BE1020726A5 - Vat met drukaflaatklep. - Google Patents

Description

Vat met drukaflaatklep

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een drukaflaatklep, in het bijzonder een drukaflaatklep voor gebruik in een houder of vat voor een fluïdum onder druk, zoals gecarboniseerde dranken, in het bijzonder bier.

US 6,286,730 openbaart een vat met een drukaflaatklep 20 die een aflaattoren 36 omvat.

US 6,311,875 beschrijft een container met een fitting 18 waarin twee drukaflaatkleppen zijn voorzien en met een koppeling 126 waarin een backup drukaflaatklep is voorzien.

Bestaande drukaflaatkleppen hebben het nadeel veelal weinig compact te zijn en meerdere onderdelen te bevatten die slecht recycleerbaar zijn.

De uitvinding heeft als doel een houder met een drukaflaatklep die compact en betrouwbaar is, te verschaffen.

Daartoe verschaft de uitvinding een houder voor een fluïdum onder druk, bij voorkeur voor gecarboniseerde dranken, omvattende een fitting met een aanzuigbuis voor het aanzuigen van het fluïdum in de houder, waarbij een drukaflaatklep gemonteerd is in een boveneinde van de aanzuigbuis of gemonteerd is in een hals van de houder. De drukaflaatklep omvat een afsluitlichaam dat verend gemonteerd is en door inveren beweegbaar is van een 'sluitstand naar een open stand.

Een in de aanzuigbuis gemonteerde uitvoering heeft het voordeel dat de drukaflaatklep op een handige wijze monteerbaar is in de fitting en dat de houder zelf niet aangepast dient te worden. Een in de hals gemonteerde uitvoering kan leiden tot een zeer compacte uitvoering, waarbij de drukaflaatklep bijvoorbeeld ingewerkt of ingebouwd kan worden in een fittinglichaam dat voorzien is in de houder.

Het afsluitlichaam is bij voorkeur verend gemonteerd via een veermiddel zodanig dat als gevolg van een druk boven een bepaalde kritische druk het veermiddel inveert om het afsluitlichaam van een sluitstand naar een open stand te bewegen. In geval van montage in de aanzuigbuis is de drukaflaatklep bij voorkeur verticaal gemonteerd, dit wil zeggen dat het afsluitlichaam verticaal beweegbaar is tussen de sluitstand en de open stand.

In het geval van de uitvoering in de aanzuigbuis is het boveneinde van de aanzuigbuis bij voorkeur voorzien van een kap met een gat, welk gat in de sluitstand van het afsluitlichaam door het afsluitlichaam is afgedicht. Merk op dat de kap in één stuk met de aanzuigbuis gevormd kan zijn, maar ook een onderdeel kan zijn van een op of in de aanzuigbuis bevestigbaar of koppelbaar onderdeel. De kap kan bijvoorbeeld ook een onderdeel zijn van een verend in of op de aanzuigbuis aangebrachte behuizing. Het gat en het afsluitlichaam hebben bij voorkeur een zodanige vormgeving dat het afsluitlichaam naar buiten toe uit de kap drukbaar is. Wanneer de drukaflaatklep zich opent, kan het fluïdum door dit gat naar buiten stromen. Volgens een alternatief is het boveneinde van de aanzuigbuis open en is het afsluitlichaam in de sluitstand op afdichtende wijze opgenomen in dit open einde.

Het afsluitlichaam omvat bij voorkeur een klemstuk en een veersteun voor een veermiddel, waarbij het klemstuk verbonden is met de veersteun en het veermiddel werkzaam is tussen de veersteun en de aanzuigbuis of de hals van de houder, zodanig dat wanneer de druk in de houder een kritische waarde overschrijdt, de veersteun door deze druk het veermiddel indrukt en zo het klemstuk naar buiten drukt. In het geval dat een kap voorzien is aan het boveneinde van de aanzuigbuis is het veermiddel bij voorkeur werkzaam tussen de veersteun en de kap van de aanzuigbuis.

Het afsluitlichaam omvat bij voorkeur een middendeel met een eerste einde waaraan het klemstuk voorzien is en een tweede einde waaraan de veersteun voorzien is, waarbij het veermiddel een rond het middendeel aangebrachte veer is. Het middendeel is bij voorkeur in hoofdzaak cilindrisch. Het klemstuk is bij voorkeur integraal gevormd aan het middendeel, maar kan ook via een klemverbinding verbonden zijn met het middendeel. De veersteun strekt zich bij voorkeur ringvormig rond het middendeel uit en is bij voorkeur voorzien van een opstaande omtrekswand, zodanig dat een uiteinde van een veer opneembaar is tussen het middendeel en de opstaande omtrekswand.

