BE1029250B1 - Montageveer - Google Patents

Montageveer Download PDF

Info

Publication number
BE1029250B1
BE1029250B1 BE20215243A BE202105243A BE1029250B1 BE 1029250 B1 BE1029250 B1 BE 1029250B1 BE 20215243 A BE20215243 A BE 20215243A BE 202105243 A BE202105243 A BE 202105243A BE 1029250 B1 BE1029250 B1 BE 1029250B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
holder
container
functional module
ceiling
opening
Prior art date
Application number
BE20215243A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1029250A1 (nl
Inventor
Patrick Georgette Karel Vervliet
Original Assignee
B Lighted B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by B Lighted B V filed Critical B Lighted B V
Priority to BE20215243A priority Critical patent/BE1029250B1/nl
Publication of BE1029250A1 publication Critical patent/BE1029250A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1029250B1 publication Critical patent/BE1029250B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F21LIGHTING
    • F21VFUNCTIONAL FEATURES OR DETAILS OF LIGHTING DEVICES OR SYSTEMS THEREOF; STRUCTURAL COMBINATIONS OF LIGHTING DEVICES WITH OTHER ARTICLES, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F21V17/00Fastening of component parts of lighting devices, e.g. shades, globes, refractors, reflectors, filters, screens, grids or protective cages
    • F21V17/10Fastening of component parts of lighting devices, e.g. shades, globes, refractors, reflectors, filters, screens, grids or protective cages characterised by specific fastening means or way of fastening
    • F21V17/16Fastening of component parts of lighting devices, e.g. shades, globes, refractors, reflectors, filters, screens, grids or protective cages characterised by specific fastening means or way of fastening by deformation of parts; Snap action mounting
    • F21V17/168Fastening of component parts of lighting devices, e.g. shades, globes, refractors, reflectors, filters, screens, grids or protective cages characterised by specific fastening means or way of fastening by deformation of parts; Snap action mounting the parts being resilient rings acting substantially isotropically, e.g. split rings
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F21LIGHTING
    • F21VFUNCTIONAL FEATURES OR DETAILS OF LIGHTING DEVICES OR SYSTEMS THEREOF; STRUCTURAL COMBINATIONS OF LIGHTING DEVICES WITH OTHER ARTICLES, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F21V17/00Fastening of component parts of lighting devices, e.g. shades, globes, refractors, reflectors, filters, screens, grids or protective cages
    • F21V17/10Fastening of component parts of lighting devices, e.g. shades, globes, refractors, reflectors, filters, screens, grids or protective cages characterised by specific fastening means or way of fastening
    • F21V17/16Fastening of component parts of lighting devices, e.g. shades, globes, refractors, reflectors, filters, screens, grids or protective cages characterised by specific fastening means or way of fastening by deformation of parts; Snap action mounting
    • F21V17/164Fastening of component parts of lighting devices, e.g. shades, globes, refractors, reflectors, filters, screens, grids or protective cages characterised by specific fastening means or way of fastening by deformation of parts; Snap action mounting the parts being subjected to bending, e.g. snap joints
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F21LIGHTING
    • F21VFUNCTIONAL FEATURES OR DETAILS OF LIGHTING DEVICES OR SYSTEMS THEREOF; STRUCTURAL COMBINATIONS OF LIGHTING DEVICES WITH OTHER ARTICLES, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F21V21/00Supporting, suspending, or attaching arrangements for lighting devices; Hand grips
    • F21V21/02Wall, ceiling, or floor bases; Fixing pendants or arms to the bases
    • F21V21/04Recessed bases
    • F21V21/047Mounting arrangements with fastening means engaging the inner surface of a hole in a ceiling or wall, e.g. for solid walls or for blind holes
    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02GINSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
    • H02G3/00Installations of electric cables or lines or protective tubing therefor in or on buildings, equivalent structures or vehicles
    • H02G3/02Details
    • H02G3/08Distribution boxes; Connection or junction boxes
    • H02G3/18Distribution boxes; Connection or junction boxes providing line outlets
    • H02G3/20Ceiling roses or other lighting sets
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F21LIGHTING
    • F21SNON-PORTABLE LIGHTING DEVICES; SYSTEMS THEREOF; VEHICLE LIGHTING DEVICES SPECIALLY ADAPTED FOR VEHICLE EXTERIORS
    • F21S8/00Lighting devices intended for fixed installation
    • F21S8/02Lighting devices intended for fixed installation of recess-mounted type, e.g. downlighters
    • F21S8/026Lighting devices intended for fixed installation of recess-mounted type, e.g. downlighters intended to be recessed in a ceiling or like overhead structure, e.g. suspended ceiling

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Casings For Electric Apparatus (AREA)
  • Details Of Rigid Or Semi-Rigid Containers (AREA)

Abstract

Set van een houder en een montageveer en een functionele module voor het monteren van de functionele module ter plaatse van een plafond, waarbij de houder een houder-buitenoppervlak heeft met buitenafmetingen geschikt om in een plafondopening in het plafond te passen; en waarbij de houder een houder-binnenoppervlak heeft dat een houderopening definieert die geschikt is om de functionele module in te monteren; waarbij de montageveer buitenafmetingen heeft die in een eerste modus kleiner zijn dan de houderopening en die voorzien zijn om in een tweede modus groter te zijn dan de houderopening om, wanneer de montageveer rondom de functionele module is geplaatst, een interne spanning te voorzien waardoor de montageveer zich enerzijds rond de functionele module klemt en om een externe spanning te voorzien waardoor de montageveer zich anderzijds in de houderopening klemt.

