BE1027817B1 - Radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting - Google Patents

Radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting Download PDF

Info

Publication number
BE1027817B1
BE1027817B1 BE20215014A BE202105014A BE1027817B1 BE 1027817 B1 BE1027817 B1 BE 1027817B1 BE 20215014 A BE20215014 A BE 20215014A BE 202105014 A BE202105014 A BE 202105014A BE 1027817 B1 BE1027817 B1 BE 1027817B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
radio frequency
channel
channel configuration
memory
signal processing
Prior art date
Application number
BE20215014A
Other languages
English (en)
Inventor
Ladislav Jarkovský
Roman Dalecký
Joris Goemaere
Gilles Vanbossel
Stephen Deleu
Original Assignee
Unitron
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Unitron filed Critical Unitron
Application granted granted Critical
Publication of BE1027817B1 publication Critical patent/BE1027817B1/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04HBROADCAST COMMUNICATION
    • H04H60/00Arrangements for broadcast applications with a direct linking to broadcast information or broadcast space-time; Broadcast-related systems
    • H04H60/35Arrangements for identifying or recognising characteristics with a direct linkage to broadcast information or to broadcast space-time, e.g. for identifying broadcast stations or for identifying users
    • H04H60/38Arrangements for identifying or recognising characteristics with a direct linkage to broadcast information or to broadcast space-time, e.g. for identifying broadcast stations or for identifying users for identifying broadcast time or space
    • H04H60/41Arrangements for identifying or recognising characteristics with a direct linkage to broadcast information or to broadcast space-time, e.g. for identifying broadcast stations or for identifying users for identifying broadcast time or space for identifying broadcast space, i.e. broadcast channels, broadcast stations or broadcast areas
    • HELECTRICITY
    • H03ELECTRONIC CIRCUITRY
    • H03JTUNING RESONANT CIRCUITS; SELECTING RESONANT CIRCUITS
    • H03J7/00Automatic frequency control; Automatic scanning over a band of frequencies
    • H03J7/18Automatic scanning over a band of frequencies
    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04HBROADCAST COMMUNICATION
    • H04H20/00Arrangements for broadcast or for distribution combined with broadcast
    • H04H20/53Arrangements specially adapted for specific applications, e.g. for traffic information or for mobile receivers
    • H04H20/61Arrangements specially adapted for specific applications, e.g. for traffic information or for mobile receivers for local area broadcast, e.g. instore broadcast
    • H04H20/63Arrangements specially adapted for specific applications, e.g. for traffic information or for mobile receivers for local area broadcast, e.g. instore broadcast to plural spots in a confined site, e.g. MATV [Master Antenna Television]
    • HELECTRICITY
    • H04ELECTRIC COMMUNICATION TECHNIQUE
    • H04HBROADCAST COMMUNICATION
    • H04H60/00Arrangements for broadcast applications with a direct linking to broadcast information or broadcast space-time; Broadcast-related systems
    • H04H60/35Arrangements for identifying or recognising characteristics with a direct linkage to broadcast information or to broadcast space-time, e.g. for identifying broadcast stations or for identifying users
    • H04H60/49Arrangements for identifying or recognising characteristics with a direct linkage to broadcast information or to broadcast space-time, e.g. for identifying broadcast stations or for identifying users for identifying locations
    • H04H60/51Arrangements for identifying or recognising characteristics with a direct linkage to broadcast information or to broadcast space-time, e.g. for identifying broadcast stations or for identifying users for identifying locations of receiving stations

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • Circuits Of Receivers In General (AREA)

Abstract

Er wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) en bijbehorende werkwijze (300) beschreven die automatisch een automatische scanroutine (70) triggert bij aanschakeling wanneer het kanaalconfiguratiegeheugen (100) vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens (80).

