Paneel voor het vormen van een vloerbekleding, werkwijze voor het vervaardigen van dergelijke panelen en granulaat hierbij aangewend.
Deze uitvinding heeft betrekking op panelen voor het vormen van een vloerbekleding, op een werkwijze voor het vervaardigen van dergelijke panelen en op een granulaat hierbij aangewend.
Meer speciaal heeft de uitvinding betrekking op panelen die minstens een laag, meer speciaal een substraatlaag, uit thermoplastisch materiaal omvatten. Verder kunnen dergelijke panelen boven voomoemde laag minstens nog een toplaag met een gedrukt decor en een doorschijnende of doorzichtige slijtlaag omvatten.
In het bijzonder betreft de huidige uitvinding panelen van het type dat aan twee of meer tegenovereenliggende randen koppelmiddelen of koppeldelen bevat, waarmede twee van dergelijke vloerpanelen aan de betreffende randen kunnen worden gekoppeld zodanig dat zij aan elkaar zijn vergrendeld zowel in een horizontale richting loodrecht op de betreffende rand en in het vlak van de vloerpanelen, als in een verticale richting loodrecht op het vlak van de vloerpanelen. Dergelijke vloerpanelen kunnen worden aangewend voor het samenstellen van een zogenaamde zwevende vloerbekleding, waarbij de vloerpanelen bij hun randen aan elkaar zijn verbonden, doch vrij op de ondergrond liggen.
Dergelijke panelen zijn bijvoorbeeld gekend uit het EP 1 938 963 en het WO 2010/023042. Uit deze documenten zijn meer speciaal vinylgebaseerde vloerpanelen bekend voor het vormen van een zwevende vloerbekleding. Dergelijke vinylgebaseerde vloerpanelen vertonen doorgaans een dikte van 3 tot 5 millimeter en bezitten een hoge materiaaldensiteit. De kern van de panelen is telkens opgebouwd uit een of meerdere lagen thermoplastisch materiaal, bijvoorbeeld zacht PVC, dat vulmiddelen kan omvatten. Boven de bedrukking is een transparante thermoplastische laag en eventueel een oppervlakkige laklaag aangebracht.
De panelen uit de stand van de techniek vertonen het nadeel dat zij sterk onderhevig zijn aan krimpen en uitzetten onder invloed van temperatuur. Krimpen en uitzetten kan leiden tot opstuiken van de vloerbekleding of de afzonderlijke panelen en bijvoorbeeld tot het onderling lossen van de koppeldelen of tot het uit elkaar bewegen van de afzonderlijke paneelvormige elementen, waarbij spleten kunnen ontstaan. De eigenschappen van de panelen uit de stand van de techniek zijn zodanig dat er al problemen kunnen ontstaan bij opwarming door invallend zonlicht bijvoorbeeld bij een raam in een kamer.
Uit het WO 2012/004701 is het gekend een glasvezellaag of ingebedde profielen aan te wenden voor het verhogen van de dimensionele stabiliteit van dergelijke panelen. In het bijzonder is hier de buigstijfheid van de panelen aangepakt.
De huidige uitvinding beoogt een alternatief paneel, dat in de eerste plaats bedoeld is als een vloerpaneel voor het vormen van een zwevende vloerbekleding. Volgens verschillende voorkeurdragende uitvoeringsvormen van de uitvinding wordt tevens een oplossing geboden voor één of meer problemen met de panelen uit de stand van de techniek.
Hiertoe betreft de uitvinding volgens haar eerste onafhankelijk aspect paneel voor het vormen van een vloerbekleding, waarbij dit paneel minstens een laag bestaande uit thermoplastisch materiaal omvat, met als kenmerk dat voomoemde laag minstens nog afzonderlijke vezels omvat, bij voorkeur met een lengte groter dan 1 mm. Met “afzonderlijke vezels” wordt bedoeld dat zij op zich geen deel uit maken van een laag of een geprefabriceerde laag, zoals een glasvezeldoek, maar bijvoorbeeld vrij verspreid zijn in het thermoplastisch materiaal, al dan niet uniform. De uitvinders hebben vastgesteld dat het gebruik van dergelijke losse of afzonderlijke vezels in hoge mate kan bijdragen tot de dimensionele stabiliteit van de panelen, en dan in het bijzonder de mate van uitzetting of krimp kan beperken. Dergelijke afzonderlijke vezels blijken over het algemeen beter ingebed in het thermoplastisch materiaal dan bijvoorbeeld een glasvezeldoek. Bovendien kunnen zij over een grotere dikte van het thermoplastisch materiaal actief zijn dan dergelijk glasvezelvlies (non woven) of glasvezeldoek (woven), zodanig dat krimpen of uitzetten door afschuiven over dergelijk glasvezeldoek in grote mate kan worden vermeden.