Volgens een voordelige uitvoering omvat het afsluitlichaam een klemstuk dat op afdichtende wijze opneembaar is in een opening, waarbij de opening en het klemstuk een zodanige vormgeving hebben dat het klemstuk uit de opening drukbaar is, in een richting gaande van binnenin de houder naar buiten. De opening is bijvoorbeeld voorzien in een kap aan het boveneinde van de aanzuigbuis of in de hals van de houder. Het klemstuk heeft, gezien in de uitdrukrichting, bij voorkeur een divergerende vorm, zodanig dat het klemstuk naar buiten maar niet naar binnen beweegbaar is. Het klemstuk kan bijvoorbeeld in hoofdzaak de vorm van een afgeknotte kegel of piramide hebben.

Het klemstuk is bij voorkeur roteerbaar gemonteerd tussen de sluitstand en een open stand, een en ander zodanig dat het klemstuk door rotatie uit de opening naar buiten beweegt. Hierbij zijn het klemstuk en de opening bij voorkeur niet rotatiesymmetrisch, zodanig dat een rotatie van het klemstuk een naar buiten bewegen van het klemstuk teweegbrengt.

Indien het klemstuk bijvoorbeeld voorzien wordt van een uitsparing voor koppeling met de kop van een schroevendraaier, of van een andere koppelmogelijkheid, kan het klemstuk manueel verdraaid worden voor het aflaten van de druk uit het vat. Naast de automatische opening van de klep als gevolg van een te hoge druk in de houder, kan men de klep op die manier ook manueel openen. Dit is met name nuttig wanneer het vat leeg is en de gebruiker om veiligheidsredenen de druk kan aflaten waar en wanneer hij dit wenst. Het klemstuk kan, kijkend loodrecht op de opening, bijvoorbeeld een breedteafmeting en een lengteafmeting hebben die verschillend zijn van elkaar, terwijl het klemstuk, gezien in de uitdrukrichting, een divergerende vorm heeft. Op die manier kan men door een verdraaiing van het klemstuk over 90 graden het klemstuk in een open stand plaatsen.

Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm is de aanzuigbuis voorzien van één of meer openingen voor het doorlaten van fluïdum uit het vat en is de drukaflaatklep in hoofdzaak boven de één of meer openingen aangebracht.

Volgens een voordelige uitvoering omvat de drukaflaatklep een klemstuk, een veersteun en een veermiddel. Het klemstuk is verbonden met de veersteun en het veermiddel is werkzaam tussen de veersteun en de aanzuigbuis of hals, zodanig dat wanneer de druk in de houder een kritische waarde (bijvoorbeeld een waarde tussen 5 en 7 bar) overschrijdt, de veersteun tegen de werking van het veermiddel het klemstuk naar buiten drukt. De veersteun is bij voorkeur een integraal stuk, bijvoorbeeld vervaardigd door spuitgieten, dat een basis en een vanaf de basis opwaarts gerichte verbindingsas omvat, welke verbindingsas bevestigd is aan of in het klemstuk. Daartoe kan het klemstuk bijvoorbeeld voorzien zijn van een uitsparing waarin het uiteinde van de verbindingsas drukbaar is, waarbij de vormgeving van de uitsparing en van het uiteinde zodanig zijn dat de verbindingsas is vastgezet in het klemstuk. De verbinding tussen het klemstuk en de verbindingsas kan bijvoorbeeld een zwaluwstaart verbinding zijn.

Volgens een voordelige uitvoeringsvorm is het klemstuk vervaardigd uit een kunststofmateriaal dat meer samendrukbaar is dan het kunststofmateriaal waaruit de veersteun is vervaardigd. Het klemstuk kan bijvoorbeeld vervaardigd zijn uit een EPDM (ethyleen propyleen dieen monomeer) materiaal of een NBR (nitrilbutadieenrubber) materiaal, bij voorkeur met goede afdichtingseigenschappen, terwijl de veersteun bijvoorbeeld vervaardigd kan zijn uit een harder kunststofmateriaal zoals PET.