Description

Montageveer De onderhavige uitvinding heeft betrekking op het technische gebied van het monteren of inbouwen van een functionele module, bijvoorbeeld voor het monteren van een lichtarmatuur aan of in een plafond of wand. Meer specifiek heeft de uitvinding betrekking op een set van cen houder en een montageveer en een functionele module voor het monteren van de functionele module ter plaatse van een plafond en een werkwijze voor het plaatsen van een houder en een functionele module in een plafond.
Het inbouwen van functionele modules is reeds gekend. Niettemin voldoen bestaande technieken om functionele modules te monteren aan een plafond of wand of om de modules daarin in te bouwen niet aan de huidige eisen van de markt. Eén van deze eisen is dat een functionele module eenvoudig in te bouwen is. Verder is het typisch dat architecten en klanten hoge normen stellen aan de installateur of aan de schilder die bijdrage leveren om de functionele module, bv een lichtarmatuur aan een plafond te voorzien. Eén van de normen is dat de lichtarmaturen snel voorzien kunnen worden omwille van tijdsdruk en tegelijkertijd op een nauwkeurige wijze met een nette afwerking. Op dit moment bestaan er nog geen technieken waarmee aan al deze eisen voldaan kan worden.
Het doel van de onderhavige uitvinding is een techniek te voorzien waarmee een functionele module snel, eenvoudig en gebruiksvriendelijk aan een plafond of wand voorzien kan worden.
Hiertoe voorziet de uitvinding een set met de kenmerken volgens conclusie 1. Meer bepaald voorziet de uitvinding set van een houder en een montageveer en een functionele module voor het monteren van de functionele module ter plaatse van een plafond, waarbij de houder een houder-buitenoppervlak heeft met buitenafmetingen geschikt om in een plafondopening in het plafond te passen; en waarbij de houder een houder-binnenoppervlak heeft dat een houderopening definieert die geschikt is om de functionele module in te monteren; waarbij de montageveer buitenafmetingen heeft die in een eerste modus kleiner zijn dan de houderopening en die voorzien zijn om in een tweede modus groter te zijn dan de houderopening; om, wanneer de montageveer rondom de functionele module is geplaatst, een interne spanning te voorzien waardoor de montageveer zich enerzijds rond de functionele module klemt en om een externe spanning te voorzien waardoor de montageveer zich anderzijds in de houderopening klemt.
De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat men de houder in een plafondopening kan vastzetten en dat de functionele module met behulp van de montageveer snel, eenvoudig en op gebruiksvriendelijke wijze in de houderopening van de houder bevestigd kan worden zodanig dat de functionele module op een snelle en eenvoudige wijze aan het plafond voorzien kan worden.
Zeker in gevallen van hoge plafonds is het gewenst dat de functionele module op een snelle en cenvoudige manier aan het plafond voorzien kan worden. Alsook is het gewenst dat de functionele module op een gebruiksvriendelijke wijze aan onderhoud onderworpen kan worden.
Hiervoor voorziet de uitvinding in een set van de houder, de functionele module en de montageveer. De houder heeft een houderopening waarin de functionele module met behulp van de montageveer op een eenvoudige en snelle manier gemonteerd kan worden. Er is namelijk gevonden dat men door de buitenafmetingen van de montageveer te ontwerpen zodat de montageveer in een eerste modus kleiner is dat de houderopening er een interne spanning aan de montageveer wordt voorzien. De interne spanning zorgt ervoor dat de montageveer zich rondom de functionele module kan klemmen. Ook wordt er externe spanning voorzien doordat de buitenafmetingen van de montageveer in cen tweede modus groter zijn dan de afmetingen van de houderopening. De externe spanning zorgt ervoor dat montageveer zich kan klemmen in de houderopening. Door deze interne en externe spanning van de montageveer kan de functionele module op snelle en eenvoudige wijze in de houderopening geklemd worden. Hierbij hoeft men geen beroep te doen op extra gereedschap of complexe fixatiemiddelen om de functionele module in de houderopening te monteren of om de functionele module terug uit de houderopening te halen. Dit zorgt ervoor dat de functionele module gemakkelijk aan onderhoud onderworpen kan worden indien nodig.
Bij voorkeur is het zo dat het houder-binnenoppervlak is voorzien van een groef om de montageveer minstens gedeeltelijk te ontvangen. De groef zorgt ervoor dat men de functionele module op een secure wijze en op een vooraf bepaalde plaats in de houderopening kan monteren. Ook zorgt de groef ervoor dat men de fixatie van de functionele module in de houderopening verbetert doordat de montageveer hierin ontvangen kan worden. In bepaalde uitvoeringen worden meerdere groeven aangebracht op verschillende hoogtes, gezien vanaf een onderrand van het houder-binnenoppervlak. Hierdoor kan men kiezen hoe diep men de functionele module wil inbrengen in de houderopening.
Bij voorkeur is het zo dat de montageveer uit één stuk vervaardigd is uit een materiaal gekozen uit cen verenstaal en een kunststof. Doordat de montageveer uit één stuk is vervaardigd voorziet men niet alleen productietechnische voordelen maar ook gebruiksvriendelijk voordelen. Het stuk is namelijk eenvoudig te produceren uit beschikbaar materiaal zijnde het verenstaal of de kunststof en kan gemakkelijk als één stuk gebruikt worden in tegenstelling tot gevallen waarbij men zich moet beroepen op complexe technieken en/of complexe onderdelen om de functionele module in de houder vast te zetten.
Bij voorkeur is het zo dat de montageveer een basisdeel heeft met een vorm die hoofdzakelijk overeenstemt met de vorm van het buitenoppervlak van de functionele module.
Hierdoor kan het basisdeel zich met behulp van de interne spanning van de montageveer zich nauwgezet rondom de functionele module klemmen. Bij voorkeur is het zo dat het basisdeel een kromming heeft waarvan cen krommingsmiddelpunt is gelegen aan de binnenkant van de montageveer zodat een gewenste interne spanning aan de montageveer voorzien wordt wanneer de montageveer rondom de functionele module is geplaats.
Bij voorkeur is het zo dat de montageveer een zich vanaf het basisdeel uitstrekkend clickfit-gedeelte heeft dat een vorm heeft om minstens gedeeltelijk ontvangen te worden door de groef van het houder-binnenoppervlak of om zich achter een bovenrand van de houder te klikken. Testen en simulaties hebben uitgewezen dat het clickfit gedeelte ervoor zorgt dat men de functionele module niet alleen gemakkelijk in de houderopening kan klikken en vastzetten maar ook terug kan losklikken. Dit is met name voordelig wanneer men de functionele module terug uit de houderopening wilt halen wanneer men deze bijvoorbeeld wil onderwerpen aan onderhoud.
Bij voorkeur is het zo dat het clickfit-gedeelte gevormd is door meerdere opwaartse uitsteeksels. De uitsteeksels zijn eenvoudig te vervaardigen en doordat de uitsteeksels opwaarts uitsteken bereikt het click-fit gedeelte de groef eerder dan het has basisdeel van de montageveer. Hierdoor voorziet men ruimte teneinde de externe spanning te creëren waarmee de montageveer zich tegen het houder-binnenoppervlak van de houderopening kan klemmen, bij voorkeur zich in de groef kan klemmen. Het draagt de voorkeur dat de opwaartse uitsteeksels symmetrisch zijn verdeeld over de montageveer teneinde een evenredige klemming te voorzien. Bij voorkeur is het zo dat elk van de opwaartse uitsteeksels een kromming heeft weg van de binnenkant van de montageveer, welke kromming in de groef grijpt bij het voorzien van de externe spanning of waarbij de kromming van de opwaartse uitsteeksels over een bovenrand van de houder grijpt. Op deze manier creëren de krommingen van de meerdere uitsteeksels een externe spanning waarmee de montageveer en aldus de functionele module zich secuur en nauwgezet in de houderopening of houdergroeven kunnen vastklemmen. Alsook zorgt het opwaarts uitsteken van de uitsteeksels voor een kromming waardoor de montageveer zich niet alleen kan vastklikken met behulp van de externe spanning maar ook terug los geklikt kan worden. Dit zorgt ervoor dat men op een gebruiksvriendelijke manier de functionele module terug uit de houderopening kan halen, bijvoorbeeld in gevallen wanneer men de module aan onderhoud wil onderwerpen.
Bij voorkeur is het zo dat de het houder-binnenoppervlak zich vanaf een onderste scherpe rand opwaarts uitstrekt om dan een inwaartse trap te vertonen alvorens zich verder opwaarts uit te strekken, en waarbij de functionele module een montagebuitenoppervlak heeft dat cen vorm heeft die minstens gedeeltelijk het negatief is van het houder-binnenoppervlak zodat de functionele module met het montagebuitenoppervlak in het houder-binnenoppervlak van de houder past, waarbij het montagebuitenoppervlak een trap vertoont waarmee het montagebuitenoppervlak tegen de inwaartse trap van het houder-binnenoppervlak aanstoot bij het inbrengen van de functionele module in de houder en waarbij de externe spanning van de montageveer minstens gedeeltelijk opwaarts is om de trap tegen de inwaartse trap te drukken. Doordat de houder is ingericht met de inwaartse trap wordt een aanslagrand voorzien waarmee men niet alleen een functionele module maar ook inzetstukken of andere hulpstukken secuur en op een gewenste locatie in de houderopening kan plaatsen.
De opwaartse richting van de externe spanning van de montageveer drukt de trap van de functionele module tegen de inwaartse trap van de inwaartse trap van de houder waardoor de functionele module snel en met precisie op een vooraf bepaalde positie in de houderopening aangebracht kan worden. Deze precisie en de onderste scherpe rand van de houder zorgen ervoor dat men het geheel nauwkeurig kan afwerken met bijvoorbeeld pleisterwerk en/of verfwerk zodat nagenoeg enkel de functionele module zichtbaar is wanneer deze in de houder is gemonteerd en aan het plafond is voorzien.
Een verder aspect van de uitvinding voorziet een werkwijze voor het plaatsen van cen houder en een functionele module in een plafond, waarbij de werkwijze bevat: - het voorzien van een plafondopening met vooraf bepaalde afmetingen in het plafond; - het voorzien van een houder met buitenafmetingen die een vooraf bepaalde maat kleiner zijn dan de afmetingen van de plafondopening; - het vastzetten van de houder in de plafondopening; -het aanbrengen van de montageveer rondom de functionele module; en -het inbrengen van de functionele module met de montageveer in de houderopening. Op deze wijze kan een installateur de functionele module snel, cenvoudig en tegelijkertijd op een gebruiksvriendelijke manier aan een plafond voorzien. De montageveer zorgt er namelijk voor dat een installateur geen complexe handelingen hoeft uit te voeren om de functionele module in de houderopening vast te zetten. Daarnaast hoeft men zich niet te berusten op complexe verbindingsmechanismen om de functionele module in de houderopening vast te zetten. De montageveer kan eenvoudigweg aan de functionele module aangebracht worden.
Bij voorkeur is de montageveer aan de functionele module aangebracht door het vastklikken van de montageveer rondom een omtrek van de functionele module. Verder kan de functionele module snel en eenvoudig in de houderopening gemonteerd worden.
Bij voorkeur wordt de montageveer ontvangen door een montagegroef die aan het montageoppervlak van de functionele module is voorzien. Meer bij voorkeur gebeurt dit door het vastklikken van de montageveer in de groef van de houder. Op deze manier kan de functionele module secuur in de houderopening aanbracht worden en alsook makkelijk terug losgemaakt worden indien gewenst, bijvoorbeeld wanneer onderhoud of vervanging van de functionele module nodig is.
De uitvinding zal nu nader worden beschreven aan de hand van in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden. 5 In de tekening toont: Figuur 1 een houder in een plafondopening en waarbij de houder een functionele module vasthoudt; Figuur 2A een perspectief aanzicht van een positioneerplaat en een houder; Figuur 2B een zij aanzicht van een positioneerplaat en een houder; Figuur 2C een bovenaanzicht van een positioneerplaat en een houder; Figuur 3A een doorsnede aanzicht van een positioneerplaat, een houder en een plafondopening; Figuur 3B een deel van het doorsnede aanzicht getoond in figuur 3A met meer detail, Figuur 3C toont een doorsnede aanzicht van een positioneerplaat volgens een uitvoeringsvorm.
Figuren 4A — 4B een houder, hierbij toont figuur 4A een perspectief aanzicht van een houder; Figuur 4B toont een bovenaanzicht van de houder en met sectielijn IV; Figuur 4C toont een doorsnede doorheen de sectielijn IV; Figuur 4D toont een zijaanzicht van de houder; Figuur 4E toont een deel van de doorsnede getoond in figuur 4C met meer detail; Figuur 5A een zijaanzicht van een houder; Figuur 5B een schematisch doorsnede aanzicht van een houder, een inzetstuk en bladveren; Figuur 5C een onderaanzicht van een houder en een inzetstuk; Figuur 6A en 6B doorsnedes van een inzetstuk; Figuur 7 een doorsnede aanzicht van een houder in een plafondopening; Figuur 8 een zijaanzicht van een functionele module en een montageveer; Figuur 9A een perspectief aanzicht van een montageveer in een eerste modus; Figuur 9B een bovenaanzicht van een montageveer in een eerste modus; Figuur 10A een perspectief aanzicht van een montageveer in een tweede modus; Figuur 10B een bovenaanzicht van een montageveer in een tweede modus; Figuur 11 en 12 uitvoeringen van cen montageveer in zijaanzicht; Figuur 13A een uitvoering van een montageveer in perspectief aanzicht; Figuur 13B een bovenaanzicht van de montageveer getoond in figuur 13A; en Figuur 14 een zijaanzicht van een functionele module.
In de tekeningen is aan eenzelfde of analoog element eenzelfde verwijzingscijfer toegekend.
Figuur 1 toont een doorsnede van een functionele module 32. De functionele module 32 heeft een visueel oppervlak 35. De functionele module 32 kan gevormd worden als een inbouwspot.
Alternatief kan de functionele module 32 gevormd worden door een opbouw- verlichtingsarmatuur, waarbij het visueel oppervlak een buitenoppervlak van het verlichtingsarmatuur is.
In de figuur is getoond hoe het pleisterwerk en/of verfwerk 48, dat de afwerkingslaag van het plafond 21 vormt, tot nagenoeg volledig tegen het visueel oppervlak 35 loopt.
Anders gezegd is de functionele module nagenoeg randloos in het plafond 21 ingebouwd.
Dit randloos inbouwen van een functionele module in een plafond was een objectief die mede geleid heeft tot de uitvinding.
Een verder objectief dat mede geleid heeft tot de uitvinding is het verwijderbaar en/of vervangbaar zijn van de functionele module in het plafond 21. Om dit te realiseren is een houder 1 ontwikkeld die hieronder verder beschreven is.
In de beschrijving hieronder worden de onderdelen regelmatig beschreven met een onder- en een bovenzijde.
Daarbij zal duidelijk zijn dat de onderzijde en bovenzijde die zijdes zijn die in normaal gebruik bij het inbouwen in een plafond zich respectievelijk vanonder en vanboven aan het onderdeel bevinden.
De houder 1 heeft een houderopening 5 die hoofdzakelijk gedefinieerd is door het houder-binnenoppervlak 2. Meer bepaald strekt het houder-binnenoppervlak zich uit doorheen de gehele houder 1 tussen de onder- en bovenkant.
De houder heeft een houder-buitenoppervlak 3 dat gevormd is om in een plafondopening 22 van een plafond 21 te passen.
Hiertoe heeft het houder- buitenoppervlak 3 een vorm en afmetingen die een vooraf bepaalde maat kleiner is dan een vorm en afmetingen van de plafondopening 22. Het houder-buitenoppervlak 3 en het houder-binnenoppervlak 2 hebben bij voorkeur een hoofdzakelijk cirkelvormige doorsnede zodat de houder hoofdzakelijk cilindervormig is.
Dit laat toe een functionele module 32 met een hoofdzakelijk ronde vorm te plaatsen in de houderopening 5. De plafondopening 22 kan dan ook een ronde opening zijn.
Een ronde opening is gemakkelijk te vervaardigen in verschillende soorten materialen door middel van een klokboor of gatenzaag.
De diameter van de plafondopening 22 is bij voorkeur minstens 3 mm groter, meer bij voorkeur minstens 5 mm groter, meest bij voorkeur ongeveer 6 mm groter dan de diameter van het houder-buitenoppervlak 2. Dit zorgt er namelijk voor dat afwerkingsmateriaal genoeg kruipruimte heeft om tussen het houder-buitenoppervlak en de plafondopening te kruipen.
De afstand tussen houder-buitenoppervlak en plafondopening is bij voorkeur minstens 1,5 mm, meer bij voorkeur minstens 2.5mm, nog meer bij voorkeur minstens 3 mm.
Op deze manier kan men met het afwerkingsmateriaal een fixatie van de houder voorzien, bij voorkeur een additionele fixatie naast de fixatie en/of klemming door middel van de bladveren 14 of andere mechanismen.
De diameter van de plafondopening 22 is bij voorkeur maximum 20mm groter, meer bij voorkeur maximum 17 mm groter dan de diameter van het houder-buitenoppervlak 2. Dit laat toe met name bij het afwerken van de pleister en verfwerken dat pleistermateriaal voldoende tussen het plafond en de houder kan kruipen en daardoor een goede hechting kan realiseren. Tegelijk laat dit toe om de houder wel voldoende te klemmen en vast te zetten in de opening met de hieronder beschreven bladveren 14 of andere mechanismen. Figuur 1 toont hoe de functionele module een montagebuitenoppervlak heeft dat complementair is met het houder-binnenoppervlak 2 om daarin te passen. De functionele module 32 wordt typisch aangesloten met een vaste bekabeling. Meer bepaald zijn met name de lijndraad en de nuldraad verbonden met de functionele module 32. De aardingdraad is bij voorkeur verbonden met de houder 1. Hierdoor wordt ook de functionele module 32 onrechtstreeks geaard omdat de functionele module 32 fysiek in contact komt met het houder-binnenoppervlak 2 van de houder 1.
Het houder-buitenoppervlak 3 en het houder-binnenoppervlak 2 komen onderaan samen ter plaatse van een rand 8. De rand 8 is bij voorkeur een scherpe rand 8 die een hoek vertoont kleiner dan 70 graden, bij voorkeur kleiner dan 60 graden, meer bij voorkeur kleiner dan 50 graden. Ook is de hoek bij voorkeur groter dan 30 graden, meer bij voorkeur groter dan 40 graden. Het houder-buitenoppervlak strekt zich bij voorkeur uitwaarts en naar boven uit vanaf de scherpe rand 8. Het houder-binnenoppervlak 2 strekt zich bij voorkeur opwaarts uit vanaf de scherpe rand 8. Deze specifieke keuze laat toe om eenvoudig de houder 1 in een plafond 21 in te werken, meer bepaald om pleisterwerken en/of verfwerken eenvoudig uit te voeren tot aan de scherpe rand 8. Omdat de onderste rand 8 scherp is zal deze slechts minimaal zichtbaar zijn in de afgewerkte toestand van de houder zodat, wanneer een functionele module 32 ingebouwd wordt, de visuele indruk gewekt wordt dat deze functionele module 32 randloos in het plafond zit.