Bij voorkeur vertonen de betreffende de vezels een gemiddelde lengte van 3 millimeter of meer. Goede resultaten zijn behaalt met vezels met een gemiddelde lengte van ongeveer 4,5 millimeter. Bij voorkeur is de gemiddelde lengte korter dan 10 millimeter, of zelfs korter dan 6 millimeter.
Bij voorkeur omvat de betreffende laag tussen 1 en 25 gewichtspercent van de betreffende vezels, en beter nog tussen 5 en 15 gewichtspercent, zonder dat eventuele andere vulmiddelen zoals krijt worden meegerekend.
Bij voorkeur worden voor de vezels glasvezels toegepast. Er wordt bij voorkeur gekozen voor E-Glass, bijvoorbeeld zoals gedefinieerd in DIN 1259. Volgens een alternatief kunnen staalvezels of andere vezels, zoals carbonvezels, aramidevezels of polyetheenvezels worden toegepast.
Bij voorkeur worden vochtresistente vezels toegepast, en dus geen cellulosevezels, tenzij deze ommanteld zijn of behandeld zijn, bijvoorbeeld door middel van acetylering, om ze minstens in enige mate vochtresistent te maken.
Bij voorkeur vertonen de vezels, bijvoorbeeld glasvezels, gemiddeld een diameter gelegen tussen 1 en 100 micrometer of beter tussen 3 en 30 micrometer, waarbij het bereik tussen 5 en 25 micrometer in verscheidene experimenten als beste naar voor is gekomen.
Bij voorkeur zijn de vezels voorzien van een bekleding of een behandeling die de hechting met het thermoplastisch materiaal verbetert. Bij voorkeur is het oppervlak van de vezels behandelt met Silaan.
Bij voorkeur vertonen de vezels een thermische uitzettingscoëffïciënt die kleiner is dan het thermoplastisch materiaal waarin ze zich bevinden en/of een Young’s modulus die groter is dan het thermoplastisch materiaal waarin ze zich bevinden.
Bij voorkeur worden vezels toegepast met een Young’s modulus van meer dan 40, beter nog meer dan 60 GPa.
Bij voorkeur worden vezels toegepast met een thermische uitzettingscoëfficiënt van minder dan 30 pm/mK, en beter nog van minder dan 5 pm/mK.
Bij voorkeur betreft het voomoemde thermoplastisch materiaal Polyvinylchloride, bij voorkeur semi-rigide of zelfs zacht Polyvinylchloride (PVC), namelijk PVC met weekmakers, bijvoorbeeld met een aandeel weekmakers in de PVC van meer dan 20 of meer dan 30 gewichtspercent. Het is duidelijk dat in de plaats van PVC ook gewerkt kan worden met polypropyleen (PP), polyethyleen (PET) of polyurethaan (PUR).