Volgens een alternatieve uitvoering zijn het klemstuk en de veersteun uit hetzelfde materiaal vervaardigd. In dit geval kan een afzonderlijke dichting aangebracht zijn rond het klemstuk, bijvoorbeeld een losse O-ring of een overmoulded elastische rubber, welke de afdichting garandeert. Het klemstuk en de veersteun kunnen dan bijvoorbeeld vervaardigd zijn uit een PET materiaal.

Volgens nog een andere mogelijke uitvoeringsvorm omvat de drukaflaatklep een behuizing die op dichte wijze gemonteerd is in een boveneinde van de aanzuigbuis of in de hals. De behuizing is onderaan voorzien van een onderste opening en bovenaan van een bovenste opening. In de behuizing is een afsluitdeel via een veermiddel verend gemonteerd, bijvoorbeeld voor het afsluiten van de onderste opening. De montage is dan zodanig dat dit afsluitdeel uit de onderste opening, in de behuizing drukbaar is, terwijl het veermiddel inveert, wanneer de druk in de houder een bepaalde kritische druk overschrijdt. Een dergelijke kritische druk is bijvoorbeeld gelegen tussen 5 en 7 bar.

De onderhavige uitvinding zal nader toegelicht worden aan de hand van een aantal geenszins beperkende uitvoeringsvoorbeelden van het samenstel volgens de uitvinding met verwijzing naar de tekeningen in bijlage, waarin : figuur IA een schematische doorsnede is van een uitvoeringsvorm van een fitting van het S-type volgens de uitvinding; figuur 1B een uiteengenomen perspectivisch aanzicht van de uitvoeringsvorm van figuur IA toont; figuur 2A een schematische doorsnede is van een uitvoeringsvorm van een fitting van het A-type volgens de uitvinding; figuur 2B een schematisch perspectivisch aanzicht van het fittinglichaam van de uitvoeringsvorm van figuur 2A toont, gezien vanaf de bovenzijde; figuur 2C een schematisch perspectivisch aanzicht toont van het aanzuigbuismontagestuk van de uitvoeringsvorm van figuur 2A; figuur 2D een schematisch perspectivisch aanzicht toont van een deel van de aanzuigbuis van de uitvoeringsvorm van figuur 2A; figuur 3 een doorsnede illustreert van een uitvoeringsvorm van een in een aanzuigbuis gemonteerde drukaflaatklep volgens de uitvinding; figuur 4 een doorsnede illustreert van een uitvoeringsvorm van een in een aanzuigbuis gemonteerde drukaflaatklep volgens de uitvinding; figuren 5A en 5B respectievelijk een doorsnede en een perspectivisch aanzicht illustreren van een uitvoeringsvorm van een in een aanzuigbuis gemonteerde drukaflaatklep volgens de uitvinding; figuren 6A, 6B en 6C respectievelijk een perspectivisch bovenaanzicht van een drukaflaatklep, een perspectivisch onderaanzicht daarvan, en een perspectivisch bovenaanzicht van de drukaflaatklep zonder het afsluitlichaam illustreren; figuur 6D een perspectivisch aanzicht van een deel van het afsluitlichaam van de uitvoering van figuur 6A illustreert; figuur 6E een perspectivisch aanzicht van de veersteun van de uitvoeringsvorm van figuur 6A illustreert; figuur 7 een doorsnede doorheen de uitvoeringsvorm van figuur 6A illustreert; figuren 8A-8C de uitvoeringsvorm van figuur 6A tonen in drie opeenvolgende standen van het afsluitlichaam; figuren 9A, 9B, en 9C een eerste alternatieve uitvoeringsvorm illustreren waarin de drukaflaatklep in de hals is voorzien; en figuren 10A, en 10B een tweede alternatieve uitvoeringsvorm illustreren waarin de drukaflaatklep in de hals is voorzien.