De functionele module 32 kan verschillende vormen aannemen. In de in figuur 1 getoonde uitvoering heeft de functionele module 32 een naar binnen gekeerde vorm. Hierdoor heeft ook de functionele module in gemonteerde vorm ter plaatse van de rand 8 een scherpe rand. Hierdoor wordt het visuele effect gecreëerd dat de functionele module rechtstreeks in het plafond gemonteerd is. Dit is slechts mogelijk wanneer het houder-binnenoppervlak 2 zich vanaf de scherpe rand 8 opwaarts uitstrekt voor minstens 2mm, bij voorkeur minstens 3mm, meer bij voorkeur minstens 4mm alvorens cen inwaartse trap 11 te maken. Namelijk het visueel oppervlak zal zich, met uitzondering van de rand 8, steeds op een afstand bevinden van het houder- binnenoppervlak 2. Wanneer aldus het houder-binnenoppervlak 2 te kort bij de rand een inwaartse trap 11 zou vertonen, zou het onmogelijk zijn om een naar binnen gekromd visuele oppervlak 35 te 35 hebben. Ofwel zou het onmogelijk zijn om een randloos effect te bekomen.
In figuur 1 is een verschil getoond tussen het plafondelement waarin de opening voorzien is enerzijds en het pleisterwerk en/of verfwerk anderzijds. Praktijktesten hebben aangetoond dat het uiterst moeilijk of zelf nagenoeg onmogelijk is om met name pleisterwerk aan te brengen wanneer de onderste rand & van de houder 1 in het vlak van het plafondelement ligt. Tests tonen dat kraak- of breuklijnen zichtbaar worden wanneer het pleisterwerk uithardt tussen het plafonelement en de houder. Wanneer de onderste rand 8 een beetje uitsteekt uit het vlak van het plafondelement, is gebleken dat de neiging tot kraken en breken van het pleisterwerk significant vermindert. Dit toont aan dat het plaatsen van de houder 1 in het plafond bij voorkeur nauwkeurig en met cen vooraf bepaalde positie van de houder 1 ten opzichte van het plafondelement gebeurt. Dit wordt uitgelegd aan de hand van figuren 2 en 3. Figuur 2a, 2b en 2c tonen verschillende aanzichten van eenzelfde positioneerplaat 23 voor het positioneren van een houder 1 ten opzichte van een plafond. Daarbij toont figuur 2a cen perspectief aanzicht, toont figuur 2b een doorsnede en toont figuur 2c een bovenaanzicht. De positioneerplaat 23 heeft afmetingen die noemenswaardig groter zijn dan de afmetingen van de plafondopening 22 zodat de positioneerplaat 23 zich over de plafondopening kan uitstrekken om aan weerzijden van de plafondopening 22 op het plafond 21 te rusten. De plafondopening is getoond als een balkvormig element. Dit is voordelig wanneer een houder geplaatst moet worden ter plaatse van een rand van het plafond. In een dergelijke situatie kan de positioneerplaat 23 met zijn lange zijde richting de rand geplaatst worden zodat de houder dicht bij de rand plaatsbaar is. Alternatief kan de positioneerplaat 23 cirkelvormig zijn met een diameter die noemenswaardig groter is dan de plafondopening 22.
Alvorens de houder 1 in de plafondopening 22 te plaatsen, wordt de houder 1 verbonden met de positioneerplaat 23. In de getoonde uitvoeringsvorm heeft de positioneerplaat 23 twee verbindingselementen 24. De verbindingselementen 24 kunnen in de houderopening 5 gebracht worden en uit elkaar gedrukt worden om de houder 1 aan zijn houder-binnenoppervlak 2 te klemmen. Hiertoe zijn de verbindingselementen 24 op een geleider 29 voorzien in de positioneerplaat 23. De geleider is gevormd als een sleuf. Elk verbindingselement 24 heeft onderaan een schroefpen. Door de schroefpen aan te draaien, wordt het verbindingselement 24 vastgezet op de positioneerplaat. De vakman begrijpt dat de positioneerplaat geklemd wordt tussen de schroefpen en het verbindingselement zodat door deze klemming het verbindingselement niet meer zal bewegen ten opzichte van de geleider 29. Elk verbindingselement is bij voorkeur voorzien van een centreerpen 25. De centreerpen 25 is geplaatst zodanig dat ze gealigneerd is met een centreerpen-opening 13 van de houder 1 wanneer de houder 1 correct gepositioneerd is ten opzichte van de positioneerplaat 23. Wanneer de centreerpen 25 grijpt in de centreerpen-opening 13 door het uit elkaar drukken van de verbindingselementen 24 en daarmee klemmen van de houder 1 aan zijn houder-binnenoppervlak 2, wordt de verbinding tussen de positioneerplaat en de houder verzekerd in een vooraf bepaalde onderlinge positie.
De getoonde uitvoeringsvorm is slechts één voorkeurs uitvoeringsvorm. Andere uitvoeringsvormen kunnen ook bedacht worden. Zo is in één uitvoeringsvorm de geleider 29 slechts voorzien voor het geleiden van één van de twee verbindingselementen 24 terwijl het andere verbindingselement vast op de positioneerplaat 23 staat. Volgens een andere uitvoeringsvorm is de positioneerplaat voorzien van één of meerdere klemmen voor het vastklemmen van de houder 1 in een vooraf bepaalde positie ten opzichte van de positioneerplaat 23. Volgens een nog andere uitvoeringsvorm is de positioneerplaat voorzien van één of meerdere bouten of schroeven die complementair zijn met boutgaten of schroefgaten op de houder om de houder tijdelijk vast te schroeven op de positioneerplaat 23.
De geleider 29 heeft bij voorkeur een lengte van minstens 5 cm, meer bij voorkeur van minstens 10 cm, meest bij voorkeur van minstens 15cm. Door lengte van de geleider groter te maken, kunnen houders met verschillende diameters geklemd worden door één en dezelfde houder. Dit maakt het voor een installateur gemakkelijker om houders te plaatsen. Meer bepaald kan een installateur met één positioneerplaat houders met verschillende afmetingen plaatsen.
De positioneerplaat is voorzien om de houder vast te klemmen in een middenzone van de positioneerplaat. Aan weerszijden van de middenzone is de positioneerplaat voorzien van een afstandhouder 30. De afstandhouder 30 is in de uitvoeringsvorm van figuur 2 gevormd door een snaarband met een vooraf bepaalde dikte die ervoor zorgt dat wanneer de positioneerplaat tegen het plafond gedrukt wordt, de snaarband de positioneerplaat op een vooraf bepaalde afstand van het plafond houdt. Meer bepaald zal de snaarband tegen het plafond aandrukken zodat de positioneerplaat verhinderd wordt om verder naar het plafond te bewegen. Anders gezegd zal de snaarband een uitsteeksel vormen van de positioneerplaat waarmee de positioneerplaat tegen het plafond botst. Bij voorkeur is de afstandhouder 30 vervangbaar, dit wil zeggen dat een andere afstandhouder 30 op of aan de positioneerplaat kan bevestigd worden. Daarbij hebben verschillende afstandhouders 30 bij voorkeur ook verschillende diktes zodat daarmee ook de afstand van de postitioneerplaat ten opzichte van het plafond kan geregeld worden. De snaarbanden bevinden zich bij voorkeur aan weerszijden van middenzone en strekken zich bij voorkeur hoofdzakelijk uit op twee verschillende aslijnen. Door de twee snaarbanden kan het positioneerelement stabiel tegen het plafond aangedrukt worden. De vakman begrijpt dat verschillende alternatieven kunnen bedacht worden. Zo kunnen drie of meerdere puntvormige afstandhouders voorzien worden. Deze puntvormige afstandhouders worden in een driehoek geplaatst om het positioneerelement op cen vooraf bepaalde afstand van het plafond te houden. In één uitvoeringsvorm wordt de positioneerplaat tegen het plafond geschroefd. Door ringen met een vooraf bepaalde dikte tussen het positioneerelement en het plafond te plaatsen wordt ook een afstandhouder 30 gerealiseerd. De combinatie van enerzijds de vaste positie van de houder 1 ten opzichte van de positioneerplaat en anderzijds de afstandhouder die de positioneerplaat tot op een vooraf bepaalde afstand van het plafond stopt, maakt dat de houder 1 op een uiterst nauwkeurige positie ten opzichte van het plafond plaatsbaar is. Deze vooraf bepaalde positie is er bij voorkeur één waarbij de onderste rand 8 van de houder 1 een vooraf bepaalde afstand uitsteekt uit het vlak van het plafond 21. Het voordeel is hierboven toegelicht en is gerelateerd aan het al dan niet kraken of breken van pleisterwerk. Figuur 3A toont een doorsnede van een houder 1 met positioneerplaat 23 die tegen een plafond 21 gedrukt is. De figuur toont dat de positioneerplaat met zijn afstandhouders tegen het plafond 21 aanligt zodanig dat de middenzone van de positioneerplaat op een vooraf bepaalde afstand van het plafond 21 ligt. Deze vooraf bepaalde afstand is bepaald door de dikte van de afstandhouders. De dikte van de afstandhouder kan ook nagenoeg gelijk zijn aan 0 mm. In dat geval is er geen afstandshouder of is de dikte daarvan verwaarloosbaar. In bepaalde voorkeursuitvoeringen van de uitvinding is de dikte 0 mm en zal de positioneerplaat rechtstreeks tegen het plafondvlak aanliggen zodat de onderste rand van de houder zich in dat plafondvlak bevindt. Het rechtstreeks aanliggen van de positioneerplaat 23 tegen het plafond 21 wordt getoond in figuur 3C. De vooraf bepaalde afstand waarmee de onderste scherpe rand van de houder uit het plafondvlak uitsteekt is dat geval gelijk aan nul. De houder 1 is vastgehouden tegen, of op een andere vooraf bepaalde positie ten opzichte van de positioneerplaat zodanig dat de houder 1 op de gewenste positie komt te staan ten opzichte van het plafond 21. Meer bepaald wordt de houder 1 geplaatst in een positie waarbij de onderste rand 8 van de houder een vooraf bepaalde afstand onder het vlak van het plafond 21 ligt. In deze positie wordt de houder 1 in de plafondopening 22 van het plafond 21 geklemd zoals hieronder beschreven.
De houder 1 is voorzien van bladveren 14. In de uitvoeringsvorm zoals getoond in de figuren 2 en 3 zijn telkens vier bladveren 14 voorzien, nagenoeg gelijk verdeeld langs de omtrek van het houder-buitenoppervlak. De bladveren 14 bevinden zich minstens met een gedeelte op een afstand van het houder-buitenoppervlak in een rusttoestand van de bladveren 14 zodanig dat de afmetingen van het houder-buitenoppervlak plus de bladveren in rusttoestand groter is dan de plafondopening. De bladveren 14 kunnen door een externe kracht naar het houder- buitenoppervlak gedrukt worden om zo de afmetingen van het houder-buitenoppervlak plus de bladveren in gespannen toestand te verkleinen tot kleiner dan de plafondopening. Aldus kan de houder, wanneer de bladveren gespannen staan, in de plafondopening gebracht worden. Omdat de bladveren de neiging hebben zich terug naar hun rusttoestand te bewegen, wordt een klemkracht bekomen van de houder in de plafondopening. Daarbij wordt opgemerkt dat deze klemkracht ontstaat zonder specifieke handeling van een installateur. Enkel het inbrengen van de houder met de bladveren in de plafondopening zorgt ervoor dat de bladveren de houder minstens gedeeltelijk klemmen in de opening. Dit laat toe om met de positioneerplaat de houder in de plafondopening te drukken en dan de positioneerplaat los te maken van de houder. De houder zal door de bladveren in de plafondopening geklemd zijn en hierin gepositioneerd blijven, anders gezegd blijven hangen, wanneer de positioneerplaat wordt weggenomen.
Figuur 3B toont in detail een verbindingselement 24 met een centreerpen 25. Het verbindingselement is gevormd door een staaf of buisvormig element dat zich opwaarts uitstrekt vanaf de positioneerplaat. Figuur 3A toont dat twee van dergelijke verbindingselementen beide in de houderopening gebracht kunnen worden. Door het uit elkaar schuiven van de verbindingselementen kan de houder vastgeklemd worden door de verbindingselementen. De verbindingselementen drukken aan tegen overstaande houder-binnenoppervlakken. Om het klemmen van de houder met de verbindingselementen te vergemakkelijken, en om de relatieve positie van de houder ten opzichte van de positioneerplaat vast te leggen, is minstens één, bij voorkeur elk van de verbindingselementen voorzien van een centreerpen. De centreerpen is zodanig gepositioneerd op het verbindingselement dat het complementair is met een centreerpen- opening in de houder. Doordat de centreerpen in de centreerpen-opening grijpt, is zowel de relatieve positie gekend alsook kan de houder niet ongewenst van de positioneerplaat loskomen.
Figuur 3B toont verder hoe het verbindingselement via een schroefpen vastgezet wordt. De schroefpen 28 strekt zich met een schroefdraad uit tot in het verbindingselement. De schroefpen is onderaan de positioneerplaat voorzien van een hanteerdeel zodat een installateur met de hand, bij voorkeur gereedschaploos het verbindingselement kan vastzetten ten opzichte van de positioneerplaat. Meer bepaald wordt het verbindingselement door het vastschroeven van de schroefpen tegen de positioneerplaat gedrukt waarmee verder bewegen van het verbindingselement ten opzichte van de positioneerplaat wordt voorkomen. De vakman begrijpt dat dit slechts één van de vele mogelijkheden is om een houder aan de positioneerplaat te verbinden. Andere uitvoeringsvormen zijn ook mogelijk.
Figuur 3A illustreert hoe een positioneerplaat aan weerszijden over de plafondopening plaatsbaar is. Dit is omdat de positioneerplaat afmetingen heeft die noemenswaardig groter zijn dan de plafondopening. De positioneerplaat wordt tot tegen het plafond gedrukt. Omdat de positioneerplaat voorzien is van afstandhouders, zullen deze afstandhouders tegen het plafond aan komen te liggen. Het centrale gedeelte van de positioneerplaat blijft dan op een afstand van het vlak van het plafond. Deze afstand wordt bepaald door de dikte van de afstandhouders.
De afstandhouders zijn gevormd als banden of snaren die rond een eind van de positioneerplaat kunnen gebracht worden. De afstandhouders kunnen gekozen worden uit een set verschillende afstandhouders met verschillende diktes die allemaal elk rond een eind van de positioneerplaat passen. Daarmee kan door het kiezen van de gewenste afstandhouder ook gekozen worden hoe ver een middenzone van de positioneerplaat van het vlak van het plafond blijft staan wanneer de afstandhouders tegen het plafond gedrukt worden. Zoals hierboven toegelicht kan daarmee de afstand waarmee de houder 1 met zijn onderste rand 8 uit het vlak van het plafond geplaatst wordt, gekozen worden. Verder is hierboven beschreven dat dit het uitvoeren van pleisterwerken en verfwerken noemenswaardig vereenvoudigt.
Figuren 4A — 4E tonen een houder met bladveren in meerdere aanzichten. Figuur 4A toont een perspectiefzicht. Figuur 4B toont een bovenaanzicht, Figuur 4C toont een doorsnede. Figuur 4D toont een zijaanzicht en figuur 4E toont een detail doorsnede. Deze figuren tonen een uitvoeringsvorm waarbij vier bladveren nagenoeg evenredig verdeeld zijn langs het houder- buitenoppervlak. De vakman begrijpt dat een basis klemming in een opening realiseerbaar is met één enkel klemelement of veerelement. Om een meer stabiele klemming te realiseren zijn minstens twee klemelementen of veerelementen nodig. Bij voorkeur zijn minstens drie klemelementen of veerelementen voorzien om cen gebalanceerde klemming in een plafondopening te bekomen. De minstens drie klemelementen zijn dan bij voorkeur nagenoeg op evenredige afstand en/of hoekpositie ten opzichte van elkaar geplaatst aan het houder-buitenoppervlak.
Elke bladveer is bij voorkeur gevormd als een plaatelement vervaardigd uit een materiaal gekozen uit verenstaal of kunststof. Het materiaal is daarbij bij voorkeur gekozen om een buiging en/of flexibiliteit van het materiaal toe te laten in de elastische modus. Dit wil zeggen dat bij normaal gebruik geen noemenswaardige plastische vervorming optreedt van de bladveer. De bladveer zoals getoond in de figuren is bij voorkeur verbonden met een bovenoppervlak 4 van de houder. Het bovenoppervlak is het vlak dat zich hoofdzakelijk liggend uitstrekt ter plaatse van de bovenzijde van de houder en daarmee het houder-binnenoppervlak 2 met het houder- buitenoppervlak 3 verbindt. De bladveren liggen bij voorkeur nagenoeg vlak aan tegen het bovenoppervlak en zijn daarmee verbonden via schroeven. Alternatief kunnen de bladveren verlijmd zijn met het bovenoppervlak. Verder alternatief zijn in een zijwand sleuven gemaakt die zich hoofdzakelijk liggend uitstrekken, en zijn de bladveren in de sleuven gebracht om ter plaatse van de sleuf nagenoeg liggend met de houder verbonden te zijn. Omdat de bladveren liggend verbonden zijn met de houder, strekken de bladveren zich nagenoeg horizontaal uit naar buiten vanaf het houder-buitenoppervlak. Daarbij zijn de bladveren verder bij voorkeur voorzien van een eerste zone 15 en een tweede zone 16. De eerste zone is de zone die verbonden is met de houder en die zich nagenoeg liggend uitstrekt. De tweede zone ligt op een afstand van de eerste zone, typisch op een afstand van het houder-buitenoppervlak. De tweede zone is bij voorkeur onder een hoek geplaatst ten opzichte van de eerste zone door het plastisch vervormen van het de bladveer. Hierdoor vormen de bladveren samen met de houder een conisch of trechtervormig samenstel dat door zijn vorm gemakkelijker in een plafondopening van een plafond kan gebracht worden.
De tweede zone van de bladveren is bij voorkeur noemenswaardig breder gevormd dan de eerste zone van de bladveren. Hierdoor is een contactvlak of aanslagvlak van de bladveer met de rand van de plafondopening noemenswaardig groter. In de breedterichting beschouwd is deze tweede zone bij voorkeur gebogen met een straal die kleiner is dan de straal van het houder- buitenoppervlak om blijven haken van de tweede zone bij het inbrengen van de houder met bladveren in de plafondopening te voorkomen.
Ter plaatse van elke bladveer heeft de houder een boring die zich uitstrekt vanaf het houder-binnenoppervlak tot het houder-buitenoppervlak. In deze boring is een schroefelement voorzien. Het schroefelement kan van binnenin de houder verdraaid worden. Dit laat toe om het schroefelement van binnenuit naar buiten te draaien. Het schroefelement zal tegen een binnenkant van het de bladveer aandrukken om de bladveer naar buiten te drukken. Hiermee kan de klemming van de houder in de plafondopening verzekerd worden, meer bepaald door de bladveren via de schroefelementen met een vooraf bepaalde minimale kracht naar buiten te laten drukken.
Net zoals de bladveren met een bovenzijde van de houder bevestigd zijn, kan ook cen aardingskabel (niet weergegeven) met de bovenzijde van de houder verbonden worden.
Wanneer dan een functionele module met de houder verbonden wordt, is de functionele module automatisch ook mee geaard mits de functionele module niet volledig geïsoleerd in de houder is ingebouwd. De aslijn van de boring is loodrecht gecentreerd op het houder-binnenoppervlak, op deze manier kan een schroefelement doorheen de boring geschroefd worden om de bladveer in een richting uit de duwen die loodrecht op het houder-buitenoppervlak staat. Bij voorkeur is het zo dat de boring een aslijn heeft die loodrecht op het houder-binnenoppervlak staat om de bladveren in een richting die loodrecht op het houder-buitenoppervlak staat, uit te duwen. Op deze manier vermindert men kans op schade doordat de klemmingskrachten van de bladveren en het schroefelement beter worden verdeeld.