Bij voorkeur omvat het paneel van de uitvinding boven voomoemde laag minstens nog een gedrukt decor en een erboven aangebrachte doorschijnende of doorzichtige slijtlaag omvat. Het voomoemde decor kan bestaan uit een bedrukking uitgevoerd op een kunststoffolie omvatten, bijvoorbeeld een bedrukte PVC folie, PU folie, PP folie, PET folie. In het geval van een PP folie kan het bijvoorbeeld gaan om georiënteerde polypropyleen folies. De slijtlaag omvat bij voorkeur eveneens een thermoplastisch materiaal, zoals PVC, PU, PP of PET. Bij voorkeur is de transparante thermoplastische slijtlaag vrij van vaste additieven, zoals keramische partikels ter bevordering van de sleetweerstand, al is dit soort partikels op zich niet uitgesloten. De uitvinder heeft echter vastgesteld dat zij achterwege kunnen worden gelaten met het oog op het bekomen van een goede transparantie, terwijl toch nog een aanvaardbare sleetweerstand wordt behouden, namelijk een sleetweerstand vergelijkbaar of beter dan die van een laminaatpaneel uit de AC2 of AC3 klasse, gemeten volgens EN 13329. De slijtlaag vertoont bij voorkeur een dikte van minimaal 0,15 millimeter, en beter nog minimaal 0,3 millimeter, doch bij voorkeur minder dan 1 millimeter, waarbij 0,2 tot 0,4 millimeter een goede waarde is. Met deze goede waarde kan aan de hand van het thermoplastisch materiaal van de slijtlaag alleen, dus zonder eventuele vaste additieven in rekening te brengen, al een afdoende slijtvastheid worden bekomen voor residentiële toepassingen. Zo bijvoorbeeld is het mogelijk een IP waarde (initial wear point) van 2000 of meer te halen met de tabertesten, zoals beschreven in het EN 13329, annex E.
Volgens een alternatief is het niet uitgesloten dat het gedrukt decor of de bedrukking aan de onderzijde van de slijtlaag zou zijn aangebracht.
Bij voorkeur omvat de voomoemde thermoplastische laag minstens nog een glasvezeldoek of glasvezelvlies omvat. Bij voorkeur betreft het hierbij een zogenaamde “non woven”, namelijk om een glasvezelvlies. De uitvinders hebben vastgesteld dat dit met een glasvezelvlies een betere inbedding in het thermoplastisch materiaal kan worden bereikt en daardoor een efficiëntere werking van de glasvezels.
Bij voorkeur betreft de thermoplastische laag, die volgens de uitvinding de afzonderlijke vezels omvat, een substraatlaag, namelijk een laag die zich onder een toplaag uitstrekt. Bij voorkeur bevindt dergelijke laag zich minstens halfweg in de dikte van het paneel. Op deze manier wordt het risico op een eventueel buigeffect bij veranderende temperatuur beperkt of uitgesloten.
Het substraat van het paneel kan op verschillende mogelijke wijzen zijn opgebouwd. Hieronder worden enkele mogelijkheden opgesomd zonder exhaustief te zijn.
Volgens een eerste mogelijkheid omvat het paneel minstens twee dergelijke lagen op basis van thermoplastisch materiaal. Deze lagen kunnen zich direct op elkaar bevinden, of gescheiden zijn door één of meer tussenliggende lagen, zoals een glasvezeldoek of glasvezelvlies. Volgens deze eerste mogelijkheid wordt de dikte van het paneel bij voorkeur voor 40 percent of meer, of zelfs voor de helft of meer gevormd door deze lagen. Met andere woorden kan het substraat van het paneel, dus de lagen die zich onder het decor bevinden, hoofdzakelijk gevormd worden door dergelijke lagen met thermoplastisch materiaal en afzonderlijke vezels. Het spreekt voor zich dat op deze manier de mate van uitzetting of krimp bij temperatuurvariaties doeltreffend kan worden verminderd.
Volgens een tweede mogelijkheid omvat het paneel slechts één dergelijke laag op basis van thermoplastisch materiaal en vezels. Dergelijke laag bevindt zich bij voorkeur minstens in het midden van de dikte van het paneel en/of het substraat. De betreffende laag maakt bij voorkeur minstens 10 percent, en beter minstens 50 percent van de dikte van het paneel en/of het substraat uit. Het overige gedeelte van de dikte van het substraat kan dan gevormd worden door lagen thermoplastisch materiaal, die dan niet noodzakelijk vezels omvatten en/of door één of meerdere glasvezeldoeken of glasvezelvliezen. Het is niet uitgesloten dat de betreffende laag meer dan 80 percent of zelfs het volledige substraat vormt.
Bij voorkeur vertoont het substraat een dikte van 1,3 tot 10 millimeter. Het volledige vloerpaneel vertoont bij voorkeur een dikte gelegen tussen 2 en 6 millimeter. Bij voorkeur vormt het substraat minstens de helft van de dikte van het vloerpaneel.