Figuur IA illustreert een voorbeeld van een fitting van het S-type, terwijl figuur 2A een voorbeeld toont van een fitting van het A-type die gemonteerd is op een vat 100 uit kunststof, waarvan in figuur 2A enkel het bovenste deel met een hals 101 getoond is. In figuur IA is enkel de fitting en niet de houder getoond. De hals 101 is voorzien van twee zich langs de omtrek van de hals uitstrekkende halsverdikkingen, hier in de vorm van halsringen 102, 103 die integraal gevormd zijn met de hals 101 van het vat 100. Het vat 100 is typisch vervaardigd door blazen, in het bijzonder door strekblazen ("stretch blow molding"), bij voorkeur uit één van de volgende materialen: een PET materiaal, in het bijzonder "bottle grade" PET, een PP materiaal, een PE materiaal, of een PEN materiaal. Dit laatste wordt typisch gebruikt voor herbruikbare vaten. De vakman zal begrijpen dat de uitvinding evengoed toepasbaar is op zogenaamde "one way" vaten als op herbruikbare vaten. Het vat 100 is typisch ingericht voor het opslaan van een vloeistof onder een druk gelegen tussen 0,25 bar en 10,00 bar, bij voorkeur tussen 0,50 bar en 3,50 bar.

De fitting van het S-type of van het A-type omvat respectievelijk een fittinglichaam 4; 104 (zie ook figuren IB en 2B). Het fittinglichaam 4; 104 kan bevestigd worden met twee of meer ringsecties 106a, 106b die een ring vormen rond de hals 101. Het fittinglichaam 4; 104 is langs zijn omtrek voorzien van een profilering 24 (de meer of minder uistekende ribben); 124 (de platte vlakken), zie figuren 1B en 2B, en de twee ringsecties 106a, 106b zijn voorzien van een complementaire profilering voor een rotatievaste positionering. Verder is het fittinglichaam 4; 104 voorzien van een steunflens 5; 105 en bedoeld voor het opnemen van verschillende fittingonderdelen die het mogelijk maken om bijvoorbeeld een gas toe te voeren terwijl vloeistof afgevoerd wordt uit het vat. In figuren IA en 2A of 2B zijn respectievelijk de volgende fittingonderdelen te onderscheiden: een kap 31; 131, een afdichtingsring 32; 132 voor de afdichting tussen het fittinglichaam 4; 104 en de hals 101, een aanzuigbuis 33, 34; 133, 134 voor het aanzuigen van het fluïdum in het vat 100, een aanzuigbuismontagestuk 35; 135, kleponderdelen 37 en 39; 137 en 139, een veermiddel 36, 36'; 136 voor het uitoefenen van een veerwerking tegen de kleponderdelen 37 en 39; 137 en 139, een drukaflaatklep 38, 138. Dit zijn slechts twee voorbeelden en de vakman zal begrijpen dat de fitting ook anders opgebouwd kan zijn. Uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn toepasbaar op een willekeurig type fitting voor een vat.

De in figuren 2A en 2B geïllustreerde uitvoeringsvorm is bedoeld om samen te werken met een vatkoppeling van het A-°f G-type. De in figuren IA en 1B geïllustreerde uitvoeringsvorm is bedoeld om samen te werken met een vatkoppeling van het S-type. De vatkoppeling is het onderdeel dat bevestigd wordt aan de bovenkant van de fitting en dat zal toelaten dat fluïdum, typisch bier, uit het vat kan stromen terwijl gas naar binnen stroomt om het vat onder druk te houden. Naast de A-, G-, en S-vatkoppelingen bestaan ook vatkoppelingen van het D-, U- en M-type. Voor deze types zal de fitting enigszins anders uitgevoerd zijn, maar de vakman zal begrijpen dat de uitvinding even goed toepasbaar is voor dergelijke fittings.

Figuur 2C illustreert in detail het aanzuigbuismontagestuk 135 voor de uitvoeringsvorm van de fitting van het A-type. Dit stuk is voorzien van een centrale opening 500 waarin het aanzuigbuisdeel 133 dat geïllustreerd is in figuur 2D vastzetbaar is. Het aanzuigbuismontagestuk 135 is verder bij zijn omtrek voorzien van opnamedelen 502 voor lippen 127 van het fittinglichaam 104, zie figuur 2B. De naar onder gerichte lippen 127 zijn voorzien aan de onderkant van het fittinglichaam 104 en zijn elk voorzien van een gat 128 waarin telkens een uitstekend deel 501 dat voorzien is in opnamedeel 502 kan aangrijpen. Op die manier kan het aanzuigbuismontagestuk 135 vergrendeld worden in het fittinglichaam 104, aan de onderzijde daarvan. Het aanzuigbuisonderdeel 133 is voorzien van openingen 504 voor het doorlaten van fluïdum uit het vat. In de variant van figuren IA en 1B zijn het aanzuigbuisdeel 33 en het montagestuk 35 vervaardigd uit één stuk waarin een verend gemonteerd bovenstuk 39 is aangebracht. Dit bovenstuk 35 is voorzien van openingen 54 voor het doorlaten van fluïdum uit het vat. De bevestiging van het montagestuk 35 op het fittinglichaam 4 is analoog aan de variant van figuren 2A en 2B en zal derhalve niet in detail worden omschreven.