Description

; BE2021/5014 RADIOFREQUENTIE-SIGNAALVERWERKINGSINRICHTING
GEBIED VAN DE UITVINDING De uitvinding heeft betrekking op het technische gebied van radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichtingen en werkwijzen om dergelijke radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichtingen te bedrijven. Meer bepaald op de verwerking en distributie van VHF- of UHF-signalen, zoals bijvoorbeeld signalen voor terrestrische televisie of Digital Video Broadcast-signalen. Specifiek op het gebied van verwerking en distributie van dergelijke radiofrequentiesignalen die worden ontvangen door twee of meer terrestrische ontvangantennes die twee of meer terrestrische radiofrequentiesignalen ontvangen die worden ontvangen via ethertransmissie van twee of meer verschillende terrestrische zendantennes op verschillende geografische locaties.
STAND VAN DE TECHNIEK Een bekende radiofrequentie-verwerkingsinrichting voor de distributie van televisiekanalen wordt beschreven in EP2393291, welke een inrichting omvat voor automatische identificatie en distributie van nuttige televisiekanalen door middel van geschikte programmeerbare filters en egalisatie van de uitgangsniveaus. Het volstaat om op een startknop van de inrichting te drukken om het volledige proces automatisch uit te voeren. Dergelijke inrichtingen zijn echter gewoonlijk gemonteerd op moeilijk bereikbare plekken, op een afstand van de inrichtingen voor het ontvangen van de signalen die ze distribueren. Zelfs tijdens de installatie, wanneer bijvoorbeeld de inrichting wordt geïnstalleerd en vervolgens alle ontvangerinrichtingen daaraan worden gekoppeld, is het niet efficiënt en gebruiksvriendelijk dat men zich opnieuw toegang moet verschaffen tot de inrichting op een locatie op een afstand van de ontvangerinrichtingen om dit automatische proces te triggeren. Bovendien vereist dit gebruik van dergelijke knoppen of andere invoerelementen om een dergelijke automatische scanroutine te triggeren voldoende technische kennis van de gebruiker, bijvoorbeeld om op de juiste knop te drukken of de juiste invoercommando’s te geven om de automatische scanroutine te triggeren. Dergelijke invoerelementen zijn gewoonlijk ook vatbaar voor slijtage en zijn dus zwakke punten in de behuizing van de inrichting om de inrichting te beschermen, bijvoorbeeld tegen vocht, in het bijzonder indien gemonteerd buitenshuis of in een technische ruimte zonder klimaatregeling.
* BE2021/5014 Er is daarom behoefte aan een eenvoudigere, meer gebruikersvriendelijke, efficiëntere en robuustere radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting omvattende een dergelijke automatische scanroutine om radiofrequentiesignalen te detecteren.
SAMENVATTING Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt een radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting verschaft, die is geconfigureerd om: - ten minste één radiofrequentiesignaal te ontvangen, omvattende ten minste één radiofrequentiekanaal; en - ten minste één uitgangssignaal te produceren door ten minste één van de radiofrequentiekanalen van ten minste één van de ontvangen radiofrequentiesignalen te verwerken door middel van kanaalconfiguratiegegevens, de inrichting omvattende: - een controller die is geconfigureerd om een automatische scanroutine te triggeren, tijdens dewelke: - de radiofrequentiekanalen van het ten minste één radiofrequentiesignaal automatisch worden gedetecteerd; en - bijbehorende kanaalconfiguratiegegevens automatisch worden gegenereerd voor de — gedetecteerde radiofrequentiekanalen, en - een kanaalconfiguratiegeheugen dat werkzaam is verbonden met de controller en is geconfigureerd om de kanaalconfiguratiegegevens op te slaan die tijdens de kanaalscanroutine zijn gegenereerd,
DAARDOOR GEKENMERKT DAT de controller verder zodanig is geconfigureerd dat: - automatisch een kanaalgeheugen-controleroutine wordt getriggerd wanneer de inrichting wordt aangeschakeld; - de kanaalgeheugen-controleroutine is geconfigureerd om: - te detecteren of het kanaalconfiguratiegeheugen vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens; en - de automatische scanroutine te triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens.
° BE2021/5014 Op deze manier wordt een eenvoudigere, robuustere en meer gebruiksvriendelijke inrichting gerealiseerd aangezien de automatische scanroutine automatisch wordt getriggerd wanneer de inrichting wordt aangeschakeld, zonder de noodzaak om enige invoerelementen te manipuleren op de locatie waar de inrichting is geïnstalleerd, aangezien de kanaalgeheugen-controleroutine automatisch wordt getriggerd.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting of -systeem verschaft, geconfigureerd om: - ten minste één radiofrequentiesignaal te ontvangen, omvattende ten minste één radiofrequentiekanaal via ten minste één ingangsconnector; - ten minste één uitgangssignaal te produceren, omvattende een set van radiofrequentiekanalen afkomstig van het ten minste één radiofrequentiesignaal via ten minste één uitgangsconnector; en - vermogen te ontvangen via ten minste één uitgangsconnector; de inrichting of het systeem, omvattende: - een controller die is geconfigureerd om een automatische scanroutine te triggeren, tijdens dewelke: - de radiofrequentiekanalen van het ten minste één radiofrequentiesignaal automatisch worden gedetecteerd; en - voor de gedetecteerde radiofrequentiekanalen automatisch bijbehorende kanaalconfiguratiegegevens worden gegenereerd om het uitgangssignaal te genereren; - een kanaalconfiguratiegeheugen dat werkzaam is verbonden met de controller en is geconfigureerd om de kanaalconfiguratiegegevens op te slaan die tijdens de kanaalscanroutine zijn gegenereerd, waarbij de controller verder zodanig is geconfigureerd dat: - automatisch een kanaalgeheugen-controleroutine wordt getriggerd wanneer de inrichting of het systeem wordt aangeschakeld; - de kanaalgeheugen-controleroutine is geconfigureerd om: - te detecteren of: - het kanaalconfiguratiegeheugen kanaalconfiguratiegegevens omvat die zijn gegenereerd tijdens een vorige automatische scanroutine; en/of - het kanaalconfiguratiegeheugen vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens; en
* BE2021/5014 - de automatische scanroutine te triggeren als wordt gedetecteerd dat: - het kanaalconfiguratiegeheugen geen kanaalconfiguratiegegevens omvat die zijn gegenereerd tijdens een vorige automatische scanroutine; en/of - het kanaalconfiguratiegeheugen vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens. Een dergelijke uitvoeringsvorm is voordelig aangezien een dergelijke signaalverwerkingsinrichting of dergelijk signaalverwerkingssysteem is uitgevoerd als een geschikt signaaldistributiesysteem dat op geschikte wijze de kanalen van het ontvangen radiofrequentiesignaal selecteert en distribueert naar het uitgangssignaal. Een dergelijk signaaldistributiesysteem is gewoonlijk aan het systeem gekoppeld op een moeilijk bereikbare plaats en/of dicht bij de antenne, bijvoorbeeld op het dak van een gebouw. Volgens een specifieke uitvoeringsvorm worden de radiofrequentiesignalen ontvangen van de antennes aan de ingangsconnectoren door middel van een geschikte coaxiale kabel, en wordt het uitgangssignaal ook verschaft via een uitgangsconnector aan een geschikte coaxiale kabel voor verdere distributie. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld één of meerdere uitgangsconnectoren 42 om optische signalen, bekabelde netwerksignalen, draadloze netwerksignalen, enz. te verschaffen. Het is duidelijk dat volgens een dergelijke uitvoeringsvorm de inrichting ook kan worden uitgevoerd als een systeem van één of meerdere op geschikte wijze onderling verbonden inrichtingen.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verder ten minste één uitgangsconnector omvat en verder is geconfigureerd om: - genoemd ten minste één uitgangssignaal te produceren, zoals bepaald door middel van de kanaalconfiguratiegegevens, via genoemde ten minste één uitgangsconnector; en - vermogen te ontvangen via ten minste één van genoemde ten minste één uitgangsconnectoren.
Op deze manier kan de inrichting bijvoorbeeld op afstand van vermogen worden voorzien via vermogen dat wordt verschaft door een ontvangerinrichting gekoppeld aan een uitgangsconnector van de inrichting, zonder de noodzaak om een vermogensbron te verschaffen op de moeilijk bereikbare en/of afgelegen locatie waar de inrichting is geïnstalleerd. In combinatie met de kanaalgeheugen-controleroutine die wordt getriggerd bij aanschakeling,
> BE2021/5014 verhoogt dit verder de eenvoud en efficiëntie van de installatie van de signaalverwerkingsinrichting, omdat zodra de uitgangsconnector op geschikte wijze is gekoppeld aan een geschikte ontvangerinrichting die vervolgens de signaalverwerkingsinrichting van vermogen voorziet via de uitgangsconnector, dit de signaalverwerkingsinrichting zal aanschakelen en de automatische kanaalgeheugen- controleroutine zal triggeren zonder de behoefte aan enige manipulatie of interventie op de afgelegen of moeilijk bereikbare locatie van de signaalverwerkingsinrichting. Volgens een verdere uitvoeringsvorm is de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verder geconfigureerd om: - ten minste één uitgangssignaal te produceren, omvattende een set van de radiofrequentiekanalen afkomstig van het ten minste één radiofrequentiesignaal via ten minste één uitgangsconnector.
Een dergelijke uitvoeringsvorm van de signaalverwerkingsinrichting, die als een signaaldistributie-inrichting functioneert die automatisch een set radiofrequentiekanalen van de ontvangen radiofrequentiesignaledetecteert en distribueert, is gebruiksvriendelijk en kan op efficiënte wijze worden geïnstalleerd aangezien het geen manipulatie door de gebruiker vereist vóór het eerste gebruik. Het aanschakelen van de signaalverwerkingsinrichting volstaat om de kanaalgeheugen-controleroutine te triggeren om tot een volledig functionele inrichting te komen die één of meerdere gewenste uitgangssignalen produceert op basis van de gedetecteerde radiofrequentiekanalen in de ontvangen radiofrequentiesignalen.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de controller verder zodanig is geconfigureerd dat: - de kanaalgeheugen-controleroutine verder is geconfigureerd om de automatische scanroutine niet te triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen niet vrij is van en/of niet is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens.
Op deze manier werkt de inrichting nog steeds efficiënt aangezien de automatische scanroutine niet wordt uitgevoerd bij elke aanschakeling van de inrichting, maar alleen indien nodig. Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de controller verder zodanig is geconfigureerd dat:
° BE2021/5014 - de kanaalgeheugen-controleroutine verder is geconfigureerd om de automatische scanroutine niet te triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen niet vrij is van en/of niet is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens; en/of niet vrij is van en/of niet is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens en/of wel degelijk kanaalconfiguratiegegevens omvat die zijn gegenereerd tijdens een vorige automatische scanroutine. Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting is geconfigureerd om een veelheid aan radiofrequentiesignalen te ontvangen en waarbij de controller is geconfigureerd om ten minste één uitgangssignaal te genereren, omvattende een set van radiofrequentiekanalen afkomstig van twee of meer radiofrequentiesignalen.
Op deze manier maakt de inrichting automatisch de kanalen van een veelheid aan RF-signalen beschikbaar op een vereenvoudigde en automatische wijze.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm en/of verder aspect van de uitvinding wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting is geconfigureerd om: -de bandbreedte en/of centrale frequentie van een veelheid van de radiofrequentiekanalen van één of meerdere van de radiofrequentiesignalen te detecteren tijdens de automatische scanroutine; en - de kanaalafstand en/of het bijbehorende frequentieplan en/of de bijbehorende ITU-regio te bepalen op basis van de gedetecteerde bandbreedte en/of centrale frequentie van een veelheid van de radiofrequentiekanalen. Volgens een verdere uitvoeringsvorm en/of verder aspect van de uitvinding wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingswerkwijze verschaft, omvattende de volgende stappen: - het detecteren van de bandbreedte en/of centrale frequentie van een veelheid van de radiofrequentiekanalen van één of meerdere van de radiofrequentiesignalen tijdens de automatische scanroutine; en - het bepalen van de kanaalafstand en/of het bijbehorende frequentieplan en/of de bijbehorende ITU-regio op basis van de gedetecteerde bandbreedte en/of centrale frequentie van een veelheid van de radiofrequentiekanalen.
/ BE2021/5014 Aangezien verschillende geografische regio’s door verschillende frequentieplannen worden gedekt, moesten radiosignaalverwerkingsinrichtingen uit de stand van de techniek voorgeconfigureerd zijn of handmatig worden ingesteld om te werken volgens het frequentieplan van de specifieke betrokken geografische regio. Wanneer dergelijke frequentieplannen na verloop van tijd worden aangepast, zijn bovendien alle reeds geproduceerde inrichtingen geconfigureerd met een verouderd frequentieplan. Dit beperkt de gebruiksflexibiliteit van dergelijke inrichtingen, wanneer ze bijvoorbeeld worden verdeeld via een wereldwijd verkoopkanaal. Om dit nadeel te ondervangen, maakt de voorgestelde oplossing om de bandbreedte en/of centrale frequentie van een veelheid aan radiofrequentiekanalen te detecteren het mogelijk om de compatibiliteit van de gedetecteerde bandbreedte en/of centrale frequenties van een veelheid aan radiofrequentiekanalen te controleren; de kanaalafstand of een veelvoud van deze kanaalafstand tussen een dergelijke veelheid aan radiofrequentiekanalen kan worden bepaald, en verdere overeenstemming met een specifiek frequentieplan of specifieke ITU-regio kan worden bepaald.
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting is geconfigureerd om een uitgangssignaal te genereren waarvan de kanaalafstand en/of het frequentieplan gelijk is aan en/of compatibel is met genoemde bepaalde kanaalafstand en/of het bijbehorende frequentieplan en/of de bijbehorende ITU-regio. Hierdoor kan de inrichting op automatische en flexibele wijze het frequentieplan en/of de geografische regio van de plaats van gebruik detecteren, hetgeen bijvoorbeeld kan helpen om een uitgangssignaal te produceren dat compatibel is met ontvangerinrichtingen die zijn geconfigureerd om met een dergelijk frequentieplan en of in een dergelijke geografische regio te werken. Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de controller verder is geconfigureerd om een kanaalgeheugen-wisroutine te triggeren, tijdens dewelke de kanaalconfiguratiegegevens worden verwijderd uit het kanaalconfiguratiegeheugen na ontvangst van een kanaalgeheugen-wissignaal.
° BE2021/5014 Op deze manier kan op flexibele wijze een daaropvolgende nieuwe uitvoering van de automatische scanroutine worden getriggerd, bijvoorbeeld bij de volgende aanschakeling van de inrichting.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting het volgende omvat, werkzaam verbonden met de controller: - niet-vluchtig opslaggeheugen omvattende het kanaalconfiguratiegeheugen; - werkgeheugen dat is geconfigureerd om een kopie van het kanaalconfiguratiegeheugen op te slaan voor gebruik door de controller tijdens het genereren van het uitgangssignaal. Op deze manier kan het kanaalconfiguratiegeheugen voordeligerwijze worden aangepast zonder de werking van de controller te beïnvloeden tijdens het genereren van het uitgangssignaal.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de controller is geconfigureerd om, na ontvangst van een kanaalgeheugen- wissignaal, een kanaalgeheugen-wisroutine te triggeren die is geconfigureerd om: - de kanaalconfiguratiegegevens te verwijderen uit het kanaalconfiguratiegeheugen in het niet- vluchtige opslaggeheugen; en - de kopie van het kanaalconfiguratiegeheugen in het werkgeheugen bij te houden zodat de controller het uitgangssignaal kan blijven genereren. Op deze manier kan een nieuwe automatische scanroutine worden voorbereid voor de volgende aanschakeling van de inrichting, terwijl de controller in staat is om gebruik te blijven maken van de vorige kanaalconfiguratiegegevens. Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de controller verder is geconfigureerd om, na ontvangst van een geforceerd kanaalgeheugen-wissignaal, een geforceerde kanaalgeheugen-wisroutine te triggeren die is geconfigureerd om: - de automatische scanroutine te triggeren om zo nieuwe kanaalconfiguratiegegevens te genereren en op te slaan in het kanaalconfiguratiegeheugen;
° BE2021/5014 - de kopie van het kanaalconfiguratiegeheugen in het werkgeheugen te vervangen door de nieuwe kanaalconfiguratiegegevens van het kanaalconfiguratiegeheugen, zodat de controller het uitgangssignaal kan genereren met de nieuwe kanaalconfiguratiegegevens.
Op deze manier kan op flexibele wijze ook een nieuwe automatische scanroutine worden uitgevoerd, zonder te moeten wachten op de volgende aanschakeling van de inrichting. Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de controller verder is geconfigureerd om het kanaalgeheugen-wissignaal en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal te ontvangen van één of meerdere van het volgende: - één of meerdere invoerelementen van de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting; - één of meerdere signalen die worden ontvangen van een ontvangerinrichting indien gekoppeld aan de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting; - één of meerdere signalen die worden ontvangen van een geschikte inrichting op afstand via een netwerk, bij voorkeur een WAN (Wide Area Network) met laag vermogen. Op deze manier kan de automatische scanroutine op flexibele wijze, en bijvoorbeeld vanaf een locatie op afstand, worden getriggerd.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting is geconfigureerd om het kanaalgeheugen-wissignaal en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal te genereren door middel van een vooraf bepaald patroon van voedingscycli, ook wel patroon van aan- of afschakelcycli, omvattende een vooraf bepaald patroon van een veelheid aan vooraf bepaalde aanschakel- en/of afschakelcycli van de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting. Op deze manier kan de automatische scanroutine worden getriggerd zonder de behoefte aan gelijk welke invoerelementen.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting het volgende omvat: - de ten minste één ingangsconnector; en
- de ten minste één uitgangsconnector die is geconfigureerd om het ten minste één bijbehorende uitgangssignaal uit te voeren, en waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting is geconfigureerd om via de ten minste één uitgangsconnector vermogen te ontvangen van een inrichting indien gekoppeld aan genoemde uitgangsconnector.
Op deze manier kan de inrichting van vermogen worden voorzien op afstand, waardoor de installatie wordt vereenvoudig en verder de aanschakeling en/of voedingscyclus van de inrichting op afstand kan worden uitgevoerd aan de inrichting die de uitgangsconnector van vermogen voorziet.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de automatische scanroutine verder is geconfigureerd om een conflict- resolutieroutine te triggeren wanneer een veelheid aan conflicterende kanalen, ook wel samenvallende kanalen, wordt gedetecteerd op eenzelfde kanaallocatie in een veelheid aan radiofrequentiesignalen, waarbij de conflictresolutieroutine is geconfigureerd om kanaalconfiguratiegegevens te genereren zodat ten minste twee van de conflicterende kanalen die aanwezig zijn op één enkele kanaallocatie in de radiofrequentiesignalen, worden verschaft op verschillende kanaallocaties van de set van radiofrequentiekanalen van het uitgangssignaal.
Op deze manier kunnen conflicterende kanalen op een eenvoudige, efficiënte en flexibele manier worden verwerkt, zonder gelijk welke van de conflicterende kanalen te verliezen in het uitgangssignaal.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de conflict-resolutieroutine verder zodanig is geconfigureerd dat ten minste één van de conflicterende kanalen wordt verschaft op een ongebruikte kanaallocatie en/of een kanaallocatie die niet langer in gebruik is van de set van radiofrequentiekanalen van het uitgangssignaal.
Op deze manier kunnen conflicterende kanalen op efficiënte wijze opnieuw worden toegewezen.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting verder is geconfigureerd om ten minste één signaal voor antenne- uitlijningsfeedback te produceren, en waarbij de controller verder is geconfigureerd om een routine voor antenne-uitlijningsfeedback te triggeren tijdens dewelke ten minste één signaal voor antenne-uitlijningsfeedback wordt geproduceerd dat is geconfigureerd om het vermogensniveau en/of de signaalkwaliteit van ten minste één gedetecteerd radiofrequentiekanaal van ten minste één van de ontvangen radiofrequentiesignalen en/of wijzigingen van genoemd vermogensniveau en/of genoemde signaalkwaliteit aan te geven.
Op deze manier kan, in het bijzonder tijdens installatie van de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting in de buurt van de ontvangantenne, de oriëntatie van de ontvangantenne op efficiënte en betrouwbare wijze worden aangepast.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting geen enkel invoerelement omvat dat is geconfigureerd om handmatig te worden bedreven.
Op deze manier wordt een eenvoudige en robuuste inrichting gerealiseerd, die op efficiënte wijze kan worden geïnstalleerd.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm wordt een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting verschaft, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting is geconfigureerd om van twee of meer terrestrische antennes twee of meer terrestrische radiofrequentiesignalen te ontvangen omvattende een UHF-frequentiebereik omvattende een veelheid aan UHF-kanalen met verschillende vermogensniveaus die zijn verzonden via de ether door verschillende terrestrische zendstations.