Figuur 5 toont meerdere aanzichten van de houder 1. Figuur 5A toont een zijaanzicht. Figuur 5B toont een doorsnede van de houder 1 met een inzetstuk geplaatst in de houderopening. Figuur 5C toont een onderaanzicht van de houderopening met inzetstuk.
In figuren 5A en 5B wordt getoond dat het houder-buitenoppervlak zich vanaf de onderste scherpe rand schuin opwaarts uitstrekt. Hierdoor ontstaat ter hoogte van de scherpe rand cen ruimte in de radiale richting tussen de scherpe rand en het meest radiaal naar buiten liggende punt van de houder. Deze ruimte laat toe om de houder met pleister en verf visueel weg te werken.
In figuur 5B wordt getoond dat het houder-binnenoppervlak zich vanaf de onderste scherpe rand 36 opwaarts uitstrekt over een bepaalde afstand om dan een inwaartse trap 34 te vertonen alvorens zich verder opwaarts uit te strekken. De dikte van het inzetstuk 42 is bij voorkeur kleiner dan de opwaartse uitstrekking van het houder-binnenoppervlak, bij voorkeur strekt het houder-binnenoppervlak zich vanaf de onderste scherpe rand uit over een bepaalde afstand van tenminste 3 mm. De dikte van het inzetstuk is bij voorkeur minstens 0.2 mm kleiner, bij voorkeur ongeveer 0.5 mm kleiner, nog meer bij voorkeur 1.5 mm kleiner dan de bepaalde afstand waarmee het houder-binnenoppervlak zich opwaarts uitstrekt. Praktijktesten hebben namelijk aangetoond dat er zo een nette afwerking voorzien kan worden van het geheel. In figuur SB is ook getoond hoe de boring zich ter hoogte van de bladveer uitstrekt zodat een schroefelement in de boring kan gedraaid worden teneinde de bladveren naar buiten te drukken. Figuur SB toont verder de groef in het houder-binnenoppervlak, welke groef kan gebruikt worden om een functionele module vast te zetten in de houder.
Figuren 6A en 6B tonen een doorsnede van een inzetstuk 42 volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding. Het inzetstuk heeft een inzetstuk-binnenoppervlak 42 en een inzetstuk-buitenoppervlak 43. De oppervlakken strekken zich nagenoeg parallel langs elkaar uit. De afstand tussen inzetstuk-binnenoppervlak en inzetstuk-buitenoppervlak vormt de dikte van het inzetstuk. Het inzetstuk is vervaardigd uit een flexibel materiaal en heeft buitenafmetingen die een bepaalde maat groter zijn dan de afmetingen van de houder opening. Op deze wijze kan het inzetstuk gemakkelijk door een installateur of een schilder in de houder opening aangedrukt worden zodat tenminste een perifere rand van het inzetstuk tegen het houder- binnenoppervlak aangedrukt. Op deze wijze wordt de ruimte tussen de zijkanten van het inzetstuk en het houder-binnenoppervlak netjes afgedicht zodat de binnenkant van de houder opening bij afwerking wordt beschermd tegen pleistermortel en/of verfresten. Bij voorkeur is de vorm van het inzetstuk gekozen zodat het perifeer zijdelings oppervlak van het inzetstuk, zijnde de zijdelingse oppervlakken tussen het inzetstuk-binnenoppervlak en inzetstuk-buitenoppervlak, tenminste gedeeltelijk aandrukt en bij voorkeur voor tenminste 50 % van de dikte van het inzetstuk tegen het houder-binnenoppervlak aandrukt wanneer het inzetstuk in de houder wordt geplaatst. Het inzetstuk loopt in de getoonde uitvoeringsvorm in figuur 6A taps toe vanaf het buitenoppervlak van het inzetstuk naar het binnenoppervlak van het inzetstuk. Dit maakt het inbrengen van het inzetstuk gemakkelijker.
Het inzetstuk wordt vervaardigd uit een flexibel materiaal. Dit materiaal is gekozen zodat het inzetstuk zich kan vervormen onder druk dat een installateur of een schilder op cen cenvoudige wijze kan voorzien, bijvoorbeeld door het aandrukken van het inzetstuk met de duim. Typisch wordt het flexibel materiaal van het inzetstuk gekozen zodat dit materiaal een hardheid heeft die kleiner is dan de hardheid van de houder ter plaatse van het houder- binnenoppervlak waar het inzetstuk wordt ingezet. De vakman kan de hardheid meten met een durometer of een IRHD meter volgens de ISO 48-norm. Voorbeelden van materialen om het inzetstuk te vervaardigen zijn: natuurrubber, kunststof, karton of aangedrukt papier, aangedrukte papierlagen met een eventuele verlijming of combinaties daarvan.
Het inzetstuk kan voorzien worden van een beschermlaag (niet getoond). De beschermlaag wordt daarbij zo gekozen dat deze resistent is tegen factoren die de integriteit van het inzetstuk kunnen aantasten. Een voorbeeld hierbij is een beschermlaag welke resistent is tegen vocht en chemicaliën uit afwerkingsmateriaal zoals verf of pleistermortel. Hierdoor wordt het inzetstuk beschermd. De beschermlaag wordt typisch aan het inzetstuk-buitenoppervlak 43 van het inzetstuk voorzien. Geschikte beschermlaag zijn kunststof beschermlagen zoals bijvoorbeeld PVC- of PE-lagen. De beschermlaag heeft bij voorkeur een maximale dikte van 1,5 mm, bij voorkeur maximaal 1 mm, nog meer bij voorkeur 0.5 mm. De beschermlaag wordt bij voorkeur als coating of als een sticker aan het inzetstuk voorzien.
In figuur 6A wordt getoond dat het inzetstuk 42 is voorzien van een uitsteeksel 46 aan het inzetstuk-buitenoppervlak 43. Het uitsteeksel 46 verhoogt de hanteerbaarheid van het inzetstuk en vergemakkelijkt het inbrengen en uitnemen van het inzetstuk in de houderopening 5. In figuur GB is het inzetstuk voorzien van een doorvoerelement 46 dat als uitsteeksels dient. Doordat het inzetstuk voorzienbaar is van cen uitsteeksel kan het uitsteeksel op een gepast moment aan het inzetstuk aangebracht worden, bijvoorbeeld nadat afwerkingen met verf en/of pleisterwerk zijn uitgevoerd. Het doorvoerelement 46, bijvoorbeeld een schroef, heeft een hogere hardheid dan het inzetstuk en is typisch voorzien van een scherpe punt en kan hierdoor gemakkelijk in het flexibel materiaal van het inzetstuk gedeeltelijk gebracht worden. Door het uitstekende gedeelte van het doorvoerelement kan een installateur en/of een schilder het inzetstuk gemakkelijk in de — houderopening inbrengen en alsook het inzetstuk daar gemakkelijk terug uithalen. Teneinde de afwerking van de houder in de plafondopening te vergemakkelijken is er gevonden dat het voordelig kan zijn om het uitsteeksel te kunnen instellen bijvoorbeeld in hoogte. Dit kan door het uitsteeksel plooibaar te maken of door het uitsteeksel als een verwijderbaar doorvoerelement 46 te voorzien. Een voorbeeld van een verwijderbaar doorvoerelement is een schroef. In gevallen waarbij men tijdens verfafwerking een verfrol gebruikt kan men zo het uitsteeksel instellen zodat men met de verfrol eenvoudig en snel overheen het plafondvlak en eventueel rakend aan een centrale zone van het inzetstuk-buitenoppervlak 43 bewegen om zo de afwerking op een snelle en tegelijkertijd een nauwkeurig wijze te voorzien.
Figuur 7 toont een techniek om de functionele module 32 aan het plafond 22 te voorzien. Typisch wordt eerst de plafondopening 22 voorzien, bijvoorbeeld met een gatenzaag of cen klokboor ter vorming van een hoofdzakelijk cirkelvormige plafondopening. De vakman begrijpt dat ook andere vormen van opening mogelijk zijn. De afmetingen van de plafondopening, bijvoorbeeld de diameter, worden zo gekozen dat ze een vooraf bepaalde maat groter zijn dan de afmetingen van de houder 1, bijvoorbeeld de diameter van de houder. Het objectief hierbij is om voldoende ruimte te voorzien tussen houder en plafondopening te voorzien zodat het afwerkingsmateriaal daar voldoende kan tussen gebracht worden. Bij voorkeur is de vooraf bepaalde maat tussen het buitenoppervlak 3 van de houder en de zijwanden van de plafondopening 22 minimaal 3 mm, bij voorkeur tenminste 5 mm zodat aan weerszijden van de houder ongeveer 1,5 mm tot 2,5 mm ruimte is. Tests en simulaties hebben namelijk aangetoond dat deze ruimte voordelig om ervoor te zorgen dat afwerkingsmateriaal zoals pleistermortel voldoende tussen de houder en de plafondopening kan vloeien teneinde de houder te fixeren en/of de fixatie van de houder in de plafondopening te verbeteren. Ook de pleistermortel zelf zal voldoende massa hebben om enerzijds te hechten met het plafond en met de houder en om anderzijds tijdens het uitharden niet te scheuren of breken.
De houder 1 wordt vervolgens in de plafondopening 5 geplaatst, bij voorkeur met behulp van de hierboven beschreven positioneerplaat 23. De houder wordt op een gewenste positie in de plafondopening geplaatst, bij voorkeur zodat de onderste scherpe rand 8 van de houder uit het plafondvlak uitsteekt over een vooraf bepaalde afstand 31. In een ander geval kan de houder ingebracht worden zodanig dat onderste scherpe rand zich op dezelfde hoogte als plafondvlak bevindt. De vakman begrijpt dat de vooraf bepaalde afstand 31 in dat geval nagenoeg gelijk aan nul is.
De houder wordt vervolgens vastgezet in de plafond opening. Bij voorkeur door de houder te klemmen met behulp van de bladveren 14. Deze klemming is een eerste klemming die passief optreedt, meer bepaald zonder actieve manipulatie van de gebruiker. De positionering van de bladveren in combinatie met de grootte van de plafondopening maakt dat het inbrengen van de houder in de opening automatisch, dus passief, een klemming realiseert. Een tweede klemming kan de eerste klemming versterken door de bladveren verder naar buiten te duwen met behulp van een schroefelement 20. Het schroefelement 20 kan men doorheen de boring 19 aanschroeven zodat deze bladveren verder aanduwen tegen de zijvlakken van de plafondopening 22.
Het inzetstuk wordt ingebracht in de houderopening, bij voorkeur tot het inzetstuk de trap 11 raakt. Op deze wijze kan het inzetstuk 42 op een vooraf bepaalde positie in de houderopening aangebracht worden. Het buitenoppervlak 43 van het inzetstuk 42 kan voorzien zijn van tenminste één inkeping 49. Dit vergemakkelijkt het ontvangen van een doorvoerelement 49, met name in gevallen wanneer een installateur het inzetstuk terug uit de houderopening wil halen is dit gemakkelijk.
Na het inbrengen van de houder, en bij voorkeur na het inbrengen van het inzetstuk kan men afwerking voorzien met pleister en/of verfwerken 48. Nadat pleister en/of verf rond de houder aangebracht is, wordt het inzetstuk verwijderd uit de houder. Omdat het inzetstuk gevormd is zoals hierboven beschreven, blijft de houderopening vrij van pleister en verf en kan ze aldus een functionele module opnemen.
De functionele module 32 in de houderopening 5 geplaatst en daar vastgezet. Bij voorkeur door middel van een montageveer 38. Daarbij heeft de functionele module 32 bij voorkeur een buitenoppervlak met een trap die geplaatst is om te botsen tegen de inwaartse trap in het houder-binnenoppervlak. Hierdoor kan de diepte van de functionele module 32 in de houder in de gemonteerde toestand exact op voorhand bepaald worden. Dit vereenvoudigt noemenswaardig de correcte plaatsing van de functionele module in de houder en zorgt aldus voor een nagenoeg gegarandeerde correcte plaatsing.
Figuur 8 toont een functionele module 32 waarbij een montageveer 38 rond het montageoppervlak 33 van de functionele module 32 is geklemd. Daarbij oefent de montageveer 38 een interne spanning uit op de functionele module 32 zodat de montageveer rond de functionele module klemt. De montageveer bezit verder ook een uitsteeksel waarmee de veer zich in de houderopening 5 kan klemmen, bij voorkeur in de groef 9 van de houder opening 5. Dit uitsteeksel oefent cen naar buiten gerichte of externe spanning uit op het houder-binnenoppervlak. Door de combinatie van interne en externe spanning kan de montageveer de functionele module in de houder opening vastzetten. Meerdere montageveren kunnen rond één functionele module aangebracht worden. Dit is typisch wanneer men flexibele kunststofmontageveren als montageveer gebruikt om de functionele module 33 in de houderopening te monteren. Een voorbeeld van een flexibele kunststofmontageveer is getoond in figuur 13A en 13B.
De functionele module heeft een visueel oppervlak 35 aan de onderzijde. Dit is het oppervlak van de functionele module dat zichtbaar blijft nadat de functionele module ingebouwd is in de houder.
De montageveer zoals getoond in figuur 8 heeft een clickfit-gedeelte 42 dat zich vanaf het basisdeel 38 uitstrekt. het clickfit-gedeelte verzorgt de hierboven beschreven externe spanning. In de getoonde uitvoering strekt het clickfit-gedeelte zich naar boven uit. Het is ook mogelijk dat het clickfit-gedeelte zich distaal weg van het basisdeel uitstrekt, alsook zijn combinaties daarvan mogelijk. Het clickfit-gedeelte zorgt ervoor dat veer gemakkelijk in de groef 9 van de houderopening 5 geklikt kan worden waardoor men op een gemakkelijke wijze de functionele module 32 in de houder kan vastzetten.
Het montagebuitenoppervlak kan voorzien worden van één of meer montagegroeven 33a zoals getoond in figuur 14. De montagegroeven zijn ingericht om de montageveer te ontvangen. De montagegroeven verbeteren de fixatie tussen de montageveer 38 en het montagebuitenoppervlak 33 waardoor men de functionele module 32 beter kan vastzetten in de houderopening. Alsook verhogen de montageroeven 33a de precisie waarmee men de montageveer aan de functionele module voorziet. De fixatie tussen montageveer en functionele kan verder worden verbeterd door de montageveer van één of meer uitstulpsels 40a te voorzien die inwaarts zijn gericht. Hierdoor kunnen de uitstulpsels 40a zich klikken zich in de groef 9 van de houder. Bij voorkeur worden de uitstulpsels aan de bovenrand van het basisdeel 39 aangebracht zoals bijvoorbeeld getoond in figuur 12. De vakman begrijpt dat men de clickfit gedeelten 40 en/of uitstulpingen 40a met verschillende verdelingen aan het basisdeel 39 van de montageveer 38 voorzien kunnen worden. De voorkeur hierbij is dat de clickfit-gedeelten 40 nagenoeg evenredig of symmetrisch zijn verdeeld teneinde een evenwichtige vastzetting van de functionele module in de houderopening te voorzien.
Figuren 9A en 9B tonen een uitvoeringsvorm van een montageveer 38 met een open vorm en in hoofdzaak ringvormige vorm waarbij de montageveer zich in een eerste modus bevindt. Deze eerste modus is de toestand van de montageveer 38 in nagenoeg onbelaste toestand. In deze toestand grijpen geen noemenswaardige externe krachten aan die de montageveer 38 vervormen. Figuren 10A en 10B tonen dezelfde montageveer in een tweede modus. Deze tweede modus is de belaste toestand van de montageveer 38 waarin de montageveer 38 onder een spanning gebracht is. De tweede modus wordt bereikt bijvoorbeeld door het plaatsen van de montageveer 38 rondom de functionele module. In de tweede modus zal, door de aangebrachte spanning, de montageveer 38 klemmen rond de functionele module.
De vakman begrijpt dat de vorm van de montageveer bij voorkeur hoofdzakelijk overeenstemt met de vorm van het montageoppervlak 33 van de functionele module 32. In bepaalde uitvoeringen wordt de montageveer uit een elektrisch geleidend materiaal vervaardigd zoals bijvoorbeeld een verenstaal. Dit heeft als voordeel dat men via de montageveer een directe aarding kan voorzien tussen de functionele module en de houder om zo de functionele module te aarden.
Figuur 11 toont een zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van een montageveer 39. De clickfit-gedeelten 40 strekken zich opwaarts uit vanaf een bovenkant 39a van het basisdeel 39.
Het clickfit gedeelte 40 kan alternatief aan een onderkant 39b van het basisdeel 39 voorzien worden. Bij voorkeur strekt het clickfit-gedeelte zich uit naar boven uit zodat men de functionele module gemakkelijk kan losklikken, bijvoorbeeld in gevallen van onderhoud of herstelling.
Figuren 12 toont een uitvoering waarbij de montageveer 38 verder van inwaarts gerichte uitstulpingen 40a is voorzien. Zoals reeds vermeld zorgt dit voor een verbeterde fixatie tussen de montageveer 38 en de functionele module 32. Dit is met name wanneer de functionele module 33 een montagegroef 33a voorziet waarin de uitstulpsels ontvangen kunnen worden. Door de montagegroef 33a op een vooraf bepaalde afstand of positie ten opzichte van het visueel oppervlak 35 te bevestigen, kan de diepte waarmee de functionele module in de plafondopening 5 gebracht wordt eenvoudig vooraf bepaald worden.
Figuren 13A en 13B tonen een alternatieve uitvoering van een montageveer 39 met een gesloten vorm. Hierbij heeft de montageveer een golfvorm waarbij de dalen van de golf de binnenafmetingen van de montageveer bepalen en waarbij de toppen van de golf de buitenafmetingen van de montageveer bepalen. Door de golfvorm kan de montageveer minstens cen beetje opgerokken worden om de binnenafmetingen te vergroten zodat op die manier een interne spanning bekomen wordt. Zo kan deze alternatieve montageveer rond een functionele module gebracht worden. De toppen kunnen dan voor een externe spanning zorgen waarmee de functionele module met de montageveer in de houder kan geklemd worden.
Figuur 14 toont een functionele module 32 waaraan aan het montageoppervlak 33 montagegroeven zijn voorzien 33a. Deze zijn typisch ingericht om de montageveer te ontvangen.
In bepaalde uitvoeringen ontvangt de montagegroef 33a het basisdeel 39 van de montageveer, alsook kunnen de montagegroeven zijn ingericht om uitstulpingen 40a te ontvangen. De figuur toont een uitvoeringsvorm met twee montagegroeven. Het zal duidelijk zijn dat een uitvoeringsvorm met één montagegroef ook kan gerealiseerd worden.
Lijst referentiecijfers:
1. Houder
2. Houder-binnenoppervlak
3. Houder-buitenoppervlak
4. Bovenoppervlak
5. Houderopening
6. Longitudinale centrale as
7. Aarding aansluiting
8. Onderste rand van de houder
9. Hoek
10. groef
11. Inwaartse trap
12. Trapafstand
13. Centreerpen-opening
14. Bladveer
15. Eerste zone
16. Tweede zone
17. Onderste plaatranden
18. hoogte
19. Boring
20. Schroefelement
21. Plafond
22. Plafondopening
23. Positioneerplaat
24. Verbindingselement
25. Centreerpen
26. Eerste gedeelte
27. Tweede gedeelte
28. schroefpen
29. geleider
30. Afstandhouder
31. Afstand
32. Functionele module
33. Montagebuitenoppervlak 33a Montagegroef
34. Trap
35. Visueel oppervlak
36. Scherpe rand
37. Fixeerelement
38. Montageveer
39. Basisdeel
40. Clickfit-gedeelte 40a Uitstulpsel
41. Kromming
42. Inzetstuk
43. Inzetstuk-buitenoppervlak
44. Inzetstuk-binnenoppervlak
45. Perifere rand
46. Uitsteeksel
47. Centrale zone
48. Pleisterwerk en/of verfwerk
49. Inkeping
Op basis van de beschrijving hierboven zal de vakman begrijpen dat de uitvinding op verschillende manieren en op basis van verschillende principes kan uitgevoerd worden.
Daarbij is de uitvinding niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen.
De hierboven beschreven uitvoeringsvormen, alsook de figuren zijn louter illustratief en dienen enkel om het begrip van de uitvinding te vergroten.
De uitvinding zal daarom niet beperkt zijn tot de uitvoeringsvormen die hierin beschreven zijn, maar wordt gedefinieerd in de conclusies.