Verwijzend naar figuur IA of 2A wordt opgemerkt dat de drukaflaatklep 38, 138 die in de getoonde uitvoering bovenaan de aanzuigbuis is voorzien, ook op één of meer andere locaties zou kunnen voorzien worden. Men zou bijvoorbeeld een aantal drukaflaatkleppen kunnen voorzien tegen een wand van het fittinglichaam 104, bijvoorbeeld aan het ondereinde daarvan, waarbij dan een geschikte aansluiting moet worden aangebracht in de hals 101 van het vat 100. Een dergelijke uitvoering is geïllustreerd in figuren 9A-9C en 10A-B.

Figuren 9A-C illustreren een drukaflaatklep 700 die een behuizing 703 en een daarin verend opgenomen afsluitlichaam 701 omvat. Het afsluitlichaam 701 is analoog aan het afsluitlichaam 601 en zal verder in meer detail beschreven worden met verwijzing naar figuren 6A-6E en figuur 7. De behuizing 703 heeft een verticaal buisdeel 730 dat leidt naar een uitlaatbuis 731 die bevestigbaar is in een wand van het vat, bijvoorbeeld in de hals van een vat zoals geïllustreerd is in figuur 9B. Tussen de halswand en de uitlaatbuis 731 kan een dichting, bijvoorbeeld een conische dichting 732 zijn voorzien. Verwijzend naar figuur 9B en 9C kan men dan voorafgaand aan het plaatsen van het fittinglichaam 104 één of meer drukaflaatlkleppen 700 aanbrengen in het vat, waarbij de uitlaatbuis 731 bijvoorbeeld via de conische dichting 732 bevestigd wordt in de halswand. Vervolgens kan men het fittinglichaam 104 plaatsen. Het fittinglichaam 104 is op voordelige wijze voorzien van verticale naar onder uitstekende ribben 129, waarbij het buisdeel 730 opneembaar is tussen de verticale ribben 129. Deze ribben 129 zorgen dus voor een verder vasthouden en positioneren van de drukaflaatklep 700.

Figuren 10A-B illustreren nog een tweede variant van een via de hals van het vat aangesloten drukaflaatklep 800. De drukaflaatklep is hier horizontaal gemonteerd in een behuizing 803 met een uitlaatbuis 831 die bevestigbaar is in een wand van het vat, bijvoorbeeld in de hals van een vat. Tussen de halswand en de uitlaatbuis 831 kan een dichting, bijvoorbeeld een conische dichting 832 zijn voorzien.

Figuren 3 en 4 illustreren twee respectievelijke uitvoeringsvormen van drukaflaatkleppen 200, 300 volgens de uitvinding die bedoeld zijn om in een aanzuigbuis van een houder voor een fluïdum onder druk, typisch een biervat, gemonteerd te worden. De houder en fitting kunnen bijvoorbeeld uitgevoerd zijn zoals hierboven werd beschreven, maar kunnen ook anders zijn uitgevoerd. De drukaflaatklep 200, 300 is gemonteerd in een boveneinde van de aanzuigbuis 133 voor het aanzuigen van het fluïdum in de houder. De aanzuigbuis 133 is voorzien van openingen 504 voor het doorlaten van fluïdum uit het vat en de drukaflaatklep 200, 300 is boven de openingen 504 aangebracht. Het boveneinde van de aanzuigbuis is afgesloten door een afsluitkap 505 met een gat 506 waardoor fluïdum kan ontsnappen wanneer de drukaflaatklep 200 zich opent.