Aan de onderzijde van het substraat kan een tegenlaag of onderlaag, bij voorkeur een dampdichte laag, zijn aangebracht. Dergelijke tegenlaag of onderlaag bestaat bij voorkeur uit een thermoplastische kunststoflaag. De tegenlaag vertoont bij voorkeur een dikte die overeenstemt met de dikte van de toplaag, inclusief eventuele ruglaag, doch is bij voorkeur dunner uitgevoerd. De tegenlaag functioneert bij voorkeur als balanceerlaag, zodanig dat een evenwichtige sandwichstructuur kan worden bekomen, namelijk zonder of met slechts minimale schoteling van de panelen.
Bij voorkeur omvat het voomoemde thermoplastisch materiaal van de laag die volgens de uitvinding de afzonderlijke vezels omvat, verder nog vulmiddelen, zoals kalksteen.
Als bovenste laag van het paneel kan een laklaag worden aangewend. Het kan hierbij gaan om een UV of een elektronenstraal uithardende laklaag of om een PU laklaag.
Bij voorkeur wordt de uitvinding toegepast bij vloerpanelen die aan de betreffende randen zijn voorzien van mechanische koppelmiddelen die toelaten dat twee van dergelijke vloerpanelen aan elkaar kunnen worden gekoppeld zodanig dat een vergrendeling ontstaat zowel in een verticale richting loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen, als in een horizontale richting loodrecht op de gekoppelde rand en in het vlak van de panelen. Bij voorkeur vertonen de koppelmiddelen nog één of een combinatie van twee of meer van volgende eigenschappen: - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen of koppeldelen hoofdzakelijk zijn uitgevoerd als een tand en een groef begrensd door een bovenlip en een onderlip, waarbij deze tand en groef hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de vergrendeling in voomoemde verticale richting, en waarbij de tand en de groef van bijkomstige vergrendeldelen, hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de vergrendeling in voomoemde horizontale richting, zijn voorzien. Bij voorkeur omvatten de vergrendeldelen een uitsteeksel aan de onderzijde van de tand en een uitsparing in de onderste groeflip. Dergelijke koppelmiddelen en vergrendeldelen zijn bijvoorbeeld gekend uit het WO 97/47834; - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen of koppeldelen de gekoppelde vloerpanelen tegen elkaar aandrukken, bijvoorbeeld doordat deze mechanische koppelmiddelen uitgevoerd zijn met zogenaamde voorspanning, zoals op zich bekend is uit het EP 1 026 341. De spankracht waarmede de vloerpanelen tegen elkaar of naar elkaar toe worden gedrukt, kan bijvoorbeeld, in combinatie met bovenstaande eigenschap, worden bekomen aan de hand van een in gekoppelde positie uitgebogen onderlip die in een poging terug te veren tegen de onderzijde van de tand aandrukt; - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen een koppeling toelaten aan de hand van een horizontale, of quasi horizontale, schuifbeweging van de panelen naar elkaar toe; - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen een koppeling toelaten aan de hand van een wentelbeweging W langs de betreffende randen; - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen een koppeling toelaten aan de hand van een neerwaarts gerichte beweging van een mannelijk koppeldeel, bijvoorbeeld met een tand, tot in een vrouwelijk koppeldeel, bijvoorbeeld met een groef. Bij dit type panelen is er een hoog risico op loskomen van de verbinding bij uitzetting of opstuiking van de panelen, vermits in dergelijk geval de vergrendeling in verticale richting zwak kan zijn; - de eigenschap dat de mechanische koppelmiddelen, of op zijn minst de bijhorende bovenrand verwezenlijkt is aan de hand van een freesbewerking met roterende frees werkt ui gen.
Bij voorkeur zijn voomoemde koppelmiddelen hoofdzakelijk verwezenlijkt in voomoemd substraat, meer speciaal minstens in de laag die volgens de uitvinding de losse vezels omvat. Bij voorkeur zijn voomoemde koppelmiddelen voorzien aan de hand van een ffeesbewerking met roterende freeswerktuigen. Bij voorkeur betreft het vloerpaneel van de uitvinding een rechthoekig, hetzij langwerpig, hetzij vierkant, paneel dat aan beide paren tegenovereenliggende randen van mechanische koppelmiddelen is voorzien.
Panelen die voorzien zijn van koppelmiddelen vertonen bij voorkeur een dikte van minstens 2,5, beter nog minstens 3 millimeter.