Vooral in dergelijke terrestrische UHF-signalen zijn er grote verschillen in vermogensniveaus, en een dergelijke vereenvoudigde en robuuste inrichting is voordelig om al deze UHF-kanalen van verschillende RF-bronnen beschikbaar te maken in een uitgangssignaal met een gewenst vermogensniveau.
Volgens een verder aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft om een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting te bedrijven volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is geconfigureerd om vermogen te ontvangen via ten minste één van genoemde uitgangsconnectoren, waarbij de werkwijze de volgende stappen omvat: - het ontvangen van ten minste één radiofrequentiesignaal, omvattende ten minste één radiofrequentiekanaal; - het triggeren van een automatische kanaalscanroutine, tijdens dewelke: - de radiofrequentiekanalen van het ten minste één radiofrequentiesignaal automatisch worden gedetecteerd; en - voor de gedetecteerde radiofrequentiekanalen, het automatisch genereren van bijbehorende kanaalconfiguratiegegevens om ten minste één uitgangssignaal te genereren; - het opslaan van de tijdens de automatische kanaalscanroutine gegenereerde kanaalconfiguratiegegevens in een kanaalconfiguratiegeheugen; en - het produceren van ten minste één uitgangssignaal door ten minste één van de radiofrequentiekanalen van ten minste één van de ontvangen radiofrequentiesignalen te verwerken door middel van kanaalconfiguratiegegevens,
DAARDOOR GEKENMERKT DAT de werkwijze de volgende verdere stappen omvat: - het automatisch triggeren van een kanaalgeheugen-controleroutine wanneer de inrichting wordt aangeschakeld; - de kanaalgeheugen-controleroutine omvattende de volgende stappen: - het detecteren of het kanaalconfiguratiegeheugen vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van eventuele gegenereerde kanaalconfiguratiegegevens; en - het triggeren van de automatische scanroutine als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van eventuele kanaalconfiguratiegegevens. Het is duidelijk dat verdere uitvoeringsvormen van de werkwijze mogelijk zijn, omvattende stappen die soortgelijke zijn aan de bijbehorende functionele kenmerken van de uitvoeringsvormen van de inrichting die hierboven en/of in de afhankelijke conclusies zijn beschreven.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
- Figuur 1 is een voorbeelduitvoeringsvorm van een radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting volgens de uitvinding; - Figuur 2 is de uitvoeringsvorm van Figuur 1 in meer detail; - Figuur 3 is een uitvoeringsvorm van een werkwijze om een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens Figuur 1 of Figuur 2 te bedrijven; - Figuur 4 is een uitvoeringsvorm van een terrestrisch RF-signaal omvattende een veelheid aan UHF-kanalen die worden ontvangen via ethertransmissie; - Figuur 5A tot en met Figuur 5D zijn uitvoeringsvormen van de RF-signalen die worden ontvangen en geproduceerd door de inrichting volgens Figuur 1 of Figuur 2; - Figuur 6 is een uitvoeringsvorm van kanaalconfiguratiegegevens; - Figuren 7 en 8 zijn alternatieve uitvoeringsvormen van de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting; en - Figuur 9 is een uitvoeringsvorm van een computerinrichting die geschikt is om de werkwijze volgens Figuur 3 uit te voeren.
BESCHRIJVING Een uitvoeringsvorm van een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting 10 wordt bijvoorbeeld weergegeven in Figuur 1. Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm is de inrichting 10 bijvoorbeeld aangebracht op of nabij het dak van een huis 1, waarnaar over het algemeen kan worden verwezen als een woningtype dat wordt aangeduid als een eengezinswoning of SFU (Single Family Unit). Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn waarbij de inrichting 10 wordt gebruikt in de context van woningtypes die worden aangeduid als een meergezinswoning of MDU (Multiple Dwelling Unit), bijvoorbeeld flatgebouwen omvattende een veelheid aan appartementen, of elk ander geschikt woningtype omvattende gedeelde diensten voor een veelheid aan wooneenheden.
Volgens de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuur 1 is de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting 10 geconfigureerd om drie radiofrequentiesignalen 20, of RF- signalen 20, te ontvangen. Het is duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij de inrichting een ander aantal RF-signalen 20 ontvangt, bijvoorbeeld één, twee, vier, vijf of meer, …, zolang de inrichting 10 over het algemeen ten minste één RF-signaal 20 ontvangt.
Zoals hierna in meer detail zal worden besproken, is de inrichting 10 in het bijzonder voordelig wanneer ze een veelheid aan RF-signalen 20 ontvangt.
Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm is de inrichting 10 geconfigureerd om deze drie RF- signalen 20 te ontvangen van drie terrestrische antennes 12. Zoals afgebeeld worden de RF- signalen 20 die worden ontvangen door de drie antennes 12 ontvangen van vijf verschillende terrestrische zendstations 14 door middel van ethertransmissie 16. Het is dus duidelijk dat elke terrestrische antenne 12 een RF-signaal 20 ontvangt dat is verzonden via ethertransmissie vanaf ten minste één terrestrisch zendstation 14. Deze terrestrische zendstations 14 zijn dus geconfigureerd om het RF-signaal te verzenden door middel van een geschikte zendantenne voor ethertransmissie vanaf de locatie van het zendstation 14. Het is dan ook duidelijk dat een veelheid van deze zendstations 14 zich dus op verschillende geografische locaties kan bevinden.
Verder zouden deze zendstations 14 elk gebruik kunnen maken van een verschillende set RF- frequentiebereiken en/of modulatienormen en/of transmissietechnieken voor de ethertransmissie van de terrestrische RF-signalen 20. Om de RF-signalen te ontvangen die door een dergelijke veelheid aan verschillende zendstations 14 zijn verzonden, kan het daarom, zoals afgebeeld, nodig zijn om gebruik te maken van een veelheid aan verschillende terrestrische ontvangantennes 12, die bijvoorbeeld geoptimaliseerd zijn om RF-signalen te ontvangen die zijn verzonden vanaf een specifieke geografische locatie, bijvoorbeeld een directionele antenne, enz. of in één of meerdere specifieke frequentiebereiken, bijvoorbeeld UHF, VHF, enz, of volgens een specifieke transmissienorm of -techniek, bijvoorbeeld DVB-T, analoge transmissietechnieken, enz.
Volgens de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuur 1, en zoals hieronder in meer detail zal worden uitgelegd met verwijzing naar Figuur 1 tot en met Figuur 6, is de inrichting 10 geconfigureerd om drie RF-signalen 20 te ontvangen, omvattende ten minste één radiofrequentiekanaal 30 of RF-kanaal 30 en om een uitgangssignaal 40 te produceren, omvattende een set 52 met radiofrequentiekanalen 50 die afkomstig zijn van deze drie RF-signalen 20. Volgens een specifieke uitvoeringsvorm omvatten de in de inrichting 10 ingevoerde terrestrische RF-signalen 20 bijvoorbeeld een UHF-frequentiebereik omvattende een veelheid aan UHF-kanalen 30. Zoals hieronder in verder detail zal worden beschreven, zal een veelheid van deze RF-kanalen 30 van een dergelijk terrestrisch RF-signaal 20 vanuit de terrestrische antennes 12 arriveren met verschillende vermogensniveaus, in het bijzonder wanneer deze RF-kanalen 30 via de ether zijn verzonden door verschillende terrestrische zendstations 14. Bij voorkeur, zoals hieronder in meer detail zal worden beschreven, is de inrichting 10 geconfigureerd om de RF-kanalen 30 van de RF-signalen 20 zodanig te herschikken en aan te passen dat alle gewenste RF-kanalen 50 aanwezig zijn in het uitgangssignaal 40 op een gewenst signaalniveau, zelfs wanneer bijvoorbeeld een veelheid aan conflicterende RF-kanalen 30 aanwezig is in twee of meer RF- signalen 20. Het is duidelijk dat volgens de uitvoeringsvorm die is afgebeeld in Figuur 1, de inrichting 10 is uitgevoerd als een enkelvoudig(e) of unitair(e) product, eenheid, module, … Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn waarbij de inrichting of het systeem 10 gelijk welke geschikte veelheid aan producten, eenheden, modules, … omvat en/of uit een veelheid aan verschillende componenten bestaat die op geschikte wijze zijn gekoppeld. Zoals verder in meer detail afgebeeld in Figuur 2, waarin de uitvoeringsvorm van de inrichting 10 van Figuur 1 in meer detail is afgebeeld, omvat de inrichting 10 een geschikte controller 60. Een dergelijke controller 60 kan bijvoorbeeld deel uitmaken van, gekoppeld zijn aan en/of ten minste deels geïntegreerd zijn in een geschikt signaalverwerkingscircuit 62, dat geschikte elementen omvat voor de analoge en/of digitale verwerking van de ontvangen RF-signalen 20 om het uitgangssignaal 40 te genereren. Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm worden de RF- signalen 20 die worden ontvangen van een antenne 12 verschaft aan een enkelvoudige ingangsconnector 22 voor invoer in het signaalverwerkingscircuit 62. Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm betekent dit dus dat er drie ingangsconnectoren 22 zijn verschaft voor de invoer van drie bijbehorende RF-signalen 20. Het is echter duidelijke dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn met ten minste één, een veelheid aan, bijvoorbeeld één, twee, drie, vier of meer ingangsconnectoren 22 voor een bijbehorend aantal RF-signalen 20. Volgens de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuur 2, is het verder duidelijk dat het uitgangssignaal 40 dat is gegenereerd door het signaalverwerkingscircuit 62 wordt uitgevoerd via één enkele uitgangsconnector 42. Het is echter duidelijk dat ook hier alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij een veelheid aan uitgangssignalen 40 wordt gegenereerd, bijvoorbeeld twee, drie, vier of meer uitgangssignalen 40 door het signaalverwerkingscircuit 62.
Zoals verder afgebeeld in Figuur 2 is de controller 60 geconfigureerd om automatisch een automatische scanroutine 70 te triggeren. Tijdens een dergelijke scanroutine 70 worden de radiofrequentiekanalen 30 van de RF-signalen 20 automatisch gedetecteerd. De automatische scanroutine 70 gaat vervolgens verder met het automatisch genereren van kanaalconfiguratiegegevens 80 voor de gedetecteerde bijbehorende radiofrequentiekanalen
30. Zoals hieronder in meer detail zal worden uitgelegd, zullen deze kanaalconfiguratiegegevens 80 vervolgens worden gebruikt om het uitgangssignaal 40 te genereren. Zoals verder getoond, omvat de inrichting 10 verder een kanaalconfiguratiegeheugen 100, dat volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm bijvoorbeeld deel uitmaakt van, gekoppeld is aan en/of ten minste deels geïntegreerd is in het signaalverwerkingscircuit 62. Zoals afgebeeld is het kanaalconfiguratiegeheugen 100 werkzaam verbonden met de controller 60. Het kanaalconfiguratiegeheugen 100 is geconfigureerd om de kanaalconfiguratiegegevens 80 op te slaan die tijdens de kanaalscanroutine 70 zijn gegenereerd. Het is duidelijk dat zodra de kanaalconfiguratiegegevens 80 zijn gegenereerd door de automatische scanroutine 70 en vervolgens zijn opgeslagen in het kanaalconfiguratiegeheugen 100, deze opgeslagen kanaalconfiguratiegegevens 80 vervolgens kunnen worden gebruikt door de controller 60 en/of andere elementen van het signaalverwerkingscircuit 62 voor het genereren van het uitgangssignaal 40 omvattende de gewenste set van op geschikte wijze verwerkte RF-kanalen
50. Zoals verder afgebeeld, is volgens de uitvoeringsvorm van Figuren 1 en 2 de inrichting 10 geconfigureerd om het uitgangssignaal 40 te verschaffen aan een geschikte ontvangerinrichting 200 die, volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm, op geschikte wijze is gekoppeld aan de uitgangsconnector 42 van de inrichting 10, bijvoorbeeld door middel van een geschikte kabel, zoals bijvoorbeeld een coaxiale kabel, een geschikte netwerkkabel, zoals bijvoorbeeld een ethernetkabel, enz. Een dergelijke ontvangerinrichting, waarnaar gewoonlijk wordt verwezen als geïntegreerde ontvangerinrichting 200 of IRD (Integrated Receiver Device), ontvangt het uitgangssignaal 40 om de RF-kanalen 50 die aanwezig zijn in het uitgangssignaal 40 te verschaffen aan een eindgebruikerinrichting 202, zoals bijvoorbeeld een televisie, enz. Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm is de ontvangerinrichting 200 op geschikte wijze gekoppeld aan één enkele eindgebruikerinrichting 202, hoewel het duidelijk is dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij de ontvangerinrichting 200 kan worden gekoppeld aan een veelheid aan eindgebruikerinrichtingen, en/of een veelheid aan dergelijke — ontvangerinrichtingen 200 kan worden gekoppeld aan een uitgangsconnector 42 van de inrichting 10. De ontvangerinrichting 200 kan bijvoorbeeld een inrichting zijn die op geschikte wijze is gekoppeld aan een eindgebruikerinrichting, zoals in de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuren 1 en 2, maar het is duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij de ontvangerinrichting 200 bijvoorbeeld deel uitmaakt van, gekoppeld is aan en/of ten minste deels geïntegreerd is in de eindgebruikerinrichting 202. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij bijvoorbeeld de inrichting 10 op geschikte wijze is gekoppeld aan gelijk welke andere geschikte inrichting 200 voor de ontvangst en/of verdere distributie van het uitgangssignaal 40 dat van de uitgangsconnector 42 wordt ontvangen, zoals een geschikte inrichting 200 om het uitgangssignaal 40 van de uitgangsconnector 42 te ontvangen en het vervolgens te distribueren naar één of meerdere, een geschikte veelheid aan, enz. verdere inrichtingen, zoals ontvangerinrichtingen, eindgebruikerinrichtingen, verdere distributie-inrichtingen, enz. die zijn geconfigureerd om het uitgangssignaal 40 te ontvangen. Zoals hieronder in meer detail zal worden uitgelegd, is de inrichting 200 die is gekoppeld aan de uitgangsconnector 42 bijvoorbeeld aan genoemde uitgangsconnector 42 gekoppeld door middel van een geschikte kabel, zoals bijvoorbeeld een coaxiale kabel, waarnaar ook wordt verwezen als een coaxkabel, of gelijk welke andere geschikte kabel voor de distributie van het uitgangssignaal omvattende een set van radiofrequentiekanalen 50 afkomstig van het ten minste één radiofrequentiesignaal 20 via ten minste één uitgangsconnector 42.
Het is verder duidelijk, zoals afgebeeld in de uitvoeringsvorm van Figuren 1 en 2, dat de inrichting 10 is geconfigureerd om vermogen te ontvangen via de uitgangsconnector 42. Zoals afgebeeld, volgens deze uitvoeringsvorm met een enkelvoudige connector 42, is de inrichting 10 bijvoorbeeld geconfigureerd om via de uitgangsconnector 42 vermogen te ontvangen van de inrichting 200 die op geschikte wijze is verbonden met de uitgangsconnector 42. Het is bekend voor de vakman dat bijvoorbeeld behalve de uitwisseling van RF-signalen, bijvoorbeeld via de uitgangsconnector 42 naar de inrichting 200, ook vermogen kan worden ontvangen van de inrichting 200 via de uitgangsconnector 42, bijvoorbeeld door middel van een geschikt DC- spanningsniveau dat en/of geschikte stroomsterkte die aan de uitgangsconnector 42 wordt verschaft door de inrichting 200 indien gekoppeld aan deze uitgangsconnector 42 door middel van een geschikte kabel, bijvoorbeeld een coaxkabel. Zoals afgebeeld wordt de inrichting 200, die bijvoorbeeld een geschikte ontvangerinrichting 200 is, bijvoorbeeld voorzien van vermogen 206 van een geschikte voeding 204. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij bijvoorbeeld de inrichting een veelheid aan uitgangsconnectoren 42 omvat en/of waarbij elke uitgangsconnector 42 op geschikte wijze is gekoppeld aan één of meerdere inrichtingen 200. Over het algemeen volstaat het volgens dergelijke alternatieve uitvoeringsvormen dat de inrichting is geconfigureerd om vermogen te ontvangen via ten minste één van de uitgangsconnectoren 42, en/of dat de inrichting is geconfigureerd om vermogen 206 te ontvangen van ten minste één van de inrichtingen 200 via genoemde ten minste één uitgangsconnector 42, indien gekoppeld aan genoemde ten minste één uitgangsconnector 42. Dit is voordelig omdat op deze wijze de inrichting 10 op afstand van vermogen kan worden voorzien door de inrichting die is gekoppeld aan de uitgangsconnector 42, waardoor het niet noodzakelijk is dat de inrichting 10 van een eigen voeding wordt voorzien op de locatie waar de inrichting 10 is geïnstalleerd.
Dit verhoogt de flexibiliteit voor de installatie van de inrichting 10, die bijvoorbeeld kan worden geïnstalleerd op een afgelegen locatie die verschilt van de locatie van de inrichtingen 200 die het uitgangssignaal 40 ontvangen, bijvoorbeeld, zoals afgebeeld in Figuur 1, op een andere plek of ruimte van de wooneenheid, bijvoorbeeld een technische ruimte dicht bij de antennes 12, zonder de noodzaak om een beschikbaar stopcontact te hebben op deze afgelegen locatie.
Zoals afgebeeld kan volgens de uitvoeringsvorm van Figuur 2 de inrichting 10 echter optioneel en/of bovendien worden voorzien van een verdere voedingsconnector of -interface 44, gescheiden van de uitgangsconnector 42, en geconfigureerd om vermogen te ontvangen van een voeding indien gekoppeld aan deze voedingsconnector 44. Volgens een dergelijke uitvoeringsvorm kan de inrichting behalve en/of in plaats van vermogen te ontvangen via de uitgangsconnector 40, ook van vermogen worden voorzien, bijvoorbeeld door middel van de toegewijde voeding, via de voedingsconnector 44. Op deze manier kan de inrichting 10 worden voorzien van vermogen, bijvoorbeeld in het geval de ontvangerinrichtingen die zijn gekoppeld aan de uitgangsconnector 42 niet geschikt zijn om de inrichting 10 van vermogen te voorzien via de uitgangsconnector 42 en/of wanneer de installatie van een voeding op de locatie van de inrichting 10 mogelijk en/of wenselijk is.
Het is duidelijk dat nog verdere uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij bijvoorbeeld de voedingsconnector 44 om vermogen te verschaffen aan de inrichting 10 geen toegewijde voedingsconnector of interface is, maar bijvoorbeeld een connector, interface of gelijk welk ander geschikt element om geschikte signalen te ontvangen en/of te produceren, soortgelijk aan bijvoorbeeld connector of interface 26, die ook geschikt is om de inrichting van vermogen te voorzien, zoals bijvoorbeeld een geschikte Power over Ethernet-inrichting, een batterij, enz.
Volgens nog een verdere alternatieve uitvoeringsvorm is het behalve of in plaats van de bovenstaande opties om de inrichting 10 van vermogen te voorzien, duidelijk dat nog verdere opties mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld via een geschikte connector of interface die of ander geschikt element dat is geconfigureerd om vermogen te ontvangen van een bekabeld of draadloos voedingssysteem en/of bekabeld of draadloos laadsysteem.
Voordeligerwijze, volgens de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuur 1 tot en met Figuur 3, is de controller 60 verder zodanig geconfigureerd dat een kanaalgeheugen-controleroutine 72 automatisch wordt getriggerd wanneer de inrichting 10 word aangeschakeld, zoals bijvoorbeeld getoond in stap 304 van de uitvoeringsvorm van Figuur 3. Dit betekent, zoals bijvoorbeeld schematisch weergegeven in de uitvoeringsvorm van de werkwijze 300 om inrichting 10 in Figuur 3 te bedrijven, dat wanneer in stap 302 de inrichting 10 bijvoorbeeld wordt aangeschakeld, de inrichting 10 bijvoorbeeld overgaat van een niet-gevoede toestand, waarin ze niet wordt voorzien van vermogen, en/of waarin de controller 60 in een niet-gevoede modus, gedeactiveerde modus, resetmodus, slaapmodus, enz. is gebracht zodat dat de inrichting 10, ten minste tijdelijk, het uitvoersignaal 40 niet produceert, naar een gevoede modus waarin ze van vermogen wordt voorzien en/of waarin de controller 60 in een gevoede modus, geactiveerde modus, werkmodus wordt gebracht waarin deze functioneel werkzaam is om een uitgangssignaal 40 te produceren.
Indien aangeschakeld in stap 302 en na het automatisch triggeren van de kanaalgeheugen-controleroutine 72 in stap 304 wordt, zoals afgebeeld, de uitvoeringsvorm van de kanaalgeheugen-controleroutine 72 uitgevoerd door verder te gaan naar stap 306. Hoewel volgens sommige uitvoeringsvormen de kanaalgeheugen- controleroutine 72 meteen kan worden uitgevoerd na automatisch te zijn getriggerd in stap 304, is het duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij na het automatisch triggeren van de kanaalgeheugen-controleroutine 72 in stap 304 een vooraf bepaalde set van andere stappen en/of bewerkingen wordt uitgevoerd door de controller 60, bijvoorbeeld met betrekking tot een vooraf bepaalde set van bewerkingen die wordt uitgevoerd na een — aanschakeling van de inrichting 10, voordat de controller 60 overgaat tot de uitvoering van de kanaalgeheugen-controleroutine 72, door bijvoorbeeld verder te gaan naar stap 306. Het is verder duidelijk dat in de context van deze beschrijving het triggeren van een routine, zoals de kanaalgeheugen-controleroutine, enz., moet worden begrepen als het automatisch triggeren van een dergelijke routine, met andere woorden zonder dat een operator een geschikt invoersignaal moet verschaffen, bijvoorbeeld door een geschikt element voor handmatige invoer zoals een knop, enz. te manipuleren, tenzij anders aangegeven.