In de variant van figuren 3 en 4 omvat de drukaflaatklep 200, 300 een afsluitlichaam 201, 301 en een veer 202, 302. Het afsluitlichaam 201, 301 omvat een klemstuk 210, 310 dat op afdichtende wijze opgenomen is in het gat 506 van de afsluitkap. Het gat 506 en het klemstuk 210, 310 hebben een zodanige vormgeving dat het klemstuk vanaf de binnenkant van de aanzuigbuis uit de afsluitkap 505 drukbaar is. Het klemstuk 210, 310 kan bijvoorbeeld conisch of piramidevormig zijn. Verder omvat het afsluitlichaam 201, 301 een veersteun 212, 312 voor de veer 202, 302. Het klemstuk 210, 310 is verbonden met de veersteun 212, 312 en de veer 202, 302 is werkzaam tussen de veersteun 212, 312 en de afsluitkap 505, zodanig dat wanneer de druk in de houder een kritische waarde overschrijdt de veersteun tegen de werking van de veer het klemstuk 210, 310 naar buiten drukt. De veersteun 212, 312 is in deze variant een integraal vervaardigd stuk met een basis en een vanaf de basis opwaarts gerichte verbindingsas 211, 311 die bevestigd is aan of in het klemstuk. In de getoonde variant is het klemstuk 210, 310 voorzien van een uitsparing 213, 313 waarin het uiteinde 214, 314 van de verbindingsas 211, 311 drukbaar is. De vormgeving van de uitsparing en het uiteinde zijn zodanig dat de verbindingsas is vastgezet in het klemstuk. In de geïllustreerde uitvoering is de verbinding tussen het klemstuk en de verbindingsas een zwaluwstaartverbinding, maar de vakman begrijpt dat ook andere verbindingen mogelijk zijn.

In de variant van figuur 3 is het klemstuk vervaardigd uit een kunststofmateriaal dat meer samendrukbaar is dan het kunststofmateriaal waaruit de veersteun is vervaardigd, en zorgt het materiaal van het klemstuk zelf voor de afdichting. Het klemstuk is dan bijvoorbeeld vervaardigd uit een EPDM (ethyleen propyleen dieen monomeer) materiaal of een NBR (nitrilbutadieenrubber) materiaal. In de variant van figuur 4 kunnen het klemstuk en de veersteun uit hetzelfde materiaal zijn vervaardigd en is een dichtingsring 304 aangebracht rond het klemstuk. In dit geval kunnen bijvoorbeeld zowel de veersteun 312 als het klemstuk 310 uit een PET materiaal vervaardigd zijn.

Figuren 5A en 5B illustreren een andere uitvoering van een drukaflaatklep 400 volgens de uitvinding. In deze uitvoering omvat de drukaflaatklep een afsluitlichaam 401 en veer 402 die ondergebracht zijn in een behuizing 403 die via een afdichtingsring 404 gemonteerd is in een boveneinde van de aanzuigbuis. De behuizing 403 is onderaan voorzien van een onderste opening 430 en bovenaan van bovenste openingen 431. In de behuizing is het afsluitlichaam 401 verend gemonteerd door middel van een veer 402. Het afsluitlichaam 401 heeft een basisdeel 410 dat ingericht is om de onderste opening 430 af te sluiten, en een vanaf het basisdeel 410 opwaarts gericht asdeel 411 waarrond de veer 402 is voorzien. De veer 402 is werkzaam tussen het basisdeel 410 en een bovenwand 432 van de behuizing 403 waardoor het asdeel 411 geleid wordt. Op die manier zal het basisdeel 410 tegen de veerwerking van de veer 402 in de behuizing 403 drukbaar zijn wanneer de druk in de houder een bepaalde kritische druk overschrijdt, waardoor fluïdum uit de houder door de onderste opening 430, en via de bovenste openingen 431 en het gat 506 kan ontsnappen.