Het is niet uitgesloten dat de uitvinding wordt toegepast voor panelen die aan hun randen vrij zijn van koppelmiddelen, waarbij deze panelen dan bedoeld zijn om met hun onderzijde tegen de ondergrond te worden verlijmd. Dergelijke panelen vertonen bij voorkeur een dikte van minder dan 4 millimeter, doch bij voorkeur van meer dan 1,5 millimeter.
De panelen van de uitvinding vertonen bij voorkeur een breedte van 8 centimeter of meer. Bijzonder voorkeurdragende afmetingen zijn een breedte gelegen tussen 14 en 22 centimeter en een lengte gelegen tussen 118 en 220 centimeter. Het is duidelijk dat het hier gaat om paneelvormige elementen en dus niet om kamerbrede vloerbekledingen. De paneelvormige elementen dienen echter niet noodzakelijk star te zijn, maar kunnen oprolbaar zijn. In het bijzonder betreft de uitvinding zogenaamde LVT (luxury vinyl tile) in plankformaat of in tegelformaat.
Volgens een onafhankelijk tweede aspect betreft de uitvinding nog een werkwijze die kan worden aangewend voor het vervaardigen van panelen met de kenmerken van het eerste aspect of de voorkeurdragende uitvoeringsvormen daarvan, doch die ook breder kan worden toegepast. Hiertoe betreft de uitvinding een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze werkwijze minstens de stap omvat van het vormen van een laag thermoplastisch materiaal, met als kenmerk dat de gevormde laag afzonderlijke vezels omvat, bij voorkeur met een lengte groter dan 1 millimeter.
Volgens een bijzondere voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt voomoemde laag gevormd op basis van een granulaat van het voomoemde thermoplastische materiaal. Dit granulaat kan bijvoorbeeld initieel gestrooid of anderzijds gedeponeerd worden op een ondergrond, waarna dit granulaat middels een, bij voorkeur verwarmde, persbewerking wordt geconsolideerd tot een thermoplastische laag. Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt het granulaat gedeponeerd, of eventueel gestrooid, op een transportinrichting, en tussen de banden van een continue persinrichting gevoerd waar de consolidatie plaatsvindt, of althans toch minstens wordt geïnitieerd. Volgens de huidige bijzondere voorkeurdragende uitvoeringsvorm kan hiertoe een inrichting worden aangewend zoals diegene die op zich bekend is uit het WO 2012/016916.
Volgens nog een andere bijzondere voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt voomoemde laag gevormd op basis van een geëxtrudeerd thermoplastisch materiaal. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om materiaal verkregen door middel van een zogenaamde bambari mixer (Kobe Steel Ltd.), waarin granules van het betreffende thermoplastisch materiaal worden gekneed, waarbij het geknede materiaal bijvoorbeeld minstens tussen een set walsen wordt geëxtrudeerd tot een laag.
Nog volgens bovenstaande twee bijzondere voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvatten voomoemde granulaten bij voorkeur minstens een gedeelte van de voomoemde afzonderlijke vezels, bij voorkeur glasvezels.
Het spreekt voor zich dat de in de voomoemde stap bekomen laag dan dient te worden verwerkt met ander materiaal, al dan niet in lagen, voor het vormen van het uiteindelijke paneel. Het is ook mogelijk dat in eerste instantie platen of vellen worden bekomen waaruit meerdere van dergelijke panelen worden bekomen door opdeling.
De verwerking van de betreffende laag kan in het algemeen plaatsvinden op verschillende manieren. Volgens een eerste mogelijkheid wordt de betreffende laag door middel van warmte en druk minstens aan het oppervlak versmolten met één of meerdere verdere thermoplastische lagen, zoals een gedrukte decorfolie en/of een slijtlaag en/of een verdere substraatlaag. Volgens een tweede mogelijkheid wordt het materiaal van één of meerdere verdere lagen, in het bijzonder één of meerdere verdere substraatlagen, in vloeibare vorm of in pastavorm aangebracht door deze te kalanderen of anderzijds aan te brengen op de reeds gevormde laag. Volgens een derde mogelijkheid wordt de laag die volgens de uitvinding de vezels bevat, aangebracht op reeds gevormde andere lagen, bijvoorbeeld op een glasvezelvlies of op een glasvezeldoek en/of op een verdere reeds gevormde substraatlaag.
