BE1020367A3 - Verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel. - Google Patents

Verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel. Download PDF

Info

Publication number
BE1020367A3
BE1020367A3 BE2012/0028A BE201200028A BE1020367A3 BE 1020367 A3 BE1020367 A3 BE 1020367A3 BE 2012/0028 A BE2012/0028 A BE 2012/0028A BE 201200028 A BE201200028 A BE 201200028A BE 1020367 A3 BE1020367 A3 BE 1020367A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
housing
connection
gear
driven
shaft
Prior art date
Application number
BE2012/0028A
Other languages
English (en)
Inventor
Sofie Kris Vanneste
Erik Eric Daniel Moens
Original Assignee
Atlas Copco Airpower Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Atlas Copco Airpower Nv filed Critical Atlas Copco Airpower Nv
Priority to BE2012/0028A priority Critical patent/BE1020367A3/nl
Priority to CN201210132190.3A priority patent/CN103206487B/zh
Priority to JP2014551486A priority patent/JP5980952B2/ja
Priority to BR112014017362-1A priority patent/BR112014017362B1/pt
Priority to US14/371,324 priority patent/US9328801B2/en
Priority to DK12840835.8T priority patent/DK2802790T3/en
Priority to EP12840835.8A priority patent/EP2802790B1/en
Priority to KR1020147021874A priority patent/KR101761987B1/ko
Priority to PCT/BE2012/000054 priority patent/WO2013104030A2/en
Priority to RU2014133145/11A priority patent/RU2584352C2/ru
Priority to TW102101010A priority patent/TWI546473B/zh
Application granted granted Critical
Publication of BE1020367A3 publication Critical patent/BE1020367A3/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H1/00Toothed gearings for conveying rotary motion
    • F16H1/02Toothed gearings for conveying rotary motion without gears having orbital motion
    • F16H1/04Toothed gearings for conveying rotary motion without gears having orbital motion involving only two intermeshing members
    • F16H1/06Toothed gearings for conveying rotary motion without gears having orbital motion involving only two intermeshing members with parallel axes
    • F16H1/10Toothed gearings for conveying rotary motion without gears having orbital motion involving only two intermeshing members with parallel axes one of the members being internally toothed
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16HGEARING
    • F16H1/00Toothed gearings for conveying rotary motion
    • F16H1/02Toothed gearings for conveying rotary motion without gears having orbital motion
    • F16H1/04Toothed gearings for conveying rotary motion without gears having orbital motion involving only two intermeshing members
    • F16H1/06Toothed gearings for conveying rotary motion without gears having orbital motion involving only two intermeshing members with parallel axes
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y10TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC
    • Y10TTECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER US CLASSIFICATION
    • Y10T74/00Machine element or mechanism
    • Y10T74/19Gearing
    • Y10T74/19642Directly cooperating gears
    • Y10T74/19679Spur

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Gear Transmission (AREA)
  • Connection Of Motors, Electrical Generators, Mechanical Devices, And The Like (AREA)
  • Accessories For Mixers (AREA)
  • Connection Of Plates (AREA)
  • Extrusion Moulding Of Plastics Or The Like (AREA)
  • Chairs For Special Purposes, Such As Reclining Chairs (AREA)
  • General Details Of Gearings (AREA)