Figuren 6A-E, 7, en 8A-C illustreren nog een verdere uitvoeringsvorm van een drukaflaatklep volgens de uitvinding. In deze uitvoering is de drukaflaatklep gemonteerd in een behuizing 603, welke behuizing bedoeld is voor plaatsing in een boveneinde van de aanzuigbuis, zie ook figuur IA (de behuizing is in figuur IA aangeduid met nummer 39). De drukaflaatklep omvat een afsluitlichaam 601 dat verend gemonteerd is in de behuizing 603 zoals best te zien is in figuur 7. Het afsluitlichaam 601 omvat een klemstuk 610, een daarop aansluitend verbindingsstuk 611, en een veersteun 612. Het verbindingsdeel 611 is bij zijn uiteinde voorzien van een verdikking 614, één en ander zodanig dat de veersteun 612 vastgeklemd kan worden op het verbindingsdeel 611. Daartoe is de veersteun 612 voorzien van een centrale doorgang 615. De veersteun 612 is best te zien in figuur 6E en omvat een ring 616 die door middel van een aantal verbindingsarmen 618 verbonden is met de centrale doorgang 615. Een eerste einde van een veer 602 is opneembaar in de veersteun 612 tussen de binnenring 615 en de buitenring 616. Het ander uiteinde van de veer 602 steunt af tegen een bovenwand 630 van de behuizing 603. Deze bovenwand 630 is verder voorzien van een opening 606 die in de afsluitstand afgesloten wordt door het klemstuk 610. Voor een goede afdichting kan het klemstuk 610 voorzien zijn van een O-ring 604. De veer 602 is werkzaam tussen de veersteun 612 en de behuizing 603. Op die manier zal het afsluitlichaam 601 door het inveren van de veer 602 beweegbaar zijn van een afsluitstand (zie figuur 6A) naar een open stand (zie figuur 8A) als gevolg van een hoge druk in het vat. Aangezien de behuizing 603 gemonteerd wordt in de aanzuigbuis, is de veer 602 dus onrechtstreeks werkzaam tussen de veersteun 612 en de aanzuigbuis, zodanig dat wanneer de druk in de houder een kritische waarde overschrijdt, de veersteun 12 de veer 602 indrukt en het klemstuk 610 naar buiten wordt gedrukt.

Zoals best te zien is in figuur 6D heeft het klemstuk 610, kijkend van binnenin de houder naar buiten, een divergerende vorm. Verder heeft het klemstuk 610 een breedteafmeting die verschillend is van de lengteafmeting, en is het klemstuk aan zijn bovenkant voorzien van een uitsparing 616, hier in de vorm van een groef, waarin de kop van een werktuig opneembaar is. Op die manier zal een rotatie van het klemstuk 610 tegelijk een omhoog bewegen van het klemstuk teweeg brengen. Verder heeft het klemstuk 610 bij voorkeur afgeronde hoeken, en een afgerond divergerend omtreksdeel zodanig dat het klemstuk 610 vlot geroteerd kan worden van een sluitstand naar een open stand. Op die manier zal men ook manueel de druk kunnen aflaten zoals best geïllustreerd is in figuren 8B en 8C waarin twee respectievelijke standen van het klemstuk 610 getekend zijn. Het klemstuk 610 kan bijvoorbeeld met behulp van een schroevendraaier verdraaid worden waardoor een opening ontstaat waardoor de druk uit het vat kan ontsnappen. Merk op dat in plaats van een sleufvormige uitsparing 616, ook andere vormgevingen mogelijk zijn, waarbij dan een werktuig met een kop met een complementaire vormgeving wordt voorzien voor het manueel openen van de drukaflaatklep.

De vakman zal begrijpen dat de uitvinding niet beperkt is tot de hierboven geïllustreerde uitvoeringsvoorbeelden en dat vele varianten denkbaar zijn zonder het kader van de uitvinding te verlaten dat enkel bepaald wordt door de hiernavolgende conclusies.

Claims (25)

1. Houder voor een fluïdum onder druk, bij voorkeur een biervat, omvattende een hals en een daarop gemonteerde fitting met een aanzuigbuis voor het aanzuigen van het fluïdum in de houder, met het kenmerk, dat een drukaflaatklep gemonteerd is in een boveneinde van de aanzuigbuis of in de hals van de houder, welke drukaflaatklep een afsluitlichaam omvat dat via een veermiddel verend gemonteerd is en door inveren van het veermiddel beweegbaar is van een sluitstand naar een open stand.

2. Houder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam een klemstuk omvat dat op afdichtende wijze opneembaar is in een opening, waarbij de opening en het klemstuk een zodanige vormgeving hebben dat het klemstuk van binnen naar buiten uit de opening drukbaar is.

3. Houder volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het klemstuk, in de richting van de beweging van de sluitstand naar de open stand, een divergerende vorm heeft.

4. Houder volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het klemstuk in hoofdzaak de vorm heeft van een afgeknotte kegel of piramide, bij voorkeur met afgeronde ribben.

5. Houder volgens één der conclusies 2-4, met het kenmerk, dat het klemstuk roteerbaar gemonteerd is tussen de sluitstand en de een open stand, een en ander zodanig dat het klemstuk tijdens de rotatie uit de opening naar buiten beweegt.