Bij voorkeur omvat de werkwijze van de uitvinding de stap van het in de betreffende laag aanbrengen van een glasvezellaag, bij voorkeur een glasvezelvlies of “non woven”.
Volgens een derde onafhankelijk aspect betreft de huidige uitvinding nog een materiaal dat kan worden aangewend in de werkwijze van het tweede aspect en/of de voorkeurdragende uitvoeringsvormen daarvan. Hiertoe betreft de uitvinding een granulaat voor het vormen van thermoplastisch materiaal, waarbij dit granulaat naast het betreffende thermoplastisch materiaal tevens glasvezels omvat, bij voorkeur met een gemiddelde lengte groter dan 1 mm, en beter nog inet een gemiddelde lengte van 3 millimeter of meer.
Het spreekt voor zich dat het thermoplastisch materiaal verder de samenstellingen kan vertonen die in het kader van het eerste aspect zijn aangehaald. Bij voorkeur betreft het thermoplastisch materiaal een uitgangsmateriaal voor het vormen van semi-rigide of zachte PVC.
Het is duidelijk dat, volgens de uitvinding, met “substraat” een interne laag van het vloerpaneel zelf wordt bedoeld, die op zich één of meerlagig kan zijn uitgevoerd, doch waarbij de betreffende laag of lagen bij voorkeur een gezamenlijke dikte vertonen die groter is dan de helft van de dikte van het volledige betreffende paneel en/of waarbij de betreffende laag of lagen een gezamenlijk gewicht vertonen dat bij voorkeur groter is dan de helft van het gewicht van het volledige betreffende paneel. Bij voorkeur is de contour van de eventuele koppeldelen hoofdzakelijk of volledig uitgevoerd in het substraat.
Verder is het duidelijk dat met “vezels” langwerpige deeltjes bedoeld worden. Bij voorkeur is de lengte van dergelijke vezel op zijn minst honderdmaal de gemiddelde diameter ervan. Het gaat bij voorkeur over vezels met cirkelvormige of nagenoeg cirkelvormige doorsnede.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 een paneel weergeeft met de kenmerken van de uitvinding; figuur 2 op grotere schaal een dwarsdoorsnede weergeeft volgens de lijn II-II op figuur 1; figuur 3 schematisch enkele stappen in een werkwijze met de kenmerken van het tweede aspect weergeeft.
Figuur 1 geeft een rechthoekig en langwerpig vloerpaneel 1 weer met een paar lange zijden 2-3 en een paar korte zijden 4-5.
Figuur 2 geeft weer dat het betreffende vloerpaneel 1 uit verschillende lagen 6-7-8-9-10 is opgebouwd.
Het substraat 11 is gevormd door een laag 9 uit thermoplastisch materiaal, in dit geval zachte PVC, die afzonderlijke vezels, zoals glasvezels, omvat. De betreffende substraatlaag 9 omvat verder een ingebed glasvezelvlies 12. Boven de betreffende laag 9 is een toplaag 13 voorzien, die op zich een bedrukte decorfolie 7 en een transparante slijtlaag 6 op basis van thermoplastisch materiaal omvat. De toplaag 13 omvat verder nog een zich onder de decorfolie 7 bevindende ruglaag 8. In het voorbeeld zijn zowel de ruglaag 8, de decorfolie 7 en de slijtlaag 6 op basis van Polyvinylchloride uitgevoerd.
In het voorbeeld is de decorfolie 7 voorzien van een bedrukking met een houtpatroon 14, waarbij per paneel 1 telkens de afbeelding is voorzien van één enkele houten plank.
Aan de onderzijde 15 van het substraat 11 is een tegenlaag 10, eveneens op basis van zachte PVC, aangebracht.
Figuur 2 geeft weer dat de laag 9 die de vezels omvat minstens in het midden van de dikte T van het substraat 11 aanwezig is. In dit geval vormt de betreffende laag 9 het volledige substraat 11.
Figuur 2 geeft verder nog weer dat de betreffende laag 9 die de afzonderlijke vezels omvat minstens 40 percent, en hier zelfs meer dan de helft van de dikte Tl van het paneel 1 uitmaakt.