Wanneer de kanaalgeheugen-controleroutine 72 wordt getriggerd en vervolgens wordt uitgevoerd, zal zij, volgens de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuur 3, in stap 306 detecteren of het kanaalconfiguratiegeheugen 100 vrij is van kanaalconfiguratiegegevens 80. Volgens een specifieke uitvoeringsvorm wordt bijvoorbeeld gedetecteerd of het kanaalconfiguratiegeheugen 100 vrij is van kanaalconfiguratiegegevens 80. Volgens een verdere specifieke uitvoeringsvorm wordt bijvoorbeeld gedetecteerd of het kanaalconfiguratiegeheugen vrij is van bijvoorbeeld kanaalconfiguratiegegevens 80 die zijn gegenereerd tijdens een vorige automatische scanroutine 70. Het is duidelijk dat volgens specifieke uitvoeringsvormen het kanaalconfiguratiegeheugen 100 vrij is van kanaalconfiguratiegegevens 80 wanneer de kanaalconfiguratiegegevens 80 zijn gewist, verwijderd, vrijgemaakt, … uit het kanaalconfiguratiegeheugen 100, of wanneer het kanaalconfiguratiegeheugen 100 niet langer dergelijke kanaalconfiguratiegegevens 80 omvat. Volgens dergelijke uitvoeringsvormen wordt, bovendien en/of als alternatief, tijdens stap 306 gedetecteerd of het kanaalconfiguratiegeheugen 100 is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens 80. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat een geschikt(e) vlag, signaal, trigger, statusregister, … om het geheugen te wissen, of gelijk welke andere waarde die dienst doet als een signaal voor een geschikte functie die of geschikt proces dat, indien ingesteld, geladen, geactiveerd, …, vervolgens een geschikte geheugenwisfunctie of geschikt geheugenwisproces triggert dat is geconfigureerd om de kanaalconfiguratiegegevens 80 van het kanaalconfiguratiegeheugen 100 tijdens en/of na aanschakeling van de inrichting 10 te wissen. Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm zal, in stap 308, de kanaalgeheugen-controleroutine 72 vervolgens de automatische scanroutine 70 triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen 100 vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens 80. Gewoonlijk betekent dit dat de kanaalgeheugen- controleroutine 72 de automatische scanroutine 70 zal triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen 100 geen kanaalconfiguratiegegevens 80 omvat. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij bijvoorbeeld vooraf bepaalde kanaalconfiguratiegegevens met betrekking tot één of meerdere specifieke radiofrequentiekanalen aanwezig kunnen zijn in het kanaalconfiguratiegeheugen 100, die niet zijn gegenereerd door middel van een vorige automatische scanroutine 70, maar bijvoorbeeld geladen en/of opgeslagen waren in het kanaalconfiguratiegeheugen 100 als standaard voorgeladen kanaalconfiguratiegegevens voor ten minste één standaard vooraf bepaald radiofrequentiekanaal, dat bijvoorbeeld vooraf is geladen of opgeslagen in het kanaalconfiguratiegeheugen 100, bijvoorbeeld als onderdeel van fallback kanaalconfiguratiegegevens, ook wel terugval-kanaalconfiguratiegegevens of backup kanaalconfiguratiegegevens, in het geval de automatische scanroutine 70 er niet in slaagt om automatisch RF-kanalen 30 te detecteren in de RF-signalen 20, enz. In dergelijk geval zal de automatische scanroutine 70 bijvoorbeeld worden getriggerd wanneer wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen 100 vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens 80 die zijn gegenereerd tijdens een vorige kanaalscanroutine 70.
Het is echter duidelijk dat, over het algemeen, ook alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn,
waarbij bijvoorbeeld de automatische scanroutine 70 wordt getriggerd als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen 100 geen kanaalconfiguratiegegevens 80 omvat, ongeacht of deze kanaalconfiguratiegegevens 80 zijn gegenereerd tijdens een vorige automatische scanroutine 70.
Zoals verder afgebeeld, zal volgens de uitvoeringsvorm in Figuur 3, in stap 310 de kanaalgeheugen-controleroutine 72 de automatische scanroutine 70 niet triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen 100 niet vrij is van en/of niet is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens 80. Volgens een dergelijke uitvoeringsvorm zal de automatische scanroutine 70 niet worden getriggerd door de kanaalgeheugen-controleroutine 72 wanneer het kanaalconfiguratiegeheugen 100 geen kanaalconfiguratiegegevens 80 omvat, bijvoorbeeld kanaalconfiguratiegegevens 80 die zijn gegenereerd tijdens een vorige automatische scanroutine 70. Het is duidelijk dat, volgens de uitvoeringsvorm van Figuur 3, de inrichting 10 meteen kan overgaan naar stap 330 van de werkwijze, en gebruik kan maken van de kanaalconfiguratiegegevens 80 zoals die aanwezig zijn in het kanaalgeheugen 100 om het uitgangssignaal 40 te genereren zonder dat de automatische scanroutine 70 moet worden uitgevoerd. Het is duidelijk dat ook hier alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij de kanaalgeheugen-controleroutine 72 verder is geconfigureerd om de automatische scanroutine 70 niet te triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen 100 kanaalconfiguratiegegevens 80 omvat, of niet vrij is van en/of niet is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens 80, ongeacht of deze kanaalconfiguratiegegevens 80 zijn gegenereerd tijdens een vorige automatische scanroutine 70.
Zoals verder getoond, zal volgens de uitvoeringsvorm van Figuur 3, wanneer in stap 308 de automatische scanroutine 70 wordt getriggerd door de kanaalgeheugen-controleroutine 72, de werkwijze overgaan tot de uitvoering van de automatisch scanroutine 70 door verder te gaan naar stap 320, waarbij de controller 60 automatisch de radiofrequentiekanalen 30 detecteert van het ten minste één radiofrequentiesignaal 20. Het zal duidelijk zijn voor de vakman dat een dergelijke automatische detectie van kanalen zoals aanwezig in de RF-signalen 20 die worden ontvangen door de inrichting 10 kan worden uitgevoerd door middel van gelijk welke geschikte werkwijze, bijvoorbeeld door het vermogensniveau van vooraf bepaalde frequentiebereiken die overeenkomen met één of meerdere specifieke RF-kanalen te vergelijken met een geschikte drempelwaarde, enz.
Zoals verder getoond in Figuur 3, gaat volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm de automatische scanroutine 70 verder naar stap 322, waarin voor de gedetecteerde radiofrequentiekanalen 30 automatisch bijbehorende kanaalconfiguratiegegevens 80 worden gegenereerd om het uitgangssignaal 40 te genereren. Zoals hieronder in meer detail zal worden uitgelegd, kunnen de kanaalconfiguratiegegevens 80 gelijk welke geschikte configuratiegegevens voor de inrichting 10 omvatten om het ten minste één gedetecteerde RF-kanaal 30 in ten minste één van de ten minste één ontvangen RF-signalen 20 om te vormen tot geschikte set 52 van RF- kanalen 50 voor het uitgangssignaal 40. Dergelijke kanaalconfiguratiegegevens 80 kunnen bijvoorbeeld RF-kanaaltoewijzingsgegevens omvatten die zijn geconfigureerd om bijvoorbeeld door middel van een geschikte frequentieverschuivingsbewerking de RF-kanalen 30 van de RF- signalen 20 te selecteren en/of om te zetten naar een geschikte locatie in het frequentiespectrum voor de set 52 van RF-kanalen 50 van het uitgangssignaal 40. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij bijvoorbeeld extra en/of alternatieve kanaalconfiguratiegegevens 80 mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld hieronder ook in meer detail beschreven, kanaalconfiguratiegegevens 80 met betrekking tot de gewenste hoeveelheid aanpassing van het signaalniveau van de RF-kanalen 30 in de ontvangen RF-signalen voor het genereren van de set kanalen 50 van het uitgangssignaal 40.
20 Zoals verder aangetoond, kan volgens de uitvoeringsvorm van Figuur 3 de controller 60 vervolgens overgaan tot stap 324, waarin de kanaalconfiguratiegegevens 80 die automatisch zijn gegenereerd tijdens de kanaalscanroutine 70 worden opgeslagen in het kanaalconfiguratiegeheugen 100. Zoals bijvoorbeeld ook afgebeeld in Figuur 2, is het duidelijk dat een dergelijk kanaalconfiguratiegeheugen 100 werkzaam is verbonden met de controller 60, wat betekent dat het kanaalconfiguratiegeheugen 100 bijvoorbeeld kan gekoppeld kan zijn aan en/of ten minste deels vervat zit in de controller 60 van de inrichting 10.
Bij voorkeur is, zoals afgebeeld in de uitvoeringsvorm van Figuren 1 en 2, de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting 10 geconfigureerd om een veelheid aan radiofrequentiesignalen 20 te ontvangen. Hoewel de controller 60, zoals afgebeeld in de uitvoeringsvorm van Figuren 1 en 2, is geconfigureerd om één uitgangssignaal 40 te genereren, kan de controller 60 volgens alternatieve uitvoeringsvormen zijn geconfigureerd om een veelheid aan uitgangssignalen 40 te genereren. Dergelijke uitgangssignalen 40 omvatten bij voorkeur een set 52 van radiofrequentiekanalen 50 afkomstig van de RF-kanalen 30 van twee of meer RF-signalen 20 die zijn ontvangen door de controller 60, aangezien op deze manier de RF-kanalen 30 van bijvoorbeeld verschillende ingangsconnectoren 22 die worden ontvangen van bijvoorbeeld verschillende terrestrische antennes 12 op geoptimaliseerde wijze kunnen worden gedistribueerd naar een ontvangerinrichting 200.
Volgens de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuren 1 en 2 ontvangt de uitvoeringsvorm van inrichting 10 drie RF-signalen 20. Het is echter duidelijk dat volgens alternatieve uitvoeringsvormen een verschillend aantal RF-signalen kan worden ontvangen door inrichting 10, zolang de inrichting 10 over het algemeen één of meerdere, bijvoorbeeld één, twee, drie, vier, vijf of meer, RF-signalen ontvangt, hoewel de inrichting 10 in het bijzonder voordelig is wanneer zij een veelheid aan RF-signalen, d.w.z. twee of meer RF-signalen 20, ontvangt. Volgens deze uitvoeringsvorm zijn deze RF-signalen 20 terrestrische RF-signalen die worden ontvangen door terrestrische antennes 12 en die zijn verzonden via de ether 16 door één of meerdere terrestrische zendantennes 14, bijvoorbeeld door een terrestrische televisieomroepdienst. Een dergelijk terrestrisch RF-signaal kan bijvoorbeeld een DVB-T-signaal of Digital Video Broadcasting — Terrestrisch signaal omvatten, wat de standaard is van het in Europa gebaseerde DVB-consortium voor de transmissie van digitale terrestrische televisie, voor het eerst gepubliceerd in 1997; of een DVB-T2-signaal of Digital Video Broadcasting — Terrestrisch signaal van de tweede generatie, wat de uitbreiding is van de televisienorm DVB-T, uitgegeven door het DVB-consortium, voor de transmissie van digitale terrestrische televisie. Digital Video Broadcasting of DVB is een pakket internationaal aanvaarde open DVB-normen voor digitale televisie, die worden beheerd door het DVB-project, een internationaal industrieconsortium, en worden gepubliceerd door een Gemeenschappelijk Technisch Comité of JTC (Joint Technical Committee) van het Europees Telecommunicatie en Standaardisatie Instituut of ETSI, het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie of CENELEC en de European Broadcasting Union EBU. Het is duidelijk dat terrestrische RF-signalen 20, die zijn verzonden via ethertransmissie 16, zoals DVB-T of DVB-T2 in de context van deze beschrijving verschillen van andere signalen die afkomstig zijn van andere bronnen dan terrestrische radiofrequentieomroepdiensten. RF- signalen 20 van dergelijke andere bronnen kunnen bijvoorbeeld satellietsignalen zijn, bijvoorbeeld DVB-S-signalen of Digital Video Broadcasting — Satelliet-signalen volgens de DVB- norm voor satelliettelevisie. Dergelijke via satelliet verzonden RF-signalen bevinden zich gewoonlijk in een veel hogere frequentieband dan terrestrische RF-signalen. Satellietsignalen worden bijvoorbeeld gewoonlijk uitgezonden in de C-band 4-8 GHz, Ku-band 12-18 GHz, enz, terwijl terrestrische RF-signalen in een UHF-frequentiebereik liggen.
Het ultrahoge- frequentiebereik of UHF-frequentiebereik wordt door de Internationale Telecommunicatie-unie of ITU gedefinieerd als het bereik tussen 300 MHz en 3 GHz.
Het UHF-frequentiebereik wordt door IEEE gedefinieerd als 0,3 GHz tot 1 GHz.
Het is echter duidelijk dat in de context van deze aanvraag, indien wordt verwezen naar een terrestrisch RF-signaal omvattende een terrestrisch UHF-signaal, er over het algemeen wordt verwezen naar een UHF-frequentiebereik van minder dan 1 GHz, zoals bijvoorbeeld schematisch weergegeven in Figuur 4. In de context van deze beschrijving, indien algemeen wordt verwezen naar een RF-signaal in een UHF-frequentiebereik en omvattende een veelheid aan UHF-kanalen 30, is het duidelijk dat dit verwijst naar uitvoeringsvormen die soortgelijk zijn aan een terrestrisch UHF-signaal, zoals bijvoorbeeld een terrestrisch video-omroepsignaal, een terrestrisch televisie-omroepsignaal, een analoog of digitaal terrestrisch video-omroepsignaal, een DVB-T-signaal, een DVB-T2-signaal, enz., die wereldwijd worden gebruikt in een UHF-frequentiebereik van lager dan 1 GHz, bijvoorbeeld in het bereik van 470 MHz tot 862 MHz, zoals bijvoorbeeld weergegeven in Figuur 5A tot en met Figuur 5D.
Het is duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen van terrestrische RF-signalen 20 omvattende alternatieve geschikte frequentiebereiken mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld een frequentiebereik lager dan 950 MHz of lager dan 900 MHz.
Zoals algemeen bekend bij de vakman, omvat een dergelijk terrestrisch UHF RF-signaal 20 een UHF-frequentiebereik, dat gewoonlijk één of meerdere vooraf bepaalde UHF-kanalen 30 omvat.
In de context van deze beschrijving van terrestrische omroepdiensten is een dergelijk UHF-kanaal of UHF- frequentiekanaal 30 een toegewezen radiofrequentie of een bijbehorende golflengte, toegewezen door een bevoegde frequentietoewijzingsautoriteit, zoals bijvoorbeeld de ITU, voor de werking van specifieke terrestrische zendstations voor analoge of digitale terrestrische televisie, video, radio, enz.
Zoals afgebeeld in Figuur 1, zullen terrestrische antennes 12 gewoonlijk ten minste één dergelijk terrestrisch RF-signaal 20 ontvangen, omvattende een veelheid aan UHF-kanalen 30 met aanzienlijke variatie in het signaalniveau, de signaalkwaliteit,
enz. voor verschillende UHF-kanalen die zijn toegewezen aan verschillende terrestrische zendstations 14, aangezien het uitzendvermogen, de transmissieafstand, signaalinterferentie,
enz. varieert voor verschillende terrestrische zendstations 14. Een terrestrische ontvangantenne 12 kan zich bijvoorbeeld op een afstand van 5 km bevinden van een eerste terrestrisch zendstation en op 50 km van een tweede terrestrisch zendstation.
Als bijvoorbeeld beide terrestrische zendstations 14 hun respectieve UHF-kanalen met hetzelfde signaalvermogen uitzenden, is het duidelijk dat er verschillen zullen zijn in het vermogensniveau 31 van de ontvangen respectieve UHF-kanalen 30 bij de terrestrische ontvangantenne 12, vanwege het verschil in de transmissieafstand van de respectieve UHF-kanalen 30. Het is duidelijk dat voor een veelheid aan verschillende antennes 12, die bijvoorbeeld zijn ontworpen, georiënteerd, enz. om dergelijke terrestrische RF-signalen 20 te ontvangen van nog verdere verschillende terrestrische zendstations 14 via ethertransmissie 16, deze variaties in vermogensniveau 31 van de ontvangen respectieve UHF-kanalen 30 ook aanwezig zullen zijn. Het is verder ook duidelijk dat de relatieve variatie in transmissieafstand, signaalpad, enz. voor respectieve signalen die worden ontvangen van verschillende satelliettransponders door signaalbronnen zoals bijvoorbeeld een satellietschotel lager is dan die van dergelijke verschillende terrestrische UHF- kanalen 30 die zijn ontvangen via ethertransmissie. Het is dus duidelijk dat het relatieve verschil in signaalniveau van verschillende UHF-kanalen in de ontvangen frequentieband van een RF- satellietsignaal kleiner zal zijn dan bij de verschillende UHF-kanalen 30 van een terrestrisch RF- signaal 20.
Het is duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn voor het RF-signaal 20 omvattende een veelheid aan UHF-kanalen 30. Behalve de UHF-kanalen 30 van het RF-signaal 20, kan het RF-signaal 20 bijvoorbeeld ook een VHF-frequentiebereik omvatten, omvattende een veelheid aan VHF-kanalen. Zoals verder afgebeeld, kan het RF-signaal behalve het terrestrische UHF- of VHF-frequentiebereik bijvoorbeeld ook een Intermediaire Frequentie of IF-satellietsignaal omvatten, dat bijvoorbeeld een gedownconverteerd satellietsignaal is naar een frequentiebereik van 950 MHz tot 2150 MHz door middel van een Low Noise Block of LNB- downconverter. Het is echter duidelijk dat bij voorkeur ten minste één van de RF-signalen 20 die worden ontvangen door de inrichting 10 een veelheid aan UHF-kanalen 30 omvat.
Het is duidelijk voor de vakman dat bijvoorbeeld in de context van een UHF-televisie-uitzending door terrestrische UHF RF-signalen 20 via ethertransmissie 16 van terrestrische televisiezendstations 14, dergelijke RF-signalen bijvoorbeeld gebruik maken van UHF-kanalen voor analoge en/of digitale televisie-uitzendingen. Dergelijke UHF-kanalen 30 krijgen gewoonlijk kanaalnummers ter identificatie. In de VS worden UHF-kanalen bijvoorbeeld genummerd van 14 t/m 83 en VHF-kanalen van 2 t/m 13. Het is duidelijk voor de vakman dat een aantal voormalige UHF-kanalen in de bovenste bandbreedte van het UHF-frequentiebereik opnieuw werden toegewezen aan andere toepassingen en niet langer worden gebruikt voor ethertransmissie van dergelijke UHF-kanalen door middel van dergelijke terrestrische RF-signalen. Kanaal 37 is bijvoorbeeld nooit gebruikt in de VS en sommige andere landen om interferentie met radioastronomie te voorkomen. In 1983 schrapte de US FCC de kanalen 70 t/m 83 en wees ze toe aan LMR-inrichtingen (Land Mobile Radio). In 2009, toen de omschakeling naar digitale televisie in de VS werd voltooid, werden kanalen 52 t/m 69 toegewezen aan de 700 MHz-band voor mobiele telefoondiensten, en in 2011 werd kanaal 51 verwijderd om interferentie met de 700 MHz-band te voorkomen. In de VS worden momenteel alleen UHF-kanalen 14 t/m 36 en UHF-kanalen 38 t/m 50 actief gebruikt voor terrestrische RF-signalen 20. Het is duidelijk dat dergelijke nummers die zijn geassocieerd met specifieke UHF-kanalen van land tot land en/of tussen verschillende regio’s kunnen verschillen. In het VK en sommige andere Europese landen liggen de UHF-kanalen bijvoorbeeld in het bereik van nummers 21 t/m 69. In een Europese context is het de bedoeling dat, na een initiële vermindering van het aantal UHF-kanalen waarbij kanalen 60 t/m 69 buiten gebruik worden gesteld, de actief gebruikte UHF-kanalen verder worden gereduceerd tot nummers 21 t/m 48, afhankelijk van de uitrol van LTE of Long Term Evolution draadloze datacommunicatietechnologie, die wordt ontwikkeld in het kader van de GSM/UMTS-normen.
Zoals verder afgebeeld, is volgens de uitvoeringsvorm van Figuur 2 de controller 60 bij voorkeur verder geconfigureerd om een kanaalgeheugen-wisroutine 90 te triggeren. De kanaalgeheugen- wisroutine 90 wordt bijvoorbeeld getriggerd door middel van een geschikt invoerelement 24, zoals bijvoorbeeld een geschikte knop, schakelaar, toets, enz. voor invoer door een operator. Dit invoerelement 24, verschaft bijvoorbeeld een geschikt kanaalgeheugen-wissignaal 92 aan de controller 60, die vervolgens de kanaalgeheugen-wisroutine 90 triggert. Tijdens een dergelijke kanaalgeheugen-wisroutine 90 worden de kanaalconfiguratiegegevens 80 gewist en/of ingesteld om te worden gewist uit het kanaalconfiguratiegeheugen 100 na ontvangst van dit kanaalgeheugen-wissignaal 92. Een dergelijke uitvoeringsvorm is voordelig omdat bijvoorbeeld de automatische scanroutine zal worden getriggerd wanneer de inrichting 10 voor de eerste keer wordt aangeschakeld, bijvoorbeeld tijdens het initieel testen van de inrichting 10 in de productievestiging. Wanneer deze initiële aanschakeling in de productievestiging automatisch scanroutine 70 triggert die kanaalconfiguratiegegevens 80 opslaat in het kanaalconfiguratiegeheugen 100, zou vervolgens, wanneer de inrichting 10 wordt geïnstalleerd in de wooneenheid waar ze zal worden gebruikt, geen verdere automatische scanroutine 70 worden getriggerd aangezien er reeds kanaalconfiguratiegegevens 80 van een vorige automatische scanroutine 70 aanwezig zijn in het kanaalconfiguratiegeheugen 100. Volgens deze uitvoeringsvorm wordt het dus mogelijk om de test van de automatische scanroutine 70 uit te voeren in de productievestiging, waarna bij voorkeur de kanaalgeheugen-wisroutine 90 kan worden getriggerd door middel van het kanaalgeheugen-wissignaal 92 om zo eventuele kanaalconfiguratiegegevens 80 van de vorige automatische kanaalscanroutine 70 weer te wissen uit het kanaalconfiguratiegeheugen 100. Als de inrichting 10 vervolgens wordt geïnstalleerd in de wooneenheid waar ze in gebruik zal worden genomen, zal bij aanschakeling de kanaalgeheugen-controleroutine 72 de automatische scanroutine 70 triggeren aangezien het kanaalconfiguratiegeheugen 100 geen kanaalconfiguratiegegevens 80 omvat die zijn aangemaakt tijdens de vorige automatische scanroutine 70. Op deze manier kan de inrichting worden geïnstalleerd en zal ze de automatische kanaalscanroutine 70 automatisch uitvoeren bij de eerste aanschakeling, zonder de behoefte aan verdere interventie of manipulatie door de 10 operator die de inrichting 10 installeert en/of de eindgebruiker. Zoals verder getoond, omvat de inrichting 10 volgens de uitvoeringsvorm van Figuur 2 verder bij voorkeur een niet-vluchtig opslaggeheugen 110 omvattende het kanaalconfiguratiegeheugen
100. Op deze manier kunnen de kanaalconfiguratiegegevens 80 worden bijgehouden in een niet- gevoede toestand zonder dat een nieuwe automatische scanroutine 70 nodig is bij de volgende aanschakeling van de inrichting 10. Het is duidelijk dat het niet-vluchtige opslaggeheugen 110 werkzaam is verbonden met de controller 60. Een dergelijk niet-vluchtig opslaggeheugen 110 kan bijvoorbeeld een geschikt flashgeheugen, een geheugen met batterijback-up, of gelijk welk ander geschikt niet-vluchtig geheugen zijn. Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm omvat de inrichting 10 verder ook een werkgeheugen 120 dat werkzaam is verbonden met de controller