6. Houder volgens één der conclusies 2-5, met het kenmerk, dat het klemstuk en de opening niet rotatiesymmetrisch zijn zodanig dat een rotatie van het klemstuk een naar buiten bewegen van het klemstuk teweegbrengt.

7. Houder volgens één der conclusies 2-6, met het kenmerk, dat het klemstuk, kijkend loodrecht op de opening, een breedteafmeting en een lengteafmeting heeft, welke verschillend zijn van elkaar.

8. Houder volgens één der conclusies 2-7, met het kenmerk, dat het klemstuk voorzien is van een uitsparing of een uitstekend deel bedoeld voor koppeling met de kop van een werktuig.

9. Houder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam zodanig gemonteerd is dat het als gevolg van een druk boven een bepaalde kritisch druk bewogen wordt van een sluitstand naar een open stand.

10. Houder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het boveneinde van de aanzuigbuis voorzien is van een kap met een gat, welk gat in de sluitstand van het afsluitlichaam door het afsluitlichaam is afgedicht.

11 Houder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam een klemstuk en een veersteun voor een veermiddel omvat, waarbij het klemstuk verbonden is met de veersteun en het veermiddel werkzaam is tussen de veersteun en de aanzuigbuis of de hals van het vat, zodanig dat wanneer de druk in de houder een kritische waarde overschrijdt de veersteun tegen de werking van het veermiddel het klemstuk naar buiten drukt.

12. Houder volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het veermiddel werkzaam is tussen de veersteun en de kap van de aanzuigbuis.

13. Houder volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam een middendeel omvat met een eerste einde waaraan het klemstuk voorzien is en een tweede einde waaraan de veersteun voorzien is, waarbij het veermiddel een rond het middendeel aangebrachte veer is.

14. Houder volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het klemstuk integraal gevormd is aan het middendeel.

15. Houder volgens één der conclusies 11-14, met het kenmerk, dat de veersteun zich ringvormig rond het middendeel uitstrekt en is voorzien van een opstaande omtrekswand, zodanig dat een uiteinde van een veer opneembaar is tussen het middendeel en de opstaande omtrekswand.

16. Houder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aanzuigbuis voorzien is van ten minste één opening voor het doorlaten van fluïdum uit het vat; en dat de drukaflaatklep boven de ten minste één opening is aangebracht.

17. Houder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam een klemstuk en een veersteun omvat, en dat de veersteun een integraal stuk is dat een basis en een vanaf de basis opwaarts gerichte verbindingsas omvat, welke verbindingsas bevestigd is aan of in het klemstuk.

18. Houder volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het klemstuk voorzien is van een uitsparing waarin het uiteinde van de verbindingsas drukbaar is, waarbij de vormgeving van de uitsparing en van het uiteinde zodanig zijn dat de verbindingsas is vastgezet in het klemstuk.

19. Houder volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de verbinding tussen het klemstuk en de verbindingsas een zwaluwstaart verbinding is.

20. Houder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam een klemstuk en een veersteun omvat, en dat het klemstuk vervaardigd is uit een kunststofmateriaal dat meer samendrukbaar is dan het kunststofmateriaal waaruit de veersteun is vervaardigd.

21. Houder volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het klemstuk vervaardigd is uit een EPDM (ethyleen propyleen dieen monomeer) materiaal of een NBR (nitrilbutadieenrubber) materiaal, bij voorkeur met goede afdichtingseigenschappen.

22. Houder volgens één der conclusies 1-19, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam een klemstuk en een veersteun omvat, en dat het klemstuk en de veersteun uit hetzelfde materiaal zijn vervaardigd en dat een afdichtingsmiddel aangebracht is rond het klemstuk.

23. Houder volgens één der conclusies 20-22, met het kenmerk, dat de veersteun vervaardigd is uit PET.

24. Houder volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drukaflaatklep een behuizing omvat die op dichte wijze gemonteerd is in een boveneinde van de aanzuigbuis of in de hals.

25. Houder volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de behuizing onderaan voorzien is van een onderste opening en bovenaan van een bovenste opening, waarbij het afsluitlichaam verend gemonteerd is in de behuizing voor het afsluiten van de onderste opening, een en ander zodanig dat dit klepdeel in de behuizing drukbaar is wanneer de druk in de houder een bepaalde kritische druk overschrijdt.