De uitvinding is verder combineerbaar met een werkwijze voor het plaatsen van cen houder in een plafond waarbij de werkwijze de stappen bevat van: - het voorzien van een plafondopening met vooraf bepaalde afmetingen in het plafond; - het voorzien van een houder met buitenafmetingen geschikt om in de plafondopening te passen;- het verbinden van de houder met een positioneerplaat met buitenafmetingen die noemenswaardig groter zijn dan de vooraf bepaalde afmetingen van de plafondopening; - het inbrengen van de houder in de plafondopening totdat de positioneerplaat het plafond raakt één en ander zodanig dat de houder in een vooraf bepaalde positie wordt gebracht; waarbij in de vooraf bepaalde positie de houder uit het plafond uitsteekt over een vooraf bepaalde afstand gemeten tussen een plafondvlak en een onderste rand van de houder; - het klemmen van de houder in de plafondopening teneinde de houder in de plafondopening vast te zetten; - het verwijderen van de positioneerplaat van de houder.
De uitvinder heeft gevonden dat men de houder eenvoudig en snel op een gewenste positie kan positioneren waardoor en dat een nauwkeurig afgewerkt resultaat bekomen kan worden doordat men een afwerking kan voorzien zodat nagenoeg enkel de functionele module zichtbaar is.
Het is namelijk zo dat men de houder met behulp van de positioneerplaat op een precieze en tegelijkertijd eenvoudige wijze in de plafondopening kan positioneren zodat de houder exact op een vooraf bepaalde positie in de houderopening wordt aangebracht en daar geklemd kan worden met behulp van de tenminste één bladveer, bij voorkeur tenminste twee bladveren, nog meer bij voorkeur tenminste drie bladveren.
Door de bladveer kan de houder zelfstandig op de vooraf bepaalde positie in de plafondopening blijven zitten waardoor een installateur de houder gemakkelijk, snel en nauwkeurig de houder aan het plafond kan voorzien.
De vooraf bepaalde positie wordt gekozen zodat een onderste rand van de tenminste één bladveer op een vooraf bepaalde plafondvlak-rand-afstand wordt gepositioneerd, waarbij de plafondvlak-rand-afstand is gemeten tussen een plafondvlak en de onderste rand van de bladveer en tenminste 0.8 cm is.
De plafondvlak-rand-afstand is typisch voorzien om groter te zijn dan de dikte van het pleisterwerk en/of verfwerk waarmee men het geheel afwerkt.
Op deze manier kan men een nauwkeurig afgewerkt resultaat bekomen waarbij nagenoeg enkel de functionele module zichtbaar is en zodanig dat tijdens het klemmen, de onderste rand van de tenminste één bladveer enkel contact maakt met het constructiemateriaal van het plafond, bijvoorbeeld beton of gipsplaat en geen contact maakt met het afwerkingsmateriaal zoals pleister.
Het is ook zo dat doordat de houder wordt verbonden aan de positioneerplaat het voor een installateur gemakkelijker is om de houder in de plafondopening in te brengen en te positioneren. De positioneerplaat is gemakkelijker vast te houden dan de houder en zorgt ervoor dat men de houder eenvoudig in de plafondopening kan inbrengen. Zeker in het geval wanneer een installateur een functionele module boven zijn hoofd aan een plafond moet voorzien is eenvoud en gemakkelijke hanteerbaarheid gewenst. Daarnaast is het zo dat doordat de houder in de plafondopening wordt geklemd met de tenminste één bladveer de houder zelfstandig en netjes op de juiste plek blijft vastzitten.
Bij voorkeur is het zo dat de werkwijze verder het voorzien van een afstandhouder aan de positioneerplaat om de vooraf bepaalde positie te beïnvloeden omvat. Met de afstandhouder kan men namelijk op een eenvoudige en snelle wijze de vooraf bepaalde positie instellen. Dit is gewenst wanneer men de bepaalde positie wil aanpassen in overeenstemming met een geschikte dikte van pleisterwerk en/of verfwerk. De diktes kunnen verschillen naargelang de eigenschappen van het plafond en/of structuren in de nabijheid van de plafondopening, bijvoorbeeld in het geval wanneer men een draagbalk wilt mee inpleisteren.
Bij voorkeur is het zo dat de werkwijze het selecteren van een afstandhouder uit een set van afstandhouders met verschillende dimensies om de vooraf bepaalde afstand te realiseren wanneer de afstandhouder van de positioneerplaat het plafond raakt, omvat. Hierdoor kan men de vooraf bepaalde afstand tussen het plafondvlak en de onderste rand van de houder aanpassen naar wens. Zo kan men bijvoorbeeld de bepaalde afstand instellen in overeenstemming de eigenschappen van het plafond of de wand en/of instellen in overeenkomst met de dikte van de pleisterlaag en/of verflaag waarmee men het geheel afwerkt.
Bij voorkeur is het zo dat de afstandhouders gevormd zijn door sets van snaren met verschillende snaardiktes. Op deze manier kan men eenvoudig en snel de vooraf bepaalde positie van de houder instellen door een snaar te kiezen met een gewenste snaardikte.
Bij voorkeur is het zo dat de het klemmen het vastklemmen in radiale richting bevat met tenminste één bladveer, bij voorkeur tenminste twee bladveren, nog meer bij voorkeur tenminste drie bladveren die langs een buitenoppervlak van de houder voorzien zijn. De bladveren zorgen ervoor dat men de houder eenvoudig en snel in de plafondopening kan vastzetten zonder dat men extra gereedschap en/of omslachtige fixatietechnieken moet gebruiken. De bladveer heeft het voordeel dat een initiële spanning voorzien kan worden zodat de houder in de plafondopening geklemd kan worden. Bij voorkeur worden er tenminste twee bladveren gebruikt zodat de houder centraal in de plafondopening geklemd kan worden. Nog meer bij voorkeur tenminste drie bladveren omwille van stabiliteit en fixatie redenen zodat de houder netjes in de plafondopening voorzien kan worden zich daar op een stabiele wijze vast kan zetten door klemming. Bij voorkeur zijn de bladveren nagenoeg symmetrisch verdeeld ten opzichte van de houder.
Verder heeft het de voorkeur dat de stap van het klemmen, het aanschroeven van één of meer schroefelementen, teneinde de tenminste één bladveer radiaal naar buiten te duwen omvat. Door de bladveren radiaal naar buiten te duwen met de schroefelementen kan men ervoor zorgen dat de houder zich stevig in de plafondopening kan vastzetten. Dit heeft als voordeel dat de houder en de functionele modules niet per ongeluk uit de plafondopening verwijderd kunnen worden door bijvoorbeeld de zwaartekracht of een andere kracht dat de functionele module en/of de houder uit de plafondopening kan verwijderen. Door de schroefelementen te combineren met de bladveren zorgt men ervoor dat er weinig tot geen schade aan het plafond wordt verricht, met name aan het binnenoppervlak van de plafondopening. Alsook verkleint men de kans op schade aan het pleisterwerk en/of verwerk. Schroefelementen op zichzelf zorgen namelijk voor een puntbelasting op de plek waar de schroefelementen het binnenoppervlak van de plafondopening contacteren en/of indraaien. In gevallen waarbij plafonds een bepaalde broosheid hebben kunnen er breuken optreden door die puntbelasting, met name in gevallen waarbij een schroefelement in cen broze materie wordt ingedraaid. Door de schroefelementen te combineren met de bladveren wordt de puntbelasting verdeeld over het oppervlak van de bladveer waardoor er minder of geen schade optreedt.
Bij voorkeur is het zo dat de werkwijze verder het plaatsen van cen functionele module in een houderopening van de houder bevat. Voorbeelden van functionele modules zijn lichtarmaturen zoals plafondspots. Alsook kunnen bewakingscamera’s en dergelijke als functionele module voorzien worden.
De uitvinding is verder combineerbaar met een verder aspect waarin een set van cen houder en een positioneerplaat voor het inbouwen van de houder in een plafond met een plafondopening met vooraf bepaalde afmetingen, waarbij de houder buitenafmetingen heeft zodat de houder in de plafondopening plaatsbaar is; waarbij de houder tenminste één bladveer bevat om zich in de plafondopening te klemmen; waarbij de houder een houder-binnenoppervlak heeft dat een houderopening definieert waarin een functionele module monteerbaar is; en waarbij de positioneerplaat buitenafmetingen heeft die noemenswaardig groter zijn dan de vooraf bepaalde afmetingen van de plafondopening om de houder op een vooraf bepaalde positie te positioneren en zodanig dat een onderste rand van de tenminste één bladveer op een bepaalde plafondvlak-rand- afstand wordt gepositioneerd, waarbij de plafondvlak-rand-afstand is gemeten tussen een plafondvlak en de onderste rand van de bladveer en tenminste 0.8 cm is.
Met behulp van de set kan men op een snelle en eenvoudige manier de functionele module aan een plafond voorzien en tegelijkertijd op een nauwkeurige wijze. Daarnaast kan het geheel zijnde de houder en/of de houder met de functionele module nauwkeurig afgewerkt worden. De vakman begrijpt dat de voordelen en effecten zoals hierboven uitgelegd in verband met de werkwijze ook van toepassing zijn op de set van de houder en de positioneerplaat. Het is namelijk zo dat men de houder met behulp van de positioneerplaat op een eenvoudige en tegelijkertijd precieze wijze in de plafondopening kan inbrengen. Door de positioneerplaat te gebruiken kan men de houder met behulp van de bladveer gemakkelijk en secuur op een gewenste positie in de houderopening brengen en de houder zich daar zelfstandig laten vastzetten met behulp van de bladveer. Doordat men de bepaalde plafondvlak-rand-afstand voorziet van ten minste 0.8 cm zorgt men ervoor dat de bladveer enkel contact maakt met het constructiemateriaal van de plafondopening en geen contact maakt met afwerkingsmateriaal zoals pleisterwerk en/of verfwerk. Doordat de tenminste één bladveer zich enkel tegen binnenwanden van de plafondopening klemt wordt de houder niet alleen stevig vastgezet maar ook met minimale schade aan het plafond aangebracht.
Bij voorkeur is het zo dat de houder is voorzien van tenminste drie bladveren die zijn verdeeld over en zich uitstrekken langs het houder-buitenoppervlak om de houder vast te klemmen in de plafondopening. De drie bladveren zorgen voor een gewenste positionering van de houder en verbeteren het aanbrengen en de fixatie van de houder in de plafondopening. De tenminste één bladveer, bij voorkeur tenminste twee, nog meer bij voorkeur tenminste drie bladveren zorgen ervoor dat de houder zelfstandig in de plafondopening blijft zitten wanneer men de positioneerplaat na het aanbrengen weghaalt.
Bij voorkeur is het zo dat de bladveren elk een eerste zone hebben die aanliggen tegen en verbonden zijn met een bovenoppervlak van de houder; en elk een tweede zone hebben die langsheen een houder-buitenoppervlak van de houder zweven om, wanneer de houder in de plafondopening wordt geplaatst, een eerste initiële radiale spanning te voorzien.
In een uitvoering is het zo dat de buitenafmetingen van de positioneerplaat zijn gekozen zodat de houder uit het plafond uitsteekt over een vooraf bepaalde afstand gemeten tussen cen plafondvlak en een onderste rand van de houder. Deze wijze zorgt ervoor dat de houder over een vooraf bepaalde afstand uit het plafondvlak kan uitsteken. Hierdoor kan men een nauwkeurig afgewerkt resultaat bekomen, typisch door pleisterwerk en/of verfwerk te voorzien rondom de onderste rand van de houder. De bepaalde afstand waarmee de houder uit het plafond uitsteekt is typisch zo gekozen zodat deze overeenkomt met een dikte van een pleisterlaag en/of verflaag waarmee een installateur het geheel afwerkt. Hierdoor wordt de houder netjes weggewerkt en is nagenoeg enkel de functionele module zichtbaar.
Bij voorkeur is het zo dat de positioneerplaat is voorzien van één of meer afstandhouders om de vooraf bepaalde afstand te voorzien. De één of meer afstandhouders beïnvloeden de vooraf bepaalde afstand waarmee de houder uit het plafondvlak uitsteekt. Daarnaast is het zo dat de afstandshouders productietechnisch gezien eenvoudig te vervaardigen zijn en gemakkelijk aan de positioneerplaat voorzien worden. Bij voorkeur is het zo dat de één of meer afstandhouders één of meer snaarbanden bevatten die vooraf bepaalde diktes hebben, bij voorkeur éénzelfde dikte, om de geselecteerde afstand te voorzien. Bij voorkeur is het zo dat de snaarbanden zijn ingericht zodat de snaarbanden verwisselbaar zijn aan de positioneerplaat. De snaarbanden kunnen zo geselecteerd worden naargelang de gewenste vooraf bepaalde afstand waarmee men de houder uit het plafondvlak wil laten uitsteken. Doordat de snaarbanden verwisselbaar aan de positioneerplaat zijn voorzien kan de vooraf bepaalde afstand ingesteld en/of aangepast worden naargelang de noden van de installateur om een net afgewerkt resultaat te kunnen bekomen. Bij voorkeur worden er tenminste twee snaarbanden met een bepaalde dikte aangebracht aan weerszijden van de houder wanneer de houder in de plafondopening wordt ingebracht. De installateur kan door het selecteren van snaarbanden met een bepaalde dikte de afstand waarmee de houder uit het plafondvlak uitsteekt beïnvloeden.
Bij voorkeur is het zo dat de positioneerplaat verder voorzien is van een eerste verbindingselement om verwijderbaar verbonden te worden met de houder. Een installateur kan zo met behulp van het verbindingselement een vaste verbinding voorzien tussen de positioneerplaat en de houder op het moment dat de houder wordt ingebracht in de plafondopening. De vaste verbinding verhoogt de hanteerbaarheid van de houder en positioneerplaat, alsook vergemakkelijkt de vaste verbinding het inbrengen van de houder in de plafondopening. Nadat de houder is ingebracht in de plafondopening kan de verbinding tussen positioneerplaat en houder verbroken worden zodat de positioneerplaat verwijderd kan worden en enkel de houder in de plafondopening blijft steken.
Bij voorkeur is het zo dat de positioneerplaat is voorzien van tenminste twee verbindingselementen om verwijderbaar verbonden te worden aan de houder, en waarbij minstens één van de twee verbindingselementen beweegbaar is aangebracht aan de basisstructuur om overheen en/of doorheen de basisstructuur te bewegen. Op deze manier kan de positioneerplaat aangepast worden naargelang de afmetingen van houder. Hierdoor kan éénzelfde positioneerplaat worden gebruikt om verschillende soorten houders in een plafondopening in te brengen. Verschillende soorten houders hebben typisch verschillende afmetingen, bijvoorbeeld houders met houderopeningen met verschillende diameters. Doordat tenminste één van de verbindingselementen beweegbaar is aangebracht bijvoorbeeld met behulp van een schuifrail, kan het verbindingselement worden aangepast aan de soort houder en de afmetingen daarvan.
Bij voorkeur is het zo dat het houder-binnenoppervlak is voorzien van één of meer centreerpen-openingen en waarbij tenminste één van de tenminste twee verbindingselementen is voorzien van een centreerpen , bij voorkeur twee van de van de tenminste twee verbindingselementen zijn en waarbij de centreerpen afmetingen heeft die kleiner zijn dan afmetingen van de één of meer centreerpen-openingen om hierin plaatsbaar te zijn. Doordat de centreerpen van het verbindingselement van de positioneerplaat plaatsbaar is in de overeenkomstige centreerpen-opening van de houder is het zo dat de verwijderbare verbinding tussen positioneerplaat en houder wordt verbeterd wanneer de centreerpen in de centreerpen- opening wordt geplaatst. Op deze wijze wordt de hanteerbaarheid van de positioneerplaat met de daarop verwijderbaar verbonden houder verbeterd. De houder blijft op deze manier beter vastzitten op positioneerplaat. Alsook zorgt de centreerpen ervoor dat de houder opnieuw gepositioneerd kan worden in de plafondopening indien nodig.
Bij voorkeur is het zo dat tenminste één bij voorkeur tenminste twee van de tenminste twee verbindingselementen een eerste gedeelte en een tweede gedeelte bevatten die onderling met een schroefpen zijn verbonden om een deel van de positioneerplaat te klemmen tussen het eerste en tweede gedeelte. Op deze wijze kunnen de verbindingselementen geklemd worden ten opzichte van de positioneerplaat teneinde de verwijderbare verbinding tussen houder en positioneerplaat te kunnen fixeren. Hierdoor kan men de hanteerbaarheid van de positioneerplaat en houder verhogen om de houder gemakkelijk in de houderopening te kunnen inbrengen.
De uitvinding is verder combineerbaar met een houder voor het monteren van een functionele module aan een plafond, waarbij de houder een houder-buitenoppervlak heeft met buitenafmetingen geschikt om in een plafondopening in het plafond te passen, waarbij de houder cen houder-binnenoppervlak heeft dat een houderopening definieert geschikt om de functionele module in te monteren, en waarbij het houder-binnenoppervlak en het houder-buitenoppervlak ter plaatste van een onderste scherpe rand van de houder samenkomen, waarbij het houder- buitenoppervlak zich vanaf de onderste scherpe rand schuin en uitwaarts omhoog uitstrekt en waarbij het houder-binnenoppervlak zich vanaf de onderste scherpe rand minstens 2mm, bij voorkeur 3 mm opwaarts uitstrekt om dan een inwaartse trap te vertonen alvorens zich verder opwaarts uit te strekken.
Er is gevonden dat de houder verscheidene voordelen heeft om de functionele module snel en stevig aan een plafond te voorzien met minimaal risico op plafondbeschadiging en zodat men tegelijkertijd het geheel strak en nauwkeurig kan afwerken zodat nagenoeg enkel de functionele module zichtbaar is.
Het is namelijk zo dat men de houder snel en stevig in de plafondopening kan plaatsen en dat men de functionele module snel en tegelijkertijd secuur in de houderopening van de houder kan monteren doordat het houder-binnenoppervlak zich minstens 2 mm opwaarts uitstrekt en dan een inwaartse trap vertoont. Door de inwaartse trap wordt een aanslagrand voorzien waarmee men niet alleen een functionele module maar hulpstukken zoals inzetstukken snel en secuur op een gewenste locatie in de houderopening kan plaatsen. Praktijk onderzoek heeft aangetoond dat de precisie die uit de secure plaatsing volgt ervoor zorgt dat een nauwkeurig resultaat bekomen kan worden. De uitvinder heeft ook gevonden dat de minimale uitstrekking van minstens 2, bij voorkeur 3 mm het risico vermindert dat vuiligheden zoals verfmassa’s of pleistermassa’s zich in de hoek van de trap zetten waardoor de nauwkeurige montage van de functionele module aangetast kan worden.
Alsook zorgt de onderste scherpe rand ervoor dat men het geheel nauwkeurig kan afwerken met bijvoorbeeld pleisterwerk en/of verfwerk zodat nagenoeg enkel de functionele module zichtbaar is wanneer deze in de houder in de plafond opening is gemonteerd. Aldus kan men voldoen aan de wensen van de architect of klant die een strak en nauwkeurig afgewerkt resultaat willen. Met name een strak en egaal plafondvlak waarbij de functionele module nauwkeurig is ingebouwd en waarbij nagenoeg enkel de functionele module zichtbaar is.