60. Zoals afgebeeld slaat het werkgeheugen 120 een kopie van de kanaalconfiguratiegegevens 130 op voor gebruik door de controller 60 tijdens het genereren van het uitgangssignaal 40. Het werkgeheugen 120 kan bijvoorbeeld een geschikt vluchtig geheugen zijn, zoals een RAM- geheugen (Random Access Memory), enz. of een alternatief geschikt niet-vluchtig geheugen. Hoewel het werkgeheugen 120 en het niet-vluchtige opslaggeheugen 110 kunnen zijn uitgevoerd als twee verschillende soorten geheugens die zich in verschillende componenten bevinden, is het duidelijk dat als alternatief het werkgeheugen 120 en het niet-vluchtige opslaggeheugen 110 zich ook in dezelfde component met niet-vluchtig geheugen kunnen bevinden dat op geschikte wijze is gekoppeld aan en/of ten minste deels vervat zit in de controller 60 van de inrichting 10. Zoals hieronder zal worden beschreven, biedt een dergelijke configuratie extra flexibiliteit aangezien de controller 60 gebruik maakt van een kopie van de kanaalconfiguratiegegevens 130 voor het genereren van het uitgangssignaal 40, waarbij wijzigingen aan de kanaalconfiguratiegegevens 80 die zijn opgeslagen in het niet-vluchtige opslaggeheugen 110 mogelijk zijn, bijvoorbeeld door een automatische kanaalscanroutine 70 of een kanaalgeheugen-wisroutine 90, terwijl de inrichting 10 in gebruik is en de controller 60 nog steeds gebruik maakt van de kopie van de kanaalconfiguratiegegevens 130 voor het genereren van het uitgangssignaal 40. Het is duidelijk dat de kopie van de kanaalconfiguratiegegevens 130 die is opgeslagen in het werkgeheugen 120 een geschikte kopie is van de kanaalconfiguratiegegevens 80 die zijn opgeslagen in het niet-vluchtige geheugen 110 voor gebruik tijdens het genereren van het uitgangssignaal 40. Volgens één dergelijke optionele uitvoeringsvorm triggert de controller 60, wanneer deze een kanaalgeheugen-wissignaal 92 ontvangt, een uitvoeringsvorm van de kanaalgeheugen- wisroutine 90 die het triggeren van een daaropvolgende nieuwe automatische scanroutine 70 mogelijk maakt bij een volgende aanschakeling van de inrichting 10, terwijl de inrichting 10 het uitgangssignaal 40 blijft produceren gebaseerd op de kopie van de kanaalconfiguratiegegevens 130 in het werkgeheugen 120. Volgens een dergelijke uitvoeringsvorm maakt de kanaalgeheugen-wisroutine 90, indien getriggerd, het kanaalgeheugen vrij of stelt ze het kanaalgeheugen in om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens 80, waarbij de kanaalconfiguratiegegevens 80 worden verwijderd uit het kanaalconfiguratiegeheugen 100 in het niet-vluchtige opslaggeheugen 110, maar blijft de kopie van de kanaalconfiguratiegegevens 130 in het werkgeheugen 120 behouden, zodat de controller 60 het uitgangssignaal 40 kan blijven genereren.
Vervolgens zal bij een volgende aanschakeling de controller 60 van de inrichting geen kanaalconfiguratiegegevens 80 detecteren in het kanaalconfiguratiegeheugen 100 die zijn opgeslagen in het niet-vluchtige opslaggeheugen 110, hetgeen automatisch de automatische kanaalscanroutine 70 zal triggeren, waarna nieuwe kanaalconfiguratiegegevens 80 zullen worden opgeslagen in het kanaalconfiguratiegeheugen 100. Deze nieuwe kanaalconfiguratiegegevens 80 worden vervolgens gekopieerd naar het werkgeheugen 120 en deze nieuwe kopie van de kanaalconfiguratiegegevens 130 wordt vervolgens door de controller gebruikt om het uitgangssignaal 40 te genereren.
Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen van de geheugenwisroutine mogelijk zijn, die bijvoorbeeld een onmiddellijke triggering van de automatische scanroutine 70 forceren, zonder de noodzaak om te wachten tot de inrichting 10 opnieuw wordt aangeschakeld.
Volgens een dergelijke uitvoeringsvorm, zoals bijvoorbeeld afgebeeld in Figuur 2, kan de controller 60 bijvoorbeeld een geforceerd kanaalgeheugen-wissignaal 94 ontvangen, dat bijvoorbeeld op soortgelijke wijze is ingevoerd door middel van het invoerelement 24, of door gelijk welke andere geschikte middelen.
Na ontvangst van een dergelijk geforceerd kanaalgeheugen-
wissignaal 94 zal de controller 60 een geforceerde kanaalgeheugen-wisroutine 96 triggeren. De geforceerde kanaalgeheugen-wisroutine 96 voert de stap uit van het triggeren van de automatische scanroutine 70 die nieuwe kanaalconfiguratiegegevens 80 zal genereren en opslaan in het kanaalconfiguratiegeheugen 100. De geforceerde kanaalgeheugen-wisroutine 96 zal ook de stap uitvoeren van het vervangen van de kopie van de kanaalconfiguratiegegevens 130 in het werkgeheugen 120 door de nieuwe kanaalconfiguratiegegevens 80 van het kanaalconfiguratiegeheugen 100. Dit stelt de controller 60 vervolgens in staat om onmiddellijk het uitgangssignaal 40 te genereren met de nieuwe kanaalconfiguratiegegevens 80.
Volgens de hierboven vermelde uitvoeringsvormen ontvangt de controller 60 het kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal 94 van een geschikt invoerelement 24 van de inrichting 10. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij bijvoorbeeld het kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal 94 wordt ontvangen van twee of meerdere invoerelementen van de inrichting 10. Volgens nog verdere uitvoeringsvormen kunnen de signalen 92, 94 signalen zijn, zoals geschikte regelsignalen, die worden ontvangen van een inrichting, zoals een ontvangerinrichting 200, eindgebruikerinrichting 202, enz. indien gekoppeld aan de inrichting 10. Volgens een specifieke uitvoeringsvorm kan een dergelijk regelsignaal bijvoorbeeld worden ontvangen van een ontvangerinrichting 200, — eindgebruikerinrichting 202, enz. via de uitgangsconnector 42, maar het is duidelijk dat volgens alternatieve uitvoeringsvormen een dergelijk regelsignaal kan worden ontvangen via gelijk welke andere geschikte connector van de inrichting 10, bijvoorbeeld een toegewijde connector voor de ontvangst van dergelijke regelsignalen. Volgens andere alternatieve uitvoeringsvormen kunnen deze signalen worden ontvangen van een geschikte inrichting op afstand 210 via een netwerk, bij voorkeur een WAN (Wide Area Network) met laag vermogen. Volgens een dergelijke uitvoeringsvorm, zoals bijvoorbeeld afgebeeld in Figuur 2, kan een nieuwe automatische kanaalscan bij de volgende aanschakeling van de inrichting 10 of een geforceerde onmiddellijke automatische kanaalscan worden getriggerd door een inrichting op afstand 210, die bijvoorbeeld is gekoppeld via een geschikt netwerk met laag vermogen, zoals bijvoorbeeld een LORA-netwerk, aan een geschikte connector 26 van de inrichting 10 om deze signalen 92, 94 aan de controller 60 te verschaffen. De inrichting op afstand 210 kan bijvoorbeeld een geschikte server of controller zijn die wordt bedreven door een omroepautoriteit, of een fabrikant van inrichtingen, om geïnstalleerde inrichtingen in staat te stellen een nieuwe automatische kanaalscan uit te voeren wanneer zich bijvoorbeeld wijzigingen voordoen met betrekking tot de configuratie van de kanalen van de uitgezonden RF-signalen.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm is de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting 10 geconfigureerd om het kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of het geforceerde kanaalgeheugen- wissignaal 94 te genereren zonder de behoefte aan gelijk welke invoerelementen en/of connectoren of andere extra hardware-invoerelementen om dergelijke signalen te genereren en/of te verzenden naar de controller.
Dit maakt een uitvoeringsvorm mogelijk van de inrichting 10, waarbij bijvoorbeeld naast de ingangsconnectoren 22 en uitgangsconnectoren 42 geen andere elementen nodig zijn, in het bijzonder invoerelementen om invoer door de gebruiker mogelijk te maken.
Dit maakt een robuuste en eenvoudige uitvoeringsvorm mogelijk van de inrichting 10, die bijvoorbeeld kan worden geïnstalleerd op afgelegen locaties in de wooneenheid, zonder de noodzaak om invoerelementen op de inrichting te manipuleren.
Volgens een dergelijke uitvoeringsvorm kan het kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal 94 worden gegenereerd door middel van een vooraf bepaald patroon van voedingscycli.
Dit wil zeggen door de inrichting 10 aan en af te schakelen volgens een vooraf bepaald patroon.
Met andere woorden, een dergelijk patroon van voedingscycli omvat een vooraf bepaald patroon met een veelheid aan vooraf bepaalde aanschakel- en/of afschakelcycli van de inrichting 10. Dit is in het bijzonder voordelig voor uitvoeringsvormen waarbij de inrichting 10 wordt gevoed via de uitgangsconnector 42, zoals bijvoorbeeld hierboven in meer detail beschreven.
Op deze manier kan het patroon van voedingscycli op een afstand van de inrichting 10 worden gegenereerd, bijvoorbeeld op de locatie van de inrichting 200, 202 gekoppeld aan de uitgangsconnector om het uitgangssignaal 40 te ontvangen en/of te distribueren, bijvoorbeeld door vermogen te verschaffen aan de kabel die is gekoppeld aan de uitgangsconnectoren 42 volgens het vooraf bepaalde patroon van het patroon van voedingscycli.
Volgens een in het bijzonder eenvoudige uitvoeringsvorm kan dit worden gerealiseerd door het aan- en afschakelen van de inrichting 200, 202 die is gekoppeld aan deze kabel en vermogen verschaft via deze kabel, volgens dit patroon, of door deze kabel te koppelen aan en te ontkoppelen van de inrichting 200, 202 indien gevoed volgens dit patroon, enz.
Een dergelijk patroon van voedingscycli kan bijvoorbeeld een vooraf bepaald aantal sequentiële aan- en afschakelingen van de inrichting omvatten, binnen een vooraf bepaalde tijdsperiode, zoals bijvoorbeeld drie of meer achtereenvolgende aan- en afschakelingen binnen een tijdsperiode van één minuut.
Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij de sequentie van voedingscycli een vooraf bepaald patroon van aan- en afschakelingen omvat die moeten worden uitgevoerd volgens een vooraf bepaalde sequentie, aantal en/of timing, enz. met betrekking tot de aanschakel- en afschakelcycli.
Het is dus duidelijk dat op deze wijze, zelfs wanneer de inrichting 10 geen invoerelement 24 omvat dat is geconfigureerd om handmatig te worden bedreven, dergelijke signalen voor de controller 60 kunnen worden gegenereerd, zelfs op afgelegen locaties ten opzichte van de inrichting 10 indien die wordt gevoed via de uitgangsconnectoren 42. Het is echter duidelijk dat verdere alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij bijvoorbeeld de inrichting 10 zelf direct wordt gevoed door middel van een geschikte voeding, en/of wordt voorzien van een geschikte voedingsschakelaar of -knop, waarbij het patroon van voedingscycli kan worden uitgevoerd om het kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal 94 te triggeren.
Het is verder duidelijk dat een veelheid aan verschillende patronen van voedingscycli op deze manier kan worden gedetecteerd door de inrichting 10 om een veelheid aan bijbehorende verschillende signalen 92, 94 voor de controller 60 te triggeren.
Hoewel volgens de in Figuur 1 en Figuur 2 afgebeelde uitvoeringsvorm de inrichting 10 drie ingangsconnectoren 22 en één enkele uitgangsconnector 42 omvat, is het duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij de inrichting 10 ten minste één ingangsconnector 22 en ten minste één uitgangsconnector 42 omvat die is geconfigureerd om ten minste één bijbehorend uitganssignaal 40 te produceren.
Volgens dergelijke uitvoeringsvormen is de inrichting 10 bij voorkeur geconfigureerd om via de ten minste één uitgangsconnector 42 vermogen te ontvangen van een inrichting 200, 202 indien gekoppeld aan genoemde uitgangsconnector 42. Met andere woorden, de inrichting 10 wordt bij voorkeur op afstand gevoed via de uitgangsconnector 42. Zoals in meer detail wordt uitgelegd door middel van Figuren 5A tot en met 5D en Figuur 6, met verwijzing naar de uitvoeringsvorm van Figuur 1 en Figuur 2, omvat volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting 10, in het bijzonder wanneer de inrichting 10 een veelheid aan terrestrische RF-signalen 20 ontvangt, de automatische scanroutine 70 bijvoorbeeld een conflict-resolutieroutine 74 om conflicterende kanalen 32 in verschillende RF- signalen 20 te verwerken.
Met andere woorden, volgens een dergelijke uitvoeringsvorm zal de automatische scanroutine 70 een conflict-resolutieroutine 74 triggeren wanneer een veelheid aan conflicterende kanalen 32 is gedetecteerd op eenzelfde kanaallocatie 34 in een veelheid aan radiofrequentiesignalen 20 die worden ontvangen door de inrichting 10. Figuren 5A t/m 5C geven bijvoorbeeld uitvoeringsvormen weer van de drie RF-signalen 20 die worden ontvangen door de inrichting 10. Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm zijn deze drie signalen terrestrische UHF-signalen 20 omvattende één of meerdere UHF-kanalen 30. Zoals afgebeeld in Figuur 5A omvat het eerste RF-signaal 20 drie UHF-kanalen die zich op UHF-kanaalnummer 21, 40 en 41 bevinden.
Het tweede RF-signaal 20 afgebeeld in Figuur 5B omvat één enkel UHF- kanaal dat zich op UHF-kanaalnummer 21 bevindt en het derde RF-signaal 20 afgebeeld in Figuur 5C omvat één enkel UHF-kanaal dat zich op UHF-kanaalnummer 22 bevindt.
Wanneer de automatische scanroutine 70 wordt getriggerd bij aanschakeling van de inrichting 10, zal die de kanalen 30 in deze drie RF-signalen detecteren en vervolgens kanaalconfiguratiegegevens 80 genereren, op soortgelijke wijze als getoond in de uitvoeringsvorm die wordt afgebeeld in Figuur
6 voor opslag in het kanaalconfiguratiegeheugen 100. Zoals getoond in Figuur 6 kunnen de kanaalconfiguratiegegevens 80 bijvoorbeeld op de volgende wijze worden voorgesteld.
Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm worden de kanaalconfiguratiegegevens van elk gedetecteerd kanaal 30 in de RF-signalen 20 voorgesteld in een rij van de tabel.
In de eerste kolom is een identificator te zien van de ingangsconnector 22 die het RF-signaal 20 ontvangt.
Dus het eerste RF-signaal 20 van Figuur 5A zoals dat bijvoorbeeld wordt ontvangen via de eerste ingangsconnector wordt voorgesteld door identificator “1”, het tweede RF-signaal 20 van Figuur 5B door “2” en het derde RF-signaal 20 van Figuur 5C door identificator “3”. In de tweede kolom is een identificator te zien voor het gedetecteerde kanaal 30 in deze RF-signalen 20; volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm komt deze identificator overeen met het UHF-kanaalnummer van het gedetecteerde UHF-kanaal 30 in de respectieve RF-signalen 20. Zoals afgebeeld in Figuren 5A en 5B en de bijbehorende rijen van de tabel omvatten deze beide RF-signalen 20 een gedetecteerd UHF-kanaal 30 op kanaalnummer 21. Dergelijke kanalen 30, die zich op dezelfde kanaallocatie 34 bevinden in een veelheid aan RF- signalen 20, worden conflicterende kanalen 32 genoemd.
Hoewel volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm er maar één paar conflicterende kanalen 32 is op dezelfde kanaallocatie 34, is het duidelijk dat het volgens alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk is dat een verschillend aantal conflicterende kanalen 32 aanwezig is op gelijk welke veelheid aan kanaallocaties 34. Zoals weergegeven bevat de derde kolom van de tabel een identificator van het vermogensniveau van de gedetecteerde kanalen 30, hetgeen bijvoorbeeld een numerieke identificator kan zijn van het percentage van een gewenst referentievermogensniveau 41 voor kanalen 50 in het uitgangssignaal 40, hoewel het duidelijk is dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn. Het is duidelijk dat, zoals is afgebeeld, verschillende kanalen 30 en/of kanalen 30 van verschillende RF-signalen 20 gewoonlijk worden ontvangen op verschillende vermogensniveaus 31, zoals hierboven in meer detail uitgelegd.
In de vijfde kolom van de tabel, zoals afgebeeld, staat een identificator voor de uitgangsconnector 42 van het uitgangssignaal 40 waarnaar het gedetecteerde kanaal 30 zal worden uitgevoerd als onderdeel van een set van uitvoerkanalen 50 van het uitgangssignaal 40. Het is duidelijk dat, aangezien de uitvoeringsvormen in Figuren 1 en 2 slechts één enkele uitgangsconnector 42 omvatten, de identificator “1” dezelfde is voor alle kanalen 30, hoewel er volgens alternatieve uitvoeringsvormen met een veelheid aan uitgangsconnectoren 42 voor een veelheid aan uitgangssignalen 50 een overeenkomstige veelheid aan verschillende identificatoren beschikbaar kan zijn, en elk gedetecteerd kanaal 30 kan worden toegewezen aan één of meerdere van deze uitgangsconnectoren 42. In de vijfde en laatste kolom van de tabel staat de frequentie waarop het gedetecteerde kanaal 30 zal worden uitgevoerd in de set van kanalen 50 in het uitgangssignaal 40. Zoals afgebeeld zal UHF-kanaal “40” van RF-signaal “1”, UHF-kanaal “21” van RF-signaal “2” en UHF-signaal “22” van RF-signaal “3” op dezelfde UHF- kanaalfrequentie blijven die is aangeduid door een identiek UHF-kanaalnummer. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarin dergelijke kanalen 30 van de RF-signalen 20 die worden ontvangen aan de inrichting 10 worden verschaft op gelijk welke gewenste frequentie in de set van kanalen 50 van de uitgangssignalen 40. Dit wordt bijvoorbeeld gerealiseerd door middel van een geschikte signaalverwerkingsmodule 64 van het signaalverwerkingscircuit 62, bijvoorbeeld omvattende een veelheid aan digitale kanalisatoren, zoals bijvoorbeeld gekend van WO2017207274, en is bij voorkeur geconfigureerd om, behalve de frequentie van de gedetecteerde kanalen aan te passen door middel van frequentieverschuiving, ook het vermogensniveau van de gedetecteerde kanalen 30 aan te passen zodat de kanalen 50 in het uitgangssignaal 40 allemaal een gewenst meer uniform vermogensniveau 41 omvatten voor verdere distributie. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door een automatische versterkingscomponent van de signaalverwerkingsmodule 64 te regelen afhankelijk van de vermogensniveaus van de kanalen 60 zoals die aanwezig zijn in de kanaalconfiguratiegegevens 80. Volgens de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuren 5A t/m 6 is de conflict-resolutieroutine 74 geconfigureerd om kanaalconfiguratiegegevens 80 te genereren, zodat de twee conflicterende kanalen 32 op één enkele kanaallocatie 34 “21” in de radiofrequentiesignalen 20 “1” en “2” worden verschaft op verschillende kanaallocaties 54 “21” en “60” van de set 52 van kanalen 50 van het uitgangssignaal 40. Volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm wijst de conflict-resolutieroutine 74 bij voorkeur ten minste één van de conflicterende kanalen 32 toe aan een ongebruikte kanaallocatie of een kanaallocatie die niet langer in gebruik is in het uitgangssignaal 40, zoals bijvoorbeeld het niet langer gebruikte UHF- kanaal 60 volgens de afgebeelde uitvoeringsvorm.
Hoewel in de hierin beschreven uitvoeringsvorm ten behoeve van de eenvoud gebruik is gemaakt van UHF-kanaalnummers om de gedetecteerde kanalen 30 te identificeren tijdens de automatische scanroutine 70, zal het duidelijk zijn dat de controller 60 bij voorkeur is geconfigureerd om de bandbreedte en centrale frequentie 32 van elk van de radiofrequentiekanalen 30 van twee of meer van de radiofrequentiesignalen 20 te detecteren die worden ontvangen door inrichting 10 tijdens de automatische scanroutine 70 zoals schematisch voorgesteld in de vierde kolom van de tabel “Kanaal IN Freq @ BW”. Zoals wordt getoond in de eerste rij, wordt een UHF-kanaal gedetecteerd op een centrale frequentie van 471,25 MHz met een bandbreedte van 8 MHz, een tweede op 623,25 MHz met een bandbreedte van 8 MHz en een derde op 631,25 MHz met een brandbreedte van 8 MHz. Op deze wijze is het duidelijk dat de automatische scanroutine bij voorkeur niet beperkt is tot een beperkte scan op de aanwezigheid van een vooraf bepaalde lijst van vooraf bepaalde kanalen. Dit is voordelig aangezien verschillende geografische regio’s verschillende toewijzingen hebben voor vooraf bepaalde lijsten met kanalen van dergelijke RF-signalen, en wijzigingen van dergelijke vooraf bepaalde lijsten met kanalen van dergelijke RF-signalen op verschillende momenten in verschillende regio’s plaatsvinden. Op deze wijze kan de inrichting op efficiënte wijze worden gebruikt in een groot aantal verschillende geografische regio’s en kan zij op een eenvoudige en betrouwbare wijze omgaan met gelijk welke toekomstige wijzigingen van toekomstige transmissieplannen voor de verzonden RF-signalen. Zoals bijvoorbeeld bekend zal zijn voor de vakman, zijn er bijvoorbeeld verschillende terrestrische televisie-omroepsystemen in gebruik in verschillende geografische regio’s in de wereld, die bijvoorbeeld worden aangeduid door middel van ITU-normen A-M. Deze specifieke normen omvatten elk een vooraf bepaalde kanaalbreedte, bijvoorbeeld 6 MHz, 7 MHz, 8 MHz, afhankelijk van de specifieke norm. In aanvulling op de gebruikte ITU-norm. Verder zijn verschillende plannen voor VHF- en UHF- kanaalbanden in gebruik. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting 10 geconfigureerd om de bandbreedte en/of centrale frequentie te detecteren van een veelheid van de radiofrequentiekanalen 30 van één of meerdere van de radiofrequentiesignalen 20 tijdens de automatische scanroutine 70. Dit kan vervolgens worden gebruikt om de kanaalafstand en/of het bijbehorende frequentieplan en/of de bijbehorende
ITU-regio te bepalen op basis van de gedetecteerde bandbreedte en/of centrale frequentie van een veelheid van de radiofrequentiekanalen 30. In het voorbeeld afgebeeld in Figuren 5A t/m 5D en de tabel van Figuur 6, kan dit bijvoorbeeld betekenen dat het systeem 10 na het detecteren van de centrale frequenties en/of de bandbreedte van de gedetecteerde kanalen in het eerste radiofrequentiesignaal 20 in staat is om vast te stellen dat de kanaalafstand 8 MHz bedraagt en dat de ITU-regio en het kanaalplan op basis van deze gedetecteerde kanalen overeenkomen met die van West-Europa, waarbij bijvoorbeeld het bijbehorende ITU- kanaalnummer kan worden verschaft in de tweede kolom.
Het is duidelijk dat de bandbreedte en/of kanaalafstand het makkelijkst kan worden gedetecteerd wanneer aangrenzende kanalen, zoals kanaal “40” en “41” in het eerste RF-signaal 20 van de tabel van Figuur 6, worden gedetecteerd, aangezien dit overeenkomt met de afstand tussen de centrale frequentie en/of de gedetecteerde bandbreedte van de kanalen.
Het is echter duidelijk dat de detectie van een veelheid aan niet-aangrenzende kanalen, bijvoorbeeld kanaal “21” en kanaal “40” ook de detectie mogelijk maakt van de kanaalafstand, aangezien bijvoorbeeld de afstand tussen de centrale frequenties een geheel veelvoud van de kanaalafstand zal zijn, die moet worden geselecteerd uit een vooraf bepaalde set van bandbreedtes of kanaalafstanden die internationaal in gebruik zijn op die specifieke centrale frequentie en/of in dat specifieke frequentiebereik, zoals bijvoorbeeld het VHF- of UHF-frequentiedomein, zoals bijvoorbeeld uit de set van 6 MHz, 7MHz, 8MHz of 9MHz.
Voor deze twee kanalen is het verschil tussen beide centrale frequenties 152 MHz, hetgeen alleen een geheel veelvoud is van 8 MHz en dus kan op deze wijze de kanaalafstand worden bepaald.
Dit stelt de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting 10 in staat om een uitgangssignaal te genereren waarvan de kanaalafstand en/of het frequentieplan gelijk is aan en/of compatibel is met genoemde bepaalde kanaalafstand en/of het bijbehorende frequentieplan en/of de bijbehorende ITU- regio.