Het paneel 1 van het voorbeeld is verder aan beide tegenoverliggende randen 2-3 voorzien van mechanische koppelmiddelen of koppeldelen 16. Figuur 2 toont dat minstens de mechanische koppelmiddelen 16 aan het lange paar zijden 2-3 toelaten dat twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan elkaar kunnen worden gekoppeld zodanig dat een vergrendeling ontstaat zowel in een verticale richting V1 loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1, als in een horizontale richting Hl loodrecht op de gekoppelde randen 2-3 en in het vlak van de panelen 1. De afgebeelde koppelmiddelen 16 vertonen de eigenschap dat zij hoofdzakelijk zijn uitgevoerd als een tand 17 en een groef 18 begrensd door een bovenlip 19 en een onderlip 20, waarbij deze tand 17 en groef 18 hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor de vergrendeling in voomoemde verticale richting VI, en waarbij de tand 17 en de groef 18 van bijkomstige vergrendeldelen 21-22, hoofdzakelijk verantwoordelijk voor de vergrendeling in voomoemde horizontale richting Hl, zijn voorzien. In dit geval omvatten de vergrendeldelen een uitsteeksel 21 aan de onderzijde van de tand 17 en een ermee samenwerkende uitsparing 22 in de onderlip 20.
De hier weergegeven koppelmiddelen 16 laten minstens een koppeling toe aan de hand van een wentelbeweging W langs de betreffende randen 2-3.
De mechanische koppelmiddelen 16 zijn hoofdzakelijk uitgevoerd in de laag 9, die volgens de uitvinding, de afzonderlijke vezels omvat. In het voorbeeld zijn zij voorzien aan de hand van een freesbewerking, bijvoorbeeld met roterende gereedschappen.
Figuur 3 geeft enkele stappen weer uit een werkwijze voor het vervaardigen van het paneel uit de figuren 1 en 2. Meer in het bijzonder wordt de stap weergegeven van het vormen van de laag 9 met thermoplastisch materiaal die, volgens de uitvinding, de afzonderlijke vezels omvat.
In het voorbeeld van figuur 3 wordt de betreffende laag 9 gevormd op basis van een granulaat 23 van het betreffende thermoplastische materiaal. Het betreft hierbij een granulaat 23 met de kenmerken van het derde aspect, waarbij de granules tevens glasvezels omvatten.
Figuur 3 geeft weer dat het granulaat 23 initieel aan de hand van een strooiinrichting 24 op een transportinrichting 25 wordt gedeponeerd, waarna het tussen de banden 26 van een continue persinrichting 27 wordt geconsolideerd. Hierbij wordt het granulaat 23 voorbij één of meerdere verwarmingsinrichtingen 28 gevoerd, en kan het eventueel na de persbewerking of op het einde van de persbewerking terug worden afgekoeld. Door een afkoeling wordt bereikt dat de verperste platen, vellen of lagen relatief snel hanteerbaar zijn voor verdere verwerking.
Figuur 3 geeft verder nog weer dat gelijktijdig met het verpersen een verdere laag, in dit geval de glasvezellaag 12, kan worden aan- of ingebracht door dit in de persbewerking op of tussen het granulaat 23 mee te geven. Het kan bijvoorbeeld zoals voomoemd gaan om een glasvezellaag 12 of om een ruglaag 8, een decorfolie 7 of een slijtlaag 6. Het kan ook gaan om een samenstel van reeds aan elkaar gelamineerde lagen, zoals een reeds volledig of gedeeltelijk samengestelde toplaag 3, die bijvoorbeeld minstens een decorfolie 7 en een slijtlaag 6 omvat, of minstens een ruglaag 8 en een decorfolie 7, of zowel de ruglaag 8, decorfolie 7 als de slijtlaag 6. Een eventuele oppervlakkige laklaag wordt bij voorkeur aangebracht na de persbewerking. Zulks is hier niet weergegeven.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijke panelen, werkwijzen en granulaten kunnen volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden. Bovendien kunnen de panelen in de plaats van als vloerpanelen, ook worden uitgevoerd als wandpanelen of plafondpanelen of zelfs als meubelpanelen.