Bij voorkeur is het zo dat de inwaartse trap zich over een bepaalde trapafstand naar binnen toe uitstrekt, en waarbij de bepaalde trapafstand minimaal 0,5 mm bedraagt, bij voorkeur minimaal 1 mm en/of waarbij de bepaalde trapafstand maximaal 10 mm, bij voorkeur maximaal 8 mm bedraagt. Praktijkonderzoek heeft namelijk getoond dat deze dimensies van de bepaalde trapafstand een secure plaatsing van de functionele module in de houderopening toelaten.
Bij voorkeur is het zo dat de onderste scherpe rand een hoek vormt van tussen de 30° en 70 °, bij voorkeur tussen de 40° en 60°, nog meer bij voorkeur van nagenoeg 45°.
Praktijktesten hebben aangetoond dat deze hoeken gunstig zijn om de houder, wanneer deze in de in de plafondopening is geklemd, af te werken met bijvoorbeeld pleisterwerk en/of verfwerk om cen strak en nauwkeurig resultaat te bekomen. Met name wanneer de functionele module in de houderopening is gemonteerd zodat dat houder nagenoeg niet meer zichtbaar is.
Bij voorkeur is het zo dat de onderlinge afstand tussen het houder- binnenoppervlak en het houder-buitenoppervlak maximaal 18 mm is, bij voorkeur maximaal 14 mm, nog meer bij voorkeur nagenoeg 9 mm. Hierbij is gevonden dat deze onderlinge afstand gunstig is om plaats optimaal te benutten in de plafondopening. Bij voorkeur is het zo dat een gemiddelde afstand tussen het houder-binnenoppervlak en het houder-buitenoppervlak ter plaatse van een bovenste segment van de houder minimaal 4 mm is, bij voorkeur minimaal 5 mm. Dit heeft als voordeel dat de houder ter plaatse van het segment voldoende oppervlak heeft om zaken zoals bladveren, schroeven, delen van een montageveer en dergelijke te ontvangen.
Bij voorkeur is het zo dat de houder voorzien is van tenminste drie bladveren die zijn verdeeld over en zich uitstrekken langs het houder-buitenoppervlak om de houder vast te klemmen in de plafondopening. De bladveren zorgen ervoor dat de houder zich in de plafondopening kan vastzetten doordat de bladveren een initiële spanning voorzien waarmee de houder zich in de opening kan klemmen. De initiële spanning vergemakkelijkt het monteren van de houder in de plafondopening. De houder blijft namelijk netjes in de plafondopening zitten wanneer een installateur wenst om extra stabiliteit en/of fixatie wil voorzien, bijvoorbeeld door lijm of aanschroeftechnieken.
Bij voorkeur is het zo dat de bladveren elk een eerste zone hebben die aanliggen tegen en verbonden zijn met een bovenoppervlak van de houder; en elk een tweede zone hebben die langsheen een houder-buitenoppervlak van de houder zweven om, wanneer de houder in de plafondopening wordt geplaatst, een eerste initiële radiale spanning te voorzien. Op deze manier voorziet men een hoek en/of kromming tussen de eerste en tweede zone waardoor de bladveer voor cen klemspanning kan zorgen waarmee de houder zich in de houderopening kan vastzetten. Alsook is het inbrengen van de houder in de plafondopening vergemakkelijkt doordat de bladveren de houder begeleiden wanneer deze in de plafondopening wordt geplaatst.
Bij voorkeur zweven de tweede zones op een zweefafstand van minimaal 1mm, bij voorkeur minimaal 2.5, nog meer bij voorkeur minimaal 3 mm. De zweefafstand is gemeten tussen het verst van het houder-buitenoppervlak verwijderde punt van de bladveer en het houder- buitenoppervlak. Deze minimale afstand is voordelig voor het bekomen van een geschikte klemming en voor het aanbrengen van afwerkingsmateriaal zoals bijvoorbeeld pleisterwerk tussen het houder-buitenoppervlak en de plafondopening.
Bij voorkeur is het zo dat de houder is voorzien van een boring die opent in het buitenoppervlak ter plaatse van elk van de bladveren en waarbij een schroefelement voorzien is om de bladveren vanaf de houder naar buiten te duwen. Doordat een schroefelement door de boring geschroefd kan worden om een bladveer naar buiten te duwen kan men ervoor zorgen dat de houder zich stevig in de plafondopening kan vastzetten. Dit heeft als voordeel dat de houder en de functionele modules niet per ongeluk uit de plafondopening verwijderd kunnen worden door invloedfactoren zoals zwaartekracht of een andere kracht die de functionele module uit zijn gewenste positie zou kunnen trekken of duwen. Door de schroefelementen te combineren met de bladveren zorgt men ervoor dat er weinig tot geen schade aan het plafond wordt verricht, met name aan het binnenoppervlak van de plafondopening. Alsook verkleint men de kans op schade aan het pleisterwerk en/of verwerk. Schroefelementen op zich, zonder bladveren, zorgen namelijk voor een puntbelasting op de plek waar de schroefelementen het binnenoppervlak van de plafondopening contacteren en/of indraaien. In gevallen waarbij plafonds een bepaalde broosheid hebben kunnen er breuken optreden door de puntbelasting. Door de schroefelementen te combineren met de bladveren wordt de puntbelasting verdeeld over het oppervlak van de bladveren waardoor er minder of geen schade zoals breuken optreedt.
Bij voorkeur is de afstand tussen de onderste rand van de bladveer en de onderste scherpe rand van de houder groter dan 5%, bij voorkeur groter dan 10 % en kleiner dan 90 % van de afstand tussen de onderste scherpe rand van de houder en het bovenoppervlak van de houden teneinde een geschikte klemming van de houder te voorzien en zodat het binnenoppervlak van de plafondopening op een juiste plek door de bladveren kan worden gecontacteerd.
Bij voorkeur is het zo dat de houder een longitudinale centrale as heeft; en waarbij de bladveren onderste plaatranden hebben en aangebracht zijn zodat de onderste plaatranden zich minstens op een bepaalde hoogte bevinden ten opzichte van de onderste scherpe rand van de houder en waarbij de bepaalde hoogte evenwijdig aan de longitudinale centrale as is gemeten en tenminste 0.8 cm bedraagt, bij voorkeur tenminste 1 cm. Praktijk onderzoek heeft aangetoond dat het voordelig is om de onderste plaatranden tenminste een bepaalde hoogte te geven zodanig dat deze bepaalde hoogte groter is dan de gebruikelijke diktes van afwerkingslagen zoals bijvoorbeeld pleisterlagen en/of verflagen. Hierdoor minimaliseert men kans op schade aan het plafond.
Bij voorkeur is het zo dat het houder-binnenoppervlak is voorzien van een groef om een fixeerelement te ontvangen om de functionele module tenminste gedeeltelijk in de houderopening te monteren. De groef zorgt ervoor dat de functionele module gemakkelijk in de houderopening gemonteerd kan worden zodat deze op een snelle wijze hierin ingebouwd kan worden.
De uitvinding is verder combineerbaar met een aspect waarbij een set van een functionele module en een houder met één of meer van de kenmerken zoals hierboven beschreven bevat. Meer bepaald voorziet het aspect van de uitvinding dat de functionele module een montagebuitenoppervlak heeft dat een vorm heeft die minstens gedeeltelijk het negatief is van het houder-binnenoppervlak zodat de functionele module met het montagebuitenoppervlak in het houder-binnenoppervlak van de houder past. Doordat het montagebuitenoppervlak een vorm heeft die minstens gedeeltelijk het negatief is van het houder-binnenoppervlak kan de functionele module eenvoudig worden ingebouwd in de houder en kan er tegelijkertijd een keurig resultaat bekomen worden. De vakman begrijpt dat de voordelen zoals hierboven en hieronder beschreven zijn in verband met de houder ook van toepassing zijn op de houder in de set van de houder en de functionele module.
Bij voorkeur is het zo dat het montagebuitenoppervlak een trap vertoont waarmee het montagebuitenoppervlak tegen de inwaartse trap van het houder-binnenoppervlak aanstoot bij het inbrengen van de functionele module in de houder. De trap van het montagebuitenoppervlak van de functionele houder heeft het voordeel dat de functionele module secuur en op een gewenste locatie in de houderopening gebracht kan worden. Alsook voorkomt men dat de functionele module te ver in de houderopening geduwd kan worden.
Bij voorkeur is het zo dat de functionele module verder een visueel oppervlak heeft dat minstens ter plaatse van de rand met het montagebuitenoppervlak cen scherpe rand daarmee vertoont en zich vanaf deze rand opwaarts en naar binnen uitstrekt. Doordat het visueel oppervlak van de functionele module een scherpe rand heeft ter plaatse van het montagebuitenoppervlak word het visueel effect gecreëerd dat de functionele module rechtstreeks en randloos aan het plafond is voorzien. Zo is nagenoeg enkel het visueel oppervlak van de functionele module te zien is. Bijvoorbeeld wanneer men een inbouwspot in de houder monteert is zo enkel de lichtreflector van de inbouwspot zichtbaar waardoor een bijzonder keurig resultaat gecreëerd wordt. De inbouwspot wordt zo aan het plafond voorzien op een manier waarbij de inbouwspot volledig naadloos is in ingebouwd doordat het lijkt dat inbouwspot rechtstreeks aansluit aan het plafond en de afwerking, typisch de pleisterwerk en verfwerk afwerking.
De uitvinding is verder combineerbaar met een set van een houder en een inzetstuk voor het monteren van een functionele module aan een plafond, waarbij de houder een houder- buitenoppervlak heeft met buitenafmetingen zodat de houder in een plafondopening in het plafond plaatsbaar is; en waarbij de houder een houder-binnenoppervlak heeft dat een houderopening definieert waarin de functionele module monteerbaar is; waarbij het inzetstuk uit een flexibel materiaal is vervaardigd en inzetstuk-buitenafmetingen heeft om tegen het houder- binnenoppervlak aan te drukken wanneer het inzetstuk in de houderopening van de houder is geplaatst.
Een functionele module wordt typisch voorzien aan een plafond of wand als volgt: Een opening wordt gemaakt waarin men de houder kan plaatsen. De houder wordt in de opening geplaatst en het geheel wordt typisch afgewerkt met behulp van pleisterwerken en/of verfwerken. Hierbij is het gewenst dat men pleistermortel en/of verf enerzijds snel kan aanbrengen en anderzijds op een nauwkeurige wijze. Doordat het inzetstuk uit een flexibel materiaal is vervaardigd en inzetstuk-buitenafmetingen heeft om tegen het houder-binnenoppervlak aan te drukken kan men het inzetstuk eenvoudig in de houder plaatsen en zo de binnenkant van de houder beschermen tegen pleister en/of verf die daar anders accidenteel terecht kunnen komen indien met niet nauwkeurig genoeg werkt.
Verder is het zo dat doordat het inzetstuk uit een flexibel materiaal is vervaardigd men een flexibiliteit aan het inzetstuk voorziet dat ervoor zorgt dat het inzetstuk zich kan vastzetten in de houder. Dit is van interessant om ervoor te zorgen dat het inzetstuk tijdens de afwerking met bv pleisterwerk en/of verf netjes blijft zitten in de houder. Daarnaast zorgt het inzetstuk ervoor dat men pleisterwerk en/of verfwerk op een snelle manier kan uitvoeren zonder afbreuk te doen aan de nauwkeurigheid en het esthetisch resultaat van het werk.
Ook kan men met de afwerking ervoor zorgen dat de houder nagenoeg niet zichtbaar is, bij voorkeur helemaal niet zichtbaar. Na de afwerking met pleisterwerk en/of verf kan men een functionele module in de houder monteren. Op deze manier kan de functionele module aan het plafond of wand voorzien worden op een manier waarbij de houder is weggewerkt en zodat enkel de functionele module zichtbaar is.
Hierbij is aldus gevonden dat men met de houder en het inzetstuk met bovenstaande kenmerken een set kan voorzien waarmee een functionele module snel en eenvoudig aan een plafond of wand voorzien kan worden. Ook is gevonden dat men deze voorziening tegelijkertijd op een nette en nauwkeurige wijze kan uitvoeren, met name met behulp van het inzetstuk.
Bij voorkeur is het zo dat het inzetstuk een inzetzetstuk-buitenoppervlak heeft dat cen vorm heeft die is gerelateerd aan een houderopening-vorm om een volledige perifere rand van het inzetstuk-buitenoppervlak tegen het houder-binnenoppervlak aan te drukken teneinde een ruimte tussen de perifere rand en het houder-binnenoppervlak nagenoeg te elimineren. Doordat het inzetzetstuk-buitenoppervlak van het inzetstuk een vorm heeft dat is gerelateerd aan de vorm de houderopening-vorm zorgt men ervoor dat men een volledige perifere rand van het inzetstuk- buitenoppervlak tegen het houder-binnenoppervlak aan te drukken. Hierdoor kan men de ruimte tussen de perifere rand en het houder-binnenoppervlak nagenoeg te elimineren. Dit heeft als voordeel dat er minder vuiligheden van buitenaf in de houderopening kunnen komen. Voorbeelden van vuiligheden zijn hoeveelheden pleistermortel en/of verf die accidenteel in de houder opening kunnen komen. Om de functionele module als een “perfect fit” in de houder opening te laten passen is het voordelig dat hier geen vuiligheden aanwezig zijn. Doordat de vorm van het inzetstuk buiten-oppervlak overeenstemt met de houderopening-vorm kan een installateur, bv een schilder, op een snelle wijze de verf voorzien ter afwerking van het geheel van de houder in het plafond zonder te moeten inboeten op de nauwkeurige uitstraling van het eindresultaat van zijn werk.
Bij voorkeur heeft een inzetstuk een vorm waardoor cen perifeer zijdelings oppervlak tussen het inzetstuk-binnenoppervlak en het inzetstuk-buitenoppervlak langs een gehele omtrek van het inzetstuk contact maakt met het houder-binnenoppervlak en daartegen aandrukt wanneer deze in de houderopening is geplaatst. Dit verbetert de bescherming tegen vuiligheden nog meer en zorgt voor een klemming van het inzetstuk in de houderopening.
Bij voorkeur is het zo dat het inzetstuk taps toeloopt vanaf het inzetstuk- buitenoppervlak naar een inzetstuk-binnenoppervlak. Dit zorgt ervoor dat een gebruiker bv een installateur of een schilder, het inzetstuk gemakkelijker in de houderopening kan voorzien. Door het taps toelopen, in het Engels gekend als “tapering”’, is het zo dat de perifere zijkanten tussen het inzetstuk-buitenoppervlak en het inzetstuk-binnenoppervlak schuin toelopen. Meer bepaald ontstaat er door het taps toelopen een hoek tussen het inzetstuk-binnenoppervlak en de perifere zijkanten zodat het inzetstuk zich niet alleen beter kan vastzetten in de houderopening maar ook makkelijker aan te brengen is in de houderopening.
Bij voorkeur is het zo dat het inzetstuk is voorzien om tenminste één uitsteeksel te ontvangen. Op deze wijze kan het inzetstuk voorzien worden van een uitsteeksels zodat de hanteerbaarheid van het inzetstuk wordt verhoogd. Typisch zet het inzetstuk zich redelijk stevig vast in de houderopening waardoor het voor een installateur uitdagend kan zijn om het inzetstuk terug uit de opening van de houder te krijgen. De uitsteeksels helpen de vakman enerzijds om het inzetstuk makkelijk in de houderopening aan te brengen en anderzijds om het inzetstuk terug uit de houderopening te krijgen, typisch nadat de afwerking zoals het pleisterwerk en verfwerk is uitgevoerd. Doordat het inzetstuk het uitsteeksel kan ontvangen kan men het uitsteeksel op een gewenst moment voorzien. Bijvoorbeeld nadat er verfwerken zijn uitgevoerd.
Bij voorkeur is het zo dat het inzetstuk-buitenoppervlak is voorzien van één of meer uitsteeksels. In deze vorm zijn de uitsteeksels reeds voorzien aan het inzetstuk, op deze wijze verhoogt men de hanteerbaarheid van het inzetstuk tijdens het inbrengen van het inzetstuk in de houderopening en het er terug uithalen. Bij voorkeur zijn de één of meer uitsteeksels in dit geval plooibaar met de intentie om mee te geven wanneer een installateur met afwerkingsgereedschap, bijvoorbeeld een verfborstel of pleisterspaan, overheen het inzetstuk strijkt.
Bij voorkeur is het zo dat de één of meer uitsteeksels zich in een centrale zone van het inzetstuk-buitenoppervlak bevinden en zich distaal vanaf het inzetstuk-buitenoppervlak uitstrekken voor tenminste 0.5 cm, bij voorkeur 1 cm. Op deze manier kan men de uitsteeksels makkelijk vasthouden en zorgt men ervoor dat de hanteerbaarheid van het inzetstuk verbeterd wordt.
Bij voorkeur is het zo dat in de houderopening en een functionele module opneembaar is. Een voorbeeld van functionele module is een lichtarmatuur, zoals een inbouwspot.
Bij voorkeur is het zo dat het inzetstuk is vervaardigd uit een karton. Onder karton valt typisch te verstaan: stevig papier, aangedrukt papier, aangedrukte papierlagen met een eventuele verlijming of combinaties daarvan. Dit heeft als voordeel dat het inzetstuk wanneer het niet meer nodig is eenvoudig te recycleren is.
Bij voorkeur is het zo dat het inzetstuk is voorzien van een beschermlaag om het inzetstuk te beschermen.
Bij voorkeur wordt de beschermlaag tenminste aangebracht aan het inzetstuk-buitenoppervlak.
Een verder aspect van de uitvinding voorziet een werkwijze voor het plaatsen van een houder in een plafond.
Hierbij bevat de werkwijze: - het voorzien van een plafondopening met vooraf bepaalde afmetingen in het plafond; - het voorzien van een houder met buitenafmetingen die een vooraf bepaalde maat kleiner zijn dan de afmetingen van de plafondopening; - het vastzetten van de houder in de plafondopening; - het inbrengen van een inzetstuk in een houderopening van de houder; - het uitvoeren van een afwerking-stap; - het verwijderen van het inzetstuk.
Door deze werkwijze te hanteren kan een installateur een houder snel en eenvoudig aan cen plafond voorzien en tegelijkertijd op een nette en nauwkeurige wijze afwerken.
Alsook kan zo cen functionele module op eenvoudige en precisie wijze aan een plafond voorzien worden door de functionele module in de houder te plaatsen.
Tests hebben uitgewezen dat door het inzetstuk in de houderopening aan de brengen, de functionaliteit van de houder optimaal behouden blijft omdat de opening tegen indringend afwerkingsmateriaal zoals pleister of verf is beschermd.
Hierdoor kan men de afwerkingstap snel een eenvoudig uitvoeren en tegelijkertijd een keurig afgewerkt resultaat bekomen.
Bij voorkeur is het zo dat de afwerking-stap één of meer van pleisterwerk en verfwerk bevat.
Met het pleisterwerk en verfwerk kan men zo de houder in de plafondopening vervolmaken.
Bij voorkeur is het zo dat de afwerking afmetingen van plafondopening en/of afmetingen van de houder worden gekozen zodat een afstand (DK) tussen het buitenoppervlak van houder en de plafondopening minimaal 1.5 mm bedraagt, bij voorkeur minimaal 2 mm bedraagt, nog meer bij voorkeur minimaal 2,4 mm.
Praktijkonderzoek heeft aangetoond dat deze minimale afstand voordelig is om een betere fixatie van de houder in het plafond vlak te voorzien.
Er is namelijk gevonden dat men zo voldoende tussenruimte geeft voor afwerkingsmateriaal zoals beton of pleister om tussen de houder en de binnenwand van de plafondopening te vloeien of kruipen.
Op deze wijze kan de tussenruimte met meer massa beton of pleister gevuld worden waardoor men de houder beter kan vastzetten.
Bij voorkeur is het zo dat de stap van het verwijderen van het inzetstuk omvat: - het hanteren van het inzetstuk teneinde het inzetstuk uit de houder te trekken.
Hierdoor kan het inzetstuk eenvoudig, snel en tegelijkertijd zonder schade aan te richten worden verwijderd.

