 which contains a part which connects to the opening 24 and runs downwards to a small distance above the bottom 2, and connects thereto.
<EMI ID = 26.1>
mig is bent over. This latter ending ends in one.
<EMI ID = 27.1>
no air in the water in the lower chamber 16 can enter <EMI ID = 28.1>
thing 31 to the line 25.
The operation of the above-described security devices
<EMI ID = 29.1>
section 3 of the main line descend sharply. The contact pressure gauge
11 measures this falling pressure and when this pressure falls below the lowest
<EMI ID = 30.1>
along the main pipe to the heating installation until the pressure is above the value. thus the pressure gauge 11 no longer operates the pump 8. Because water is pumped from vessel 1, the <EMI ID = 31.1> drops
installation to the value at which the pressure gauge 11 opens the electrovalve 10. Some of the liquid can
<EMI ID = 32.1>
is fed to the discharge pipe 26. It through the lead
The discharged water does not affect the level of the tank 30 because, due to the non-return valve 34, no water passes through the tank
<EMI ID = 33.1>
In figure 2 the safety device is represented in the position in which excess water is drained from the vessel 1. The sense of flow of the water is indicated by arrows.
The device described above is not only free <EMI ID = 34.1>
a float can be operated.
<EMI ID = 35.1>
be used in cooling installations or other installations in which volume changes of the water have to be absorbed.
<EMI ID = 36.1>
when the pressure has risen above a value higher than that set before starting the pump. On
<EMI ID = 37.1>
electro valve commands when the pressure has fallen below a certain value which is lower than the set value.
<EMI ID = 38.1>
In any case, it must be avoided that the pump is running and the solenoid valve open at the same time.