Dit is belangrijk aangezien de ontvangerinrichtingen die in dergelijke regio’s werken gewoonlijk alleen in staat zijn om uitgangssignalen te ontvangen en te verwerken die compatibel zijn met de kanaalafstand, het frequentieplan en/of de ITU-regio die in die geografische regio in gebruik is.
Het is duidelijk dat de inrichting 10 op deze manier op flexibele wijze in gebruik kan worden genomen, zonder vereiste voorkennis over de beoogde geografische gebruikslocatie ervan, en/of op een flexibele wijze kan worden gebruikt, bijvoorbeeld in mobiele toepassingen die regelmatig in verschillende geografische regio’s worden bedreven.
Het is dus duidelijk dat de inrichting 10 op deze wijze bij voorkeur ook in staat zal zijn om één of meerdere uitgangssignalen 40 te genereren, omvattende een set van de gedetecteerde radiofrequentiekanalen 30 afkomstig van de twee of meer radiofrequentiesignalen 20 volgens gelijk welk gewenst uitvoerkanaalplan.
Met andere woorden, aangezien voor elk van de gedetecteerde kanalen de centrale frequentie en de bandbreedte bekend is uit de automatische scanroutine 70, zal het mogelijk zijn om een gewenste indeling van deze gedetecteerde kanalen in het uitgangssignaal te berekenen op de meest flexibele wijze, bijvoorbeeld afhankelijk van de mogelijkheden van een ontvangerinrichting gekoppeld aan een uitgangsconnector 42 van de inrichting 10. Met andere woorden, tijdens de automatische scanroutine 70 wordt bij voorkeur een vooraf bepaald frequentiebereik gescand, bijvoorbeeld het UHF- en/of VHF- frequentiebereik, op de aanwezigheid van RF-kanalen 50, en niet alleen een vooraf bepaalde set van vooraf bepaalde RF-kanalen 50 op vooraf bepaalde centrale frequenties met een vooraf bepaalde bandbreedte.
Figuur 7 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van de inrichting 10, soortgelijk aan de hierboven beschreven uitvoeringsvormen.
Soortgelijke elementen worden aangeduid door soortgelijke referenties en functioneren op een soortgelijke manier zoals hierboven omschreven.
Zoals afgebeeld, anders dan in de uitvoeringsvorm van Figuur 1, is volgens deze alternatieve uitvoeringsvorm, en zoals reeds hierboven vermeld, de inrichting 10 op geschikte wijze gekoppeld aan een voeding 204 om vermogen 206 te ontvangen via een voedingsconnector 44. Het is duidelijk dat gelijk welke van de uitvoeringsvormen van het systeem en de werkwijze die hierboven zijn beschreven, waarbij de kanaalgeheugen- controleroutine 72 wordt getriggerd wanneer de inrichting 10 wordt aangeschakeld, op soortgelijke wijze van toepassing zijn wanneer de inrichting 10 wordt aangeschakeld via vermogen 206 dat wordt geleverd via de voedingsconnector 44. Anders dan in de uitvoeringsvorm die hierboven is beschreven, omvat in de uitvoeringsvorm van Figuur 7, zoals afgebeeld, de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting 10 geen enkel invoerelement 24 dat is geconfigureerd om handmatig te worden bediend.
Volgens een dergelijke uitvoeringsvorm, soortgelijk aan wat hierboven is omschreven, is de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting 10 bij voorkeur geconfigureerd om het kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal 94 te genereren door middel van een vooraf bepaald patroon van voedingscycli omvattende een vooraf bepaald patroon van een veelheid aan vooraf bepaalde aanschakel- en/of afschakelcycli van de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting 10. Het is duidelijk dat volgens een dergelijke uitvoeringsvorm het patroon van voedingscycli zal worden gegenereerd door middel van het vermogen dat wordt geleverd via de voedingsconnector 44 aan de inrichting 10, bijvoorbeeld door de voeding 204 in en uit te trekken volgens het vooraf bepaalde patroon, of de voeding 204 aan en uit te schakelen volgens het vooraf bepaalde patroon, enz.
Het is duidelijk dat ook hier alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarin bijvoorbeeld de controller 60 het kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal 94 ontvangt van geschikte signalen die worden ontvangen van een ontvangerinrichting via een uitgangsconnector 42 of van een geschikte inrichting op afstand 210 via een netwerk 212, bijvoorbeeld via een geschikte netwerkconnector of interface 26. Het is duidelijk dat volgens de uitvoeringsvorm afgebeeld in Figuur 7, de inrichting 10 geen enkel invoerelement 24 omvat dat is geconfigureerd om handmatig te worden bediend.
Meer specifiek omvat ze geen invoerelement 24, zoals knoppen, toetsen, schakelaars, een touchscreen, enz. die geconfigureerd zijn om handmatig te worden bediend door een operator om een kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of geforceerd kanaalgeheugen-wissignaal 94 te genereren.
Een dergelijke uitvoeringsvorm vereenvoudigt het ontwerp van de inrichting 10, hetgeen ze robuuster maakt en bijvoorbeeld de opname van de inrichting vergemakkelijkt in een behuizing die bestand is tegen gewenste niveaus van temperatuurvariaties, vochtniveaus, enz.
Het is dus duidelijk dat volgens een dergelijke specifieke uitvoeringsvorm het kanaalgeheugen-wissignaal 92 en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal 94 alleen wordt gegenereerd door middel van een geschikt patroon van voedingscycli en/of door middel van een geschikt signaal dat wordt ontvangen via een geschikte uitgangsconnector 42 of netwerkinterface 26. Het is duidelijk dat, volgens een dergelijke uitvoeringsvorm zoals afgebeeld in Figuur 7, de inrichting 10 nog steeds geschikte uitgangsconnectoren 42 kan omvatten, die ook geconfigureerd zijn om vermogen te ontvangen om de inrichting 10 van vermogen te voorzien, zoals bijvoorbeeld hierboven omschreven waarbij de inrichting 10 deel uitmaakt van een distributiesysteem voor televisiesignalen, en vermogen ontvangt van een ontvangerinrichting via een coaxiale kabel die is gekoppeld aan een uitgangsconnector 42, of als alternatief via een ethernetkabel die van vermogen wordt voorzien vanaf een inrichting via een geschikt systeem, zoals bijvoorbeeld bekend als Power over Ethernet of iets soortgelijks, enz.
Het is echter duidelijk dat een dergelijke uitvoeringsvorm ook geschikt is voor een inrichting omvattende uitgangsconnectoren om signalen uit te voeren die niet in staat zijn om vermogen te ontvangen van een gekoppelde ontvangerinrichting, zoals bijvoorbeeld uitgangsconnectoren om optische signalen uit te voeren naar een gekoppelde optische kabel, uitgangsconnectoren om bekabelde of draadloze netwerksignalen uit te voeren die niet in staat zijn om vermogen te ontvangen om de inrichting 10 van vermogen te voorzien, enz. Figuur 8 toont een verdere alternatieve uitvoeringsvorm van radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting 10, soortgelijk aan de hierboven beschreven uitvoeringsvormen. Soortgelijke elementen zijn aangeduid door middel van soortgelijke referenties en functioneren over het algemeen op een soortgelijke manier zoals hierboven omschreven. Zoals hierboven omschreven met verwijzing naar de uitvoeringsvorm van Figuur 7, is het duidelijk dat de afgebeelde uitvoeringsvorm geen enkel invoerelement 24 omvat. Verder, zoals afgebeeld, omvat de uitvoeringsvorm ook geen netwerkconnector of interface 26. Het is echter duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn waarin deze elementen aanwezig zijn. Zoals verder afgebeeld in Figuur 8, zijn volgens deze uitvoeringsvorm twee ingangsconnectoren 22 verschaft om twee RF-signalen 20 te ontvangen. Verder, ook anders dan de uitvoeringsvormen die hierboven zijn afgebeeld, omvat de inrichting 10 twee uitgangsconnectoren 42 om uitvoersignalen 40 uit te voeren. Het is echter duidelijk dat ook hier alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn, waarbij een ander aantal ingangs- en uitgangsconnectoren worden verschaft, bij voorkeur een veelheid aan ingangsconnectoren 22 en ten minste één uitgangsconnector 42.
Zoals verder afgebeeld omvat de controller 60 verder voor elke ingangsconnector 22 van de RF- signalen 20 een uitvoerelement 142, 144 voor antenne-uitlijningsfeedback dat is geconfigureerd om een signaal 140 voor antenne-uitlijningsfeedback te genereren. Zoals afgebeeld zijn volgens deze uitvoeringsvorm de uitvoerelementen 142, 144 voor antenne-uitlijningsfeedback op geschikte wijze gekoppeld aan de controller 60 die een routine 98 voor antenne- uitlijningsfeedback omvat. Deze routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback is geconfigureerd om de signalen 140 voor antenne-uitlijningsfeedback te genereren voor de uitvoerelementen 142, 144 voor antenne-uitlijningsfeedback. De signalen 140 voor antenne-uitlijningsfeedback worden zodanig gegenereerd dat ze het vermogensniveau en/of wijzigingen van het vermogensniveau van ten minste één gedetecteerd radiofrequentiekanaal 30 van de ontvangen radiofrequentiesignalen 20 aangeven. Volgens de uitvoeringsvorm die wordt afgebeeld betekent dit dat, wanneer de routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback is getriggerd, het eerste uitvoerelement 142 voor antenne-uitlijningsfeedback een signaal zal genereren dat indicatief is voor het vermogensniveau en/of wijzigingen van het vermogensniveau van ten minste één RF-kanaal 30 van een eerste ontvangen RF-signaal 20 aan een eerste ingangsconnector 22. Het tweede uitvoerelement 144 voor antenne-uitlijningsfeedback genereert vervolgens een signaal dat indicatief is voor het vermogensniveau en/of wijzigingen daarvan van ten minste één RF-kanaal 30 van het tweede ontvangen RF-signaal 20 aan de tweede ingangsconnector 22. Volgens specifieke uitvoeringsvormen kunnen de uitvoerelementen 144, 142 het signaal in gelijk welke geschikte vorm uitvoeren, zoals bijvoorbeeld gelijk welke geschikte visuele, auditieve, enz. uitvoer van het vermogensniveau en/of wijzigingen daarvan, zoals bijvoorbeeld een ledbalk, een wijziging van ledkleur, een weergave-element in de gebruikersinterface dat indicatief is voor het vermogensniveau, een numerieke indicator van het vermogensniveau, een auditief signaal waarvan het volume, de frequentie, de pulsering, enz. wijzigt afhankelijk van het vermogensniveau, enz. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is de routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback geconfigureerd om de uitgangssignalen te genereren afhankelijk van het vermogensniveau van ten minste één gewenst radiofrequentiekanaal van het respectieve radiofrequentiesignaal. Het gewenste radiofrequentiekanaal kan bijvoorbeeld de één, twee of meer radiofrequentiekanalen van het ontvangen radiofrequentiesignaal zijn, zoals bijvoorbeeld gedetecteerd tijdens de automatische kanaalscanroutine, die het hoogste vermogensniveau van de gedetecteerde kanalen omvatten.
De routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback stelt een operator vervolgens in staat om de terrestrische ontvangantenne 12 van het bijbehorende RF-signaal 20 te manipuleren en bijvoorbeeld op die manier de hoekpositie aan te passen, waarbij een stijging of daling van het — vermogensniveau zoals aangegeven door het signaal 140 voor antenne-uitlijningsfeedback kan worden gemonitord door de operator om een optimalere antennepositionering te vinden waarin het vermogensniveau van het gemonitorde ten minste één gewenste RF-kanaal 30 wordt gemaximaliseerd. Het is duidelijk dat volgens nog verdere uitvoeringsvormen, in plaats van één of meerdere radiofrequentiekanalen 30 met het hoogste vermogensniveau te selecteren als de gewenste radiofrequentiekanalen voor de routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback, de één of meerdere gewenste radiofrequentiekanalen 30 voor de routine 98 voor antenne- uitlijningsfeedback bijvoorbeeld kunnen worden geselecteerd door middel van een geschikte invoer van de operator. Het vermogensniveau bepalen van een gewenste subset van de radiofrequentiekanalen 30 van een radiofrequentiesignaal 20 draagt de voorkeur weg, aangezien verschillende radiofrequentiekanalen 30 van één enkel radiofrequentiesignaal 20 bijvoorbeeld kunnen worden uitgezonden vanaf verschillende terrestrische radiofrequentie- antennes op verschillende geografische locaties, hetgeen een betrouwbare antenne-uitlijning bemoeilijkt wanneer het vermogensniveau van het ontvangen RF-signaal in zijn geheel wordt gemonitord. Wanneer het vermogensniveau wordt gemonitord van een gewenste subset van radiofrequentiekanalen 30, bij voorkeur één radiofrequentiekanaal 30, waarvan bekend is dat het wordt uitgezonden vanaf één enkele terrestrische zendantenne, kan antenne-uitlijning met deze één enkele terrestrische zendantenne worden uitgevoerd op een meer betrouwbare wijze.
Door het gedetecteerde RF-kanaal 30 met het hoogste vermogensniveau te selecteren als het gewenste RF-kanaal 30 tijdens een automatische kanaalscanroutine 70, kan de antenne- uitlijning op de meest betrouwbare wijze worden uitgevoerd, waarbij het signaalniveau van dit RF-kanaal 30 wordt gemaximaliseerd, waardoor het hoogste dynamische bereik voor alle ontvangen RF-kanalen 30 van het RF-signaal 20 wordt bereikt. Het is duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen voor de uitvoeringsvorm in Figuur 8 mogelijk zijn. Bijvoorbeeld kan in plaats van één enkel uitvoerelement 142, 144 voor elk RF-signaal 20 één of meerdere uitvoerelementen op een gedeelde wijze worden gebruikt voor een veelheid aan RF-signalen
20. De controller 60 kan bijvoorbeeld zijn geconfigureerd om het signaal 140 voor antenne- uitlijningsfeedback te genereren voor een eerste geselecteerd RF-signaal 20 om zo antenne- uitlijning mogelijk te maken voor dit eerste RF-signaal en vervolgens voor een ander geselecteerd RF-signaal 20 en dan antenne-uitlijning mogelijk te maken voor dit verdere RF- signaal, enz. Over het algemeen is volgens een dergelijke uitvoeringsvorm de radiofrequentie- signaalverwerkingsinrichting 10 verder geconfigureerd om ten minste één signaal 140 voor antenne-uitlijningsfeedback te produceren. De controller 60 is vervolgens geconfigureerd om een routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback te triggeren tijdens dewelke ten minste één signaal 140 voor antenne-uitlijningsfeedback wordt geproduceerd. Dit ten minste één signaal 140 voor antenne-uitlijningsfeedback zijnde geconfigureerd om het vermogensniveau en/of wijzigingen van het vermogensniveau van ten minste één gedetecteerd radiofrequentiekanaal 30 of ten minste één van de ontvangen radiofrequentiesignalen 20 aan te geven. Volgens specifieke uitvoeringsvormen kan de routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback continu automatisch worden uitgevoerd tijdens een vooraf bepaalde tijdsperiode, enz. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm wordt de routine voor antenne-uitlijningsfeedback 98 getriggerd door de controller na het uitvoeren van een automatische kanaalscanroutine 70. Nog bij voorkeur, volgens een specifieke uitvoeringsvorm, kan na het triggeren van de routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback na een eerste automatische kanaalscanroutine 70 en het monitoren van wijzigingen aan het vermogensniveau van de gewenste kanalen 30 tijdens de routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback een verdere automatische kanaalscanroutine 70 worden getriggerd, aangezien mogelijk een meer geoptimaliseerde antenne-uitlijning als gevolg van de routine 98 voor antenne-uitlijningsfeedback leidt tot de detectie van eerder ondetecteerbare RF-kanalen 30 in het RF-signaal 20. Hoewel volgens de hierboven vermelde uitvoeringsvormen de routine voor antenne-uitlijningsfeedback een signaal genereert dat indicatief is voor het vermogensniveau en/of wijzigingen van het vermogensniveau, is het duidelijk dat alternatieve geschikte signaalparameters gebruikt kunnen worden om een geschikt signaal mogelijk te maken voor de routine voor antenne-uitlijningsfeedback, zoals bijvoorbeeld een signaal dat indicatief is voor de signaalkwaliteit en/of wijzigingen van de signaalkwaliteit van ten minste één gedetecteerd radiofrequentiekanaal 30 van ten minste één van de ontvangen radiofrequentiesignalen 20, zoals bijvoorbeeld de signaal-ruisverhouding of SNR, bitfoutenkans of BER, modulatiefoutenkans of MER, enz.
Het is duidelijk dat volgens specifieke uitvoeringsvormen ook een geschikte combinatie en/of veelheid aan dergelijke geschikte signaalparameters kan worden gebruikt om een geschikt signaal te genereren om een routine voor antenne-uitlijningsfeedback mogelijk te maken.
Figuur 9 beeldt een geschikt computersysteem 500 af voor het implementeren van de controller 60 of de werkwijze en/of geschikte controllers voor het systeem zoals hierboven omschreven.
Het computersysteem 500 kan algemeen worden gevormd als een geschikt computersysteem, zoals bijvoorbeeld een industrieel computersysteem, een micro-controllersysteem, een systeem op een chip, enz. en bijvoorbeeld een bus 510, een processor 502, een lokale geheugeninrichting 504, één of meerdere optionele invoerinterfaces 514, één of meerdere optionele uitvoerinterfaces 516, een communicatie-interface 512, een interface voor opslagelementen 506 en één of meerdere opslagelementen 508 omvatten.
Bus 510 kan één of meerdere geleiders omvatten die communicatie toelaten tussen de verschillende componenten van het computersysteem.
Processor 502 kan een algemeen bekend type processor of microprocessor omvatten die programmeerinstructies interpreteert en uitvoert.
Lokale geheugeninrichting 504 kan een Random Acces Memory (RAM) of eender welk ander type geschikte dynamische geheugenopslaginrichting omvatten die informatie en instructies opslaat om te worden uitgevoerd door de processor 502 en/of een Read Only Memory (ROM) of eender welk ander type geschikte statische geheugenopslaginrichting die informatie en instructies opslaat voor gebruik door de processor 504. Invoerinterface 514 kan één of meerdere interfaces omvatten om signalen te ontvangen van een invoerelement zoals bijvoorbeeld een sensor, bedieningsinterfaces, enz., maar ze kan ook één of meerdere conventionele mechanismen omvatten die de operator in staat stellen om informatie in te voeren in het computersysteem 500, zoals een toetsenbord 520, een muis 530, enz.
Uitvoerinterface 516 kan één of meerdere uitvoermechanismen omvatten om bijvoorbeeld actuators, elementen voor het weergeven van berichten of waarschuwingssignalen, enz. te regelen, maar ze kan ook conventionele mechanismen omvatten die uitvoerinformatie weergeven aan de operator, zoals een display 540, een printer 550, een luidspreker, enz. Communicatie-interface 512 kan een geschikt zendontvangermechanisme omvatten, bijvoorbeeld industriële of conventionele netwerkinterfaces die het computersysteem 500 in staat stellen om met andere inrichtingen of systemen te communiceren, bijvoorbeeld met één of meerdere andere computersystemen 600, bijvoorbeeld van het apparaat zelf, van andere inrichtingen of van een beheersysteem. De communicatie-interface 512 van computersysteem 500 kan bijvoorbeeld op geschikte wijze verbonden zijn met een communicatienetwerk, bijvoorbeeld een LAN (Local Area Network) of WAN (Wide Area Network), zoals bijvoorbeeld het internet. De interface voor opslagelementen 506 kan een bekende opslaginterface omvatten zoals een SATA-interface (Serial Advanced Technology Attachment) of een SCSI (Small Computer System Interface) om bus 510 te verbinden met één of meerdere opslagelementen 508, zoals bijvoorbeeld lokale schijven, bijvoorbeeld 1TB SATA harde schijven, en om het lezen en schrijven van gegevens naar en/of van deze opslagelementen 508 te regelen. Het is duidelijk dat alternatieve opslagelementen 508, ruwweg gelijk welk geschikt, door een computer leesbaar medium kan worden gebruikt, zoals een verwijderbare magnetische schijf, SSD's, flashgeheugeninrichtingen, optische schijven, ROM-schijven, enz. Verder is het ook duidelijk dat netwerkgebaseerde opslagmiddelen kunnen worden benaderd via de netwerkinterface. De uitvoeringsvormen van de werkwijze en het systeem en/of de inrichtingen zoals hierboven omschreven, kunnen worden geïmplementeerd als programmeerinstructies die in de lokale geheugeninrichting 504 van computersysteem 500 worden geladen om te worden uitgevoerd door diens processor 502. Genoemde programmeerinstructies kunnen bijvoorbeeld worden geladen van een opslagelement 508 of toegankelijk worden gemaakt vanaf een ander computersysteem 600 via de communicatie- interface 512.
Hoewel de onderhavige uitvinding werd geïllustreerd aan de hand van specifieke uitvoeringsvormen, zal het voor de vakman duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de details van de voorgaande illustratieve uitvoeringsvormen, en dat de onderhavige uitvinding kan worden uitgevoerd met verschillende wijzigingen en aanpassingen zonder daarbij het — toepassingsgebied van de uitvinding te verlaten. De onderhavige uitvoeringsvormen moeten daarom op alle vlakken worden beschouwd als illustratief en niet restrictief, waarbij het toepassingsgebied van de uitvinding wordt beschreven door de bijgevoegde conclusies en niet door de voorgaande beschrijving, en alle wijzigingen die binnen het toepassingsgebied van de conclusies vallen, zijn hier derhalve mee opgenomen.
Bovendien zal de lezer van deze octrooiaanvraag begrijpen dat de woorden “omvattende” of “omvatten” andere elementen of stappen niet uitsluiten, dat het woord ‘een” geen meervoud uitsluit, en dat een enkelvoudig element, zoals een computersysteem, een processor of een andere geïntegreerde eenheid de functies van verschillende hulpmiddelen kunnen vervullen die in de conclusies worden vermeld.
Eventuele verwijzingen in de conclusies mogen niet worden opgevat als een beperking van de conclusies in kwestie.
De termen “eerste”, “tweede”, “derde”, “a”, “b”, “c” en dergelijke, wanneer gebruikt in de beschrijving of in de conclusies, worden gebruikt om het onderscheid te maken tussen soortgelijke elementen of stappen en beschrijven niet noodzakelijk een sequentiële of chronologische volgorde.
Op dezelfde manier worden de termen “bovenkant”, “onderkant”, “over”, “onder” en dergelijke gebruikt ten behoeve van de beschrijving en verwijzen ze niet noodzakelijk naar relatieve posities.
Het moet worden begrepen dat die termen onderling verwisselbaar zijn onder de juiste omstandigheden en dat uitvoeringsvormen van de uitvinding in staat zijn om te functioneren volgens de onderhavige uitvinding in andere volgordes of oriëntaties dan die beschreven of geïllustreerd in het bovenstaande.