Claims (14)

Conclusies
1. Set van een houder en een montageveer en een functionele module voor het monteren van de functionele module ter plaatse van een plafond, waarbij de houder een houder-buitenoppervlak heeft met buitenafmetingen geschikt om in een plafondopening in het plafond te passen; en waarbij de houder een houder-binnenoppervlak heeft dat een houderopening definieert die geschikt is om de functionele module in te monteren; waarbij de montageveer buitenafmetingen heeft die in een eerste modus kleiner zijn dan de houderopening en die voorzien zijn om in een tweede modus groter te zijn dan de houderopening om, wanneer de montageveer rondom de functionele module is geplaatst, een interne spanning te voorzien waardoor de montageveer zich enerzijds rond de functionele module klemt en om een externe spanning te voorzien waardoor de montageveer zich anderzijds in de houderopening klemt.
2. Set volgens de vorige conclusie, waarbij het houder-binnenoppervlak is voorzien van een groef om de montageveer minstens gedeeltelijk te ontvangen.
3. Set volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de montageveer uit één stuk vervaardigd is uit een materiaal gekozen uit een verenstaal en een kunststof.
4. Set volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de montageveer een basisdeel heeft met een vorm die hoofdzakelijk overeenstemt met de vorm van het buitenoppervlak van de functionele module.
5. Set volgens de voorgaande conclusie, waarbij de montageveer een zich vanaf het basisdeel uitstrekkend clickfit-gedeelte heeft dat een vorm heeft om minstens gedeeltelijk ontvangen te worden door de groef van het houder-binnenoppervlak of om zich achter een bovenrand van de houder te klikken.
6. Set volgens één der voorgaande conclusies 4-5, waarbij het basisdeel een kromming heeft waarvan een krommingsmiddelpunt is gelegen aan de binnenkant van de montageveer.
7. Set volgens één van de conclusies 5 -6, waarbij het clickfit-gedeelte gevormd is door meerdere opwaartse uitsteeksels.
8. Set volgens de voorgaande conclusie, waarbij elk van de opwaartse uitsteeksels een kromming heeft weg van de binnenkant van de montageveer, welke kromming in de groef grijpt bij het voorzien van de externe spanning of waarbij de kromming van de opwaartse uitsteeksels over een bovenrand van de houder grijpt.
9. Set volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de functionele module een montagebuitenoppervlak heeft met afmetingen die kleiner zijn dan de houderopening om in de houderopening gemonteerd te worden, waarbij het montagebuitenoppervlak is voorzien van tenminste één montagegroef om de montageveer in te ontvangen.
10. Set volgens de vorige conclusie, waarbij de montageveer verder één of meer inwaarts gerichte uitstulpsels heeft die zijn ingericht om zich naar het montagebuitenoppervlak van de functionele module te richten en om tenminste gedeeltelijk door de tenminste één montagegroef ontvangen te worden.
11. Set volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het houder-binnenoppervlak zich vanaf een onderste scherpe rand opwaarts uitstrekt om dan een inwaartse trap te vertonen alvorens zich verder opwaarts uit te strekken, en waarbij de functionele module een montagebuitenoppervlak heeft dat een vorm heeft die minstens gedeeltelijk het negatief is van het houder-binnenoppervlak zodat de functionele module met het montagebuitenoppervlak in het houder-binnenoppervlak van de houder past, waarbij het montagebuitenoppervlak een trap vertoont waarmee het montagebuitenoppervlak tegen de inwaartse trap van het houder- binnenoppervlak aanstoot bij het inbrengen van de functionele module in de houder en waarbij de externe spanning van de montageveer minstens gedeeltelijk opwaarts is om de trap tegen de inwaartse trap te drukken.
12. Werkwijze voor het plaatsen van een houder en een functionele module in een plafond, waarbij de werkwijze bevat: - het voorzien van een plafondopening met vooraf bepaalde afmetingen in het plafond; - het voorzien van een houder met buitenafmetingen die een vooraf bepaalde maat kleiner zijn dan de afmetingen van de plafondopening; - het vastzetten van de houder in de plafondopening; - het aanbrengen van de montageveer rondom de functionele module; waarbij de montageveer buitenafmetingen heeft die in een eerste modus kleiner zijn dan de houderopening en die voorzien zijn om in een tweede modus groter te zijn dan de houderopening om, wanneer de montageveer rondom de functionele module is geplaatst, een interne spanning te voorzien waardoor de montageveer zich enerzijds rond de functionele module klemt en om een externe spanning te voorzien waardoor de montageveer zich anderzijds in de houderopening klemt; en - het inbrengen van de functionele module met de montageveer in de houderopening;
13. Werkwijze volgens de vorige conclusie, waarbij het aanbrengen van de montageveer omvat: - het vastklikken van de montageveer rondom een omtrek van de functionele module.
14. Werkwijze volgens conclusies 12-13, waarbij het inbrengen van de functionele module met de montageveer omvat: - het vastklikken van de montageveer in de groef van de houder.
BE20215243A 2021-03-30 2021-03-30 Montageveer BE1029250B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20215243A BE1029250B1 (nl) 2021-03-30 2021-03-30 Montageveer

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20215243A BE1029250B1 (nl) 2021-03-30 2021-03-30 Montageveer

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1029250A1 BE1029250A1 (nl) 2022-10-24
BE1029250B1 true BE1029250B1 (nl) 2022-11-03

Family

ID=75850162

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20215243A BE1029250B1 (nl) 2021-03-30 2021-03-30 Montageveer

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1029250B1 (nl)

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2617946A1 (fr) * 1987-07-08 1989-01-13 Perche Ets Projecteur encastrable d'eclairage
FR2669098A1 (fr) * 1990-11-09 1992-05-15 David Francis Dispositif d'eclairage avec reflecteur et ampoule demontables et reglables.
GB2359848A (en) * 2000-02-29 2001-09-05 Illuma Lighting Ltd Spring clip for holding a lamp
EP1672760A2 (de) * 2004-12-16 2006-06-21 Ludwig Schnabl Dosensetzer
EP2128945A1 (en) * 2008-05-27 2009-12-02 Carlo Cavallo Device for the application of electrical cases to a wall
EP3428509A1 (de) * 2017-07-07 2019-01-16 Bartenbach Holding GmbH Montagevorrichtung
BE1026631B1 (nl) * 2019-02-15 2020-04-10 Verlichting Mortier Bvba Bevestigingsorgaan voor inbouw van een verlichtingsstructuur

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2617946A1 (fr) * 1987-07-08 1989-01-13 Perche Ets Projecteur encastrable d'eclairage
FR2669098A1 (fr) * 1990-11-09 1992-05-15 David Francis Dispositif d'eclairage avec reflecteur et ampoule demontables et reglables.
GB2359848A (en) * 2000-02-29 2001-09-05 Illuma Lighting Ltd Spring clip for holding a lamp
EP1672760A2 (de) * 2004-12-16 2006-06-21 Ludwig Schnabl Dosensetzer
EP2128945A1 (en) * 2008-05-27 2009-12-02 Carlo Cavallo Device for the application of electrical cases to a wall
EP3428509A1 (de) * 2017-07-07 2019-01-16 Bartenbach Holding GmbH Montagevorrichtung
BE1026631B1 (nl) * 2019-02-15 2020-04-10 Verlichting Mortier Bvba Bevestigingsorgaan voor inbouw van een verlichtingsstructuur

Also Published As

Publication number Publication date
BE1029250A1 (nl) 2022-10-24

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8898945B2 (en) System and method for hanging picture frames
US7946085B2 (en) Stair stringer assembly
US9010062B2 (en) Multi-piece hanger for a post-to-beam connection
CN109155171B (zh) 用于安装建筑物墙壁结构的电气设备的设备、系统和方法
US20140353442A1 (en) Hanger Bar
US20090026343A1 (en) System for mounting frame
BE1029250B1 (nl) Montageveer
EP3014031B1 (en) Suspension unit for attaching a construction element
WO2010108169A2 (en) Baluster connection system
BE1029253B1 (nl) Positioneerplaat
US20150211235A1 (en) Baluster Bracket Assembly
BE1029254A1 (nl) Insert
BE1029255A1 (nl) Trapdiepte
US10262635B2 (en) Instrument hand rest
US20130276307A1 (en) Spacing tool and method of use
US20190032334A1 (en) Masonary Panel Assembly
US20230358059A1 (en) Drywall Corner Assembly
BE1021732B1 (nl) Samenstel en werkwijze voor het inbouwen van een elektrische module
US10774551B1 (en) Clamping device for drywall repair
US20190277040A1 (en) Masonary Panel Assembly
BE1025402B1 (nl) Profielmontagesysteem
KR20110101490A (ko) 물체의 고정구
US10821462B2 (en) Utility receptacle shielding insert
EP3489436A1 (en) A device to be fixed in an opening and a method for filling an opening
KR101713582B1 (ko) 하부프레임이 구비된 화장실 포스트부, 이의 설치방법, 및 이를 포함하는 화장실 유닛

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20221103