Claims (15)

CONCLUSIES
1. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) die is geconfigureerd om: - ten minste één radiofrequentiesignaal (20) te ontvangen, omvattende ten minste één radiofrequentiekanaal (30); en - ten minste één uitgangssignaal (40) te produceren door ten minste één van de radiofrequentiekanalen (30) van ten minste één van de ontvangen radiofrequentiesignalen (20) te verwerken door middel van kanaalconfiguratiegegevens (80), de inrichting (10) omvattende: -een controller (60) die is geconfigureerd om een automatische scanroutine (70) te triggeren, tijdens dewelke: - de radiofrequentiekanalen (30) van het ten minste één radiofrequentiesignaal (20) automatisch worden gedetecteerd; en - bijbehorende kanaalconfiguratiegegevens (80) automatisch worden gegenereerd voor de gedetecteerde radiofrequentiekanalen (30), en - een kanaalconfiguratiegeheugen (100) dat werkzaam is verbonden met de controller (60) en is geconfigureerd om de kanaalconfiguratiegegevens (80) op te slaan die tijdens de kanaalscanroutine (70) zijn gegenereerd,
DAARDOOR GEKENMERKT DAT de controller (60) verder zodanig is geconfigureerd dat: - automatisch een kanaalgeheugen-controleroutine (72) wordt getriggerd wanneer de inrichting (10) wordt aangeschakeld; - de kanaalgeheugen-controleroutine (72) is geconfigureerd om: - te detecteren of het kanaalconfiguratiegeheugen (100) vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens (80); en - de automatische scanroutine (70) te triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen (100) vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens (80).
2. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens conclusie 1, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) verder ten minste één uitgangsconnector (42) omvat en verder is geconfigureerd om: - genoemd ten minste één uitgangssignaal (40) te produceren, zoals bepaald door middel van de kanaalconfiguratiegegevens (80), via genoemde ten minste één uitgangsconnector (42); en
- vermogen te ontvangen via ten minste één van genoemde ten minste één uitgangsconnectoren (42), en/of waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) verder is geconfigureerd om: - ten minste één uitgangssignaal (40) te produceren, omvattende een set van de radiofrequentiekanalen (50) afkomstig van het ten minste één radiofrequentiesignaal (20) via ten minste één uitgangsconnector (42).
3. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de controller (60) verder zodanig is geconfigureerd dat: - de kanaalgeheugen-controleroutine (72) verder is geconfigureerd om de automatische scanroutine (70) niet te triggeren als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen (100) niet vrij is van en/of niet is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens (80).
4. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) is geconfigureerd om: - de bandbreedte en/of centrale frequentie te detecteren van een veelheid van de radiofrequentiekanalen (30) van één of meerdere van de radiofrequentiesignalen (20) tijdens de automatische scanroutine (70); en — - de kanaalafstand en/of het bijbehorende frequentieplan en/of de bijbehorende ITU-regio te bepalen op basis van de gedetecteerde bandbreedte en/of centrale frequentie van een veelheid van de radiofrequentiekanalen (30).
5. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens conclusie 4, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) is geconfigureerd om een uitgangssignaal te genereren waarvan de kanaalafstand en/of het frequentieplan gelijk is aan en/of compatibel is met genoemde bepaalde kanaalafstand en/of het bijbehorende frequentieplan en/of de bijbehorende ITU-regio.
6. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de controller (60) verder is geconfigureerd om een kanaalgeheugen-wisroutine (90) te triggeren, tijdens dewelke de kanaalconfiguratiegegevens (80) worden verwijderd uit het kanaalconfiguratiegeheugen (100) na ontvangst van een kanaalgeheugen-wissignaal (92).
7. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting het volgende omvat, werkzaam verbonden met de controller (60): - niet-vluchtig opslaggeheugen (110) omvattende het kanaalconfiguratiegeheugen (100); - werkgeheugen (120) dat is geconfigureerd om een kopie van de kanaalconfiguratiegegevens (130) op te slaan voor gebruik door de controller (60) tijdens het genereren van het uitgangssignaal (40).
8. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens conclusie 7, waarbij de controller is geconfigureerd om: - na ontvangst van een kanaalgeheugen-wissignaal (92) een kanaalgeheugen-wisroutine (90) te triggeren, die is geconfigureerd om: - de kanaalconfiguratiegegevens (80) te verwijderen uit het kanaalconfiguratiegeheugen (100) in het niet-vluchtige opslaggeheugen (110); en - de kopie van de kanaalconfiguratiegegevens (130) bij te houden in het werkgeheugen (120) zodat de controller (60) het uitgangssignaal (40) kan blijven genereren; en/of - na ontvangst van een geforceerd kanaalgeheugen-wissignaal (94) een geforceerde kanaalgeheugen-wisroutine (96) te triggeren, die is geconfigureerd om: - de kanaalconfiguratiegegevens (80) te verwijderen uit het kanaalconfiguratiegeheugen (100) in het niet-vluchtige opslaggeheugen (110); en - de automatische scanroutine (70) te triggeren om zo nieuwe kanaalconfiguratiegegevens (80) te genereren en op te slaan in het kanaalconfiguratiegeheugen (100); - de kopie van de kanaalconfiguratiegegevens (130) in het werkgeheugen (120) te vervangen door de nieuwe kanaalconfiguratiegegevens (80) van het kanaalconfiguratiegeheugen (100), zodat de controller (60) het uitgangssignaal (40) kan genereren met de nieuwe kanaalconfiguratiegegevens (80).
9. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens conclusie 8, waarbij de controller (60) verder is geconfigureerd om het kanaalgeheugen-wissignaal (92) en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal (94) te ontvangen van één of meerdere van het volgende: - één of meerdere invoerelementen van de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10); - één of meerdere signalen die worden ontvangen van een ontvangerinrichting (200) indien gekoppeld aan de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10);
- één of meerdere signalen die worden ontvangen van een geschikte inrichting op afstand (210) via een netwerk.
10. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één of meer van de conclusies 6 toten met 9, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) is geconfigureerd om het kanaalgeheugen-wissignaal (92) en/of het geforceerde kanaalgeheugen-wissignaal (94) te genereren door middel van een vooraf bepaald patroon van voedingscycli omvattende een vooraf bepaald patroon van een veelheid aan vooraf bepaalde aanschakel- en/of afschakelcycli van de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10).
11. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) is geconfigureerd om een veelheid aan radiofrequentiesignalen (20) te ontvangen en waarbij de controller (60) is geconfigureerd om ten minste één uitgangssignaal (40) te genereren, omvattende een set van de gedetecteerde radiofrequentiekanalen (30) afkomstig van de twee of meer radiofrequentiesignalen (20).
12. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de automatische scanroutine (70) verder is geconfigureerd om een conflict- resolutieroutine (74) te triggeren wanneer een veelheid aan conflicterende kanalen (32) is gedetecteerd op eenzelfde kanaallocatie (34) in een veelheid aan radiofrequentiesignalen (20), waarbij de conflict-resolutieroutine (74) is geconfigureerd om kanaalconfiguratiegegevens (80) te genereren zodat ten minste twee van de conflicterende kanalen (32) die aanwezig zijn op één enkele kanaallocatie (34) in de radiofrequentiesignalen (20), worden verschaft op verschillende kanaallocaties (54) van de set van radiofrequentiekanalen (50) van het uitgangssignaal (40).
13. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) verder is geconfigureerd om ten minste één signaal (140) voor antenne-uitlijningsfeedback te produceren, en waarbij de controller (60) verder is geconfigureerd om een routine (98) voor antenne-uitlijningsfeedback te triggeren tijdens dewelke ten minste één signaal (140) voor antenne-uitlijningsfeedback wordt geproduceerd dat is geconfigureerd om het vermogensniveau en/of de signaalkwaliteit van ten minste één gedetecteerd radiofrequentiekanaal (30) van ten minste één van de ontvangen radiofrequentiesignalen (20)
en/of wijzigingen van genoemd vermogensniveau en/of genoemde signaalkwaliteit aan te geven.
14. Een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) geen enkel invoerelement (24) omvat dat is geconfigureerd om handmatig te worden bediend, en/of waarbij de radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) is geconfigureerd om van twee of meer terrestrische antennes (12) twee of meer terrestrische radiofrequentiesignalen (RF) te ontvangen omvattende een VHF- en/of UHF-frequentiebereik omvattende een veelheid aan VHF- en/of UHF-kanalen met verschillende vermogensniveaus die zijn verzonden via de ether door verschillende terrestrische zendstations (14).
15. Werkwijze voor het bedrijven van een radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting (10) volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de werkwijze de volgende stappen omvat: - het ontvangen van ten minste één radiofrequentiesignaal (20), omvattende ten minste één radiofrequentiekanaal (30); - het automatisch triggeren van een automatische kanaalscanroutine (70) tijdens dewelke: - de radiofrequentiekanalen (30) van het ten minste één radiofrequentiesignaal (20) automatisch worden gedetecteerd; en - voor de gedetecteerde radiofrequentiekanalen (30), het automatisch genereren van bijbehorende kanaalconfiguratiegegevens (80) om ten minste één uitgangssignaal (40) te genereren; - het opslaan van de kanaalconfiguratiegegevens (80) die zijn gegenereerd tijdens de automatische kanaalscanroutine (70) in een kanaalconfiguratiegeheugen (100); en - het produceren van ten minste één uitgangssignaal (40) door ten minste één van de radiofrequentiekanalen (30) van ten minste één van de ontvangen radiofrequentiesignalen (20) te verwerken door middel van kanaalconfiguratiegegevens (80),
DAARDOOR GEKENMERKT DAT de werkwijze de volgende verdere stappen omvat: -het triggeren van een kanaalgeheugen-controleroutine (72) wanneer de inrichting (10) wordt aangeschakeld; - de kanaalgeheugen-controleroutine (72) omvattende de volgende stappen: - het detecteren of het kanaalconfiguratiegeheugen (100) vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van eventuele kanaalconfiguratiegegevens (80); en
- het triggeren van de automatische scanroutine (70) als wordt gedetecteerd dat het kanaalconfiguratiegeheugen (100) vrij is van en/of is ingesteld om te worden vrijgemaakt van kanaalconfiguratiegegevens (80).
BE20215014A 2020-01-08 2021-01-08 Radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting BE1027817B1 (nl)

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
EP20150820.7A EP3849109A1 (en) 2020-01-08 2020-01-08 A radio frequency signal processing device

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1027817B1 true BE1027817B1 (nl) 2021-06-25

Family

ID=69157597

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20215014A BE1027817B1 (nl) 2020-01-08 2021-01-08 Radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP3849109A1 (nl)
BE (1) BE1027817B1 (nl)
WO (1) WO2021140197A1 (nl)

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB0704673D0 (en) * 2007-03-10 2007-04-18 Pace Micro Tech Plc Satellite distribution apparatus and method of use thereof
US9749179B2 (en) * 2008-05-30 2017-08-29 Arris Enterprises Llc Fast initialization of multi-mode devices
EP2393291B1 (en) 2010-06-07 2012-12-19 Angel Iglesias S.A. Programmable amplifier for television channels
ES2836352T3 (es) 2016-06-03 2021-06-24 Unitron Nv Un sistema de distribución de señales de radiofrecuencia digital

Also Published As

Publication number Publication date
WO2021140197A1 (en) 2021-07-15
EP3849109A1 (en) 2021-07-14

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP1931138B1 (en) Digital broadcast receiver and one-touch channel setting method
US2665377A (en) Universal tuning system for television receivers
US7263469B2 (en) Multiple RF signal switching apparatus
US8019275B2 (en) Band upconverter approach to KA/KU signal distribution
US5345607A (en) RDS radio receiver with program type mode
EP2486662B1 (en) Self-discovery of an rf configuration for a wireless system
US9654838B2 (en) Single-cable automatic IRD installation procedure
US7991348B2 (en) Triple band combining approach to satellite signal distribution
CN100385929C (zh) 卫星信号接收系统
CN117177364A (zh) 并行使用及扫描无线信道
CN101902763A (zh) 一种广播波束权值的配置和更新方法及装置
JP2015531142A (ja) 装置内のインジケータ光源を制御する装置及び方法
BE1027817B1 (nl) Radiofrequentie-signaalverwerkingsinrichting
CN102668557A (zh) 保护卫星接收不受强地面信号影响的方法
CN101341478A (zh) 用于在可编程电路中下载配置文件的方法和包括该部件的装置
CN102833770A (zh) 电调天线设备及其关联小区的方法、天线组件及基站
EP3157263B1 (en) Multiple dwelling channel stacking system
CN101015146A (zh) 用于经由卫星接收至少使用两种极化的数据的装置
US20150281766A1 (en) Digital Data Processing Apparatus and Method
CN212115548U (zh) 一种低噪声下变频器和一种信号处理系统
KR100841560B1 (ko) 복수 개의 튜너가 구비된 디지털 방송 수신기에서의 튜너지정 방법 및 그 디지털 방송 수신기
US8958511B2 (en) System and method for detecting broadband global positioning system (GPS) jamming
US2843683A (en) Television tuner input circuit
US11405916B2 (en) Method and apparatus for automated signal analysis and reporting among RF receiver devices
KR20220024063A (ko) 공기 콘텐츠를 통해 배포하기 위한 활성 안테나 시스템

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20210625