Description

Verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel.
Zonder de uitvinding hiertoe te beperken, heeft de huidige uitvinding meer specifiek betrekking op zulke verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel, waarbij de assen zich uitstrekken volgens een axiale richting op een zekere laterale afstand van elkaar, waarbij de verbinding verwezenlijkt is door middel van een aandrijvend tandwiel voorzien op de aandrijvende as en een aangedreven tandwiel voorzien op de aangedreven as, waarbij het aandrijvend tandwiel en het aangedreven tandwiel rechtstreeks in elkaar grijpen en deze tandwielen zijn aangebracht in een behuizing, welke behuizing, enerzijds, is verbonden aan een behuizing van de motor en, anderzijds, is verbonden aan een behuizing van het aangedreven toestel.
Zulke verbinding waarop de uitvinding betrekking heeft, is eenvoudig qua öpbouw en heeft een beperkte, compacte omvang, aangezien het aandrijvend tandwiel op de aandrijvende as rechtstreeks ingrijpt in een aangedreven tandwiel op de aangedreven as zonder dat er bijkomende tandwielen voorzien zijn.
De motor kan bijvoorbeeld een elektrische motor of verbrandingsmotor of dergelijke zijn.
Het aangedreven toestel kan bijvoorbeeld typisch een compressorelement zijn.
Er zijn volgens de stand van de techniek reeds zulke verbindingen van het voornoemde type tussen een aandrijvende as en een aangedreven as bekend, doch de bekende verbindingen vertonen een aantal nadelen.
Meer bepaald is het zo dat de tandwielen, waarmee de verbinding wordt gevormd, bedoeld zijn om een zekere overbrengingsverhouding te verwezenlijken, waarbij het toerental van de aandrijvende as wordt omgezet in een ander toerental van de aangedreven as.
Bij de bekende verbindingen wordt hiertoe, zowel op de aandrijvende as, als op de aangedreven as een tandwiel met externe vertanding voorzien, doorgaans een groot tandwiel op de aandrijvende as dat samenwerkt met een klein tandwiel op de aangedreven as.
Compressoren dienen bijvoorbeeld aan een zeer hoog toerental te draaien om voldoende drukopbouw te kunnen verwezenlijken,, waardoor het toerental van de aandrijvende as meestal dient te worden opgevijzeld via de tandwieloverbrenging.
De te verwezenlijken overbrengingsverhouding, welke overeenstemt met de verhouding tussen de diameters van de betreffende tandwielen van de tandwieloverbrenging, dient dan ook vaak erg hoog te zijn.
In de praktijk kan de overbrengingsverhouding echter niet onbeperkt groot worden.
Bij het toepassen van tandwielen van gewone kwaliteit, zoals bijvoorbeeld hélicoïdale tandwielen die voldoen aan de DIN 3961 norm - klasse L6, blijkt de maximumgrens voor de overbrengingsverhouding bijvoorbeeld om en bij de 3 te liggen, omdat boven deze grens het contact tussen de vertandingen van de tandwielen tot overmatige geluidsoverlast leidt.
Hieraan kan evenwel verholpen worden door tandwielen van hogere kwaliteit te gebruiken, wat echter een enorme bijkomende kost inhoudt, welke voor de betreffende toepassing zoveel mogelijk dient beperkt te worden gehouden.
Uiteraard is het ook zo dat de overbrengingsverhouding tevens opgevoerd zou kunnen worden door meerdere tandwielen en bijkomende assen toe te passen, doch dit zou ten koste gaan van de compactheid en eenvoud van de verbinding, wat in de context van deze uitvinding een ongewenst alternatief is.
Een groot nadeel van de bekende verbindingen waarop de huidige uitvinding betrekking heeft, bestaat er dan ook in dat slechts een beperkte overbrengingsverhouding, dus van typisch 3, kan worden verwezenlijkt, althans voor zover men de eenvoud en de dimensies van de verbinding, evenals de kwaliteit van de tandwielen en de hiermee gepaard gaande kost van de tandwielen beperkt wenst te houden.
Nog een nadeel van de bekende verbindingen waarop de uitvinding betrekking heeft, is dat het wijzigen van de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen veel aanpassingen vergt.
Bij de bekende verbindingen waarop de uitvinding betrekking heeft, is het immers zo dat de aandrijvende as en de aangedreven as op een bepaalde vaste laterale afstand van elkaar gelegen zijn, waardoor, zowel het aandrijvend tandwiel, als het aangedreven tandwiel dient te worden vervangen als de overbrengingsverhouding wordt gewijzigd.
Dit betekent dat, enerzijds, vele verschillende tandwielen dienen voorzien te worden en, anderzijds, dat zulke wijziging van de overbrèngingsverhouding met veel montagewerk gepaard gaat.
Bovendien legt de vaste laterale tussenafstand tussen de aandrijvende as en de aangedreven as zware beperkingen op aan de keuzemogelijkheden voor het samenstellen van een tandwielpaar ..waarmee de gewenste overbrengingsverhouding kan worden verkregen.
Deze moeilijkheid staat tevens een doorgedreven standaardisatie van de bekende verbindingen waarop de uitvinding betrekking heeft in de weg.
De uitvinding heeft dan ook tot doel aan één of meerdere van de voorgaande nadelen en eventuele andere nadelen een oplossing te bieden.
Meer bepaald is het een doel van de uitvinding een verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel te verwezenlijken, welke verbinding een grote overbrengingsverhouding toelaat, doch waarbij de verbinding compact en eenvoudig is qua opbouw.
Voorts is het een doel van de uitvinding een voornoemde verbinding te verwezenlijken die een doorgedreven standaardisatie toelaat en waarbij het veranderen van de overbrengingsverhouding zonder veel moeite kan gebeuren.
Hiertoe betreft de uitvinding een verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel, waarbij de aandrijvende as zich uitstrekt volgens een axiale richting en de aangedreven as parallel hieraan op een zekere laterale afstand van deze axiale richting zich uitstrekt volgens een parallelle axiale richting, waarbij de verbinding verwezenlijkt is door middel van een aandrijvend tandwiel voorzien op de aandrijvende as en een aangedreven tandwiel voorzien op de aangedreven as, waarbij het aandrijvend tandwiel en het aangedreven tandwiel rechtstreeks in elkaar grijpen en deze tandwielen zijn aangebracht in een behuizing, welke behuizing, enerzijds, is verbonden aan een behuizing van de motor en, anderzijds, is verbonden aan een behuizing van het aangedreven toestel en waarbij het aandrijvend tandwiel of het aangedreven tandwiel een ringwiel is met inwendige vertanding en het resterende tandwiel van de. verbinding een rondsel is met uitwendige vertanding.
Voor het aandrijven van compressoren bijvoorbeeld is bij voorkeur het ringwiel met inwendige vertanding het aandrijvend tandwiel en is het rondsel het aangedreven tandwiel, zodat het toerental van de aandrijfas wordt opgedreven voor het aandrijven van de compressor.
Het is echter duidelijk dat het technisch gezien geen belang heeft of de aandrijvende as de snelst draaiende as is dan wel de traagst draaiende as, zodat een uitvoeringsvorm waarbij een ringwiel met inwendige vertanding is toegepast op de aangedreven as en een rondsel op de aandrijvende as volgens de uitvinding eveneens zijn toepassing kan vinden.
Een groot voordeel van een verbinding volgens de uitvinding bestaat erin dat een grote overbrengingsverhouding verwezenlijkt kan worden, bijvoorbeeld om een toestel op zeer hoog toerental aan te drijven, waarbij de omvang van de verbinding nog steeds compact en eenvoudig van structuur is.
Een eerste belangrijke reden hiervoor is uiteraard dat het ringwiel met inwendige vertanding in verhouding een veel grotere diameter kan aannemen zonder de omvang van de totale verbinding te doen toenemen, vergeleken bij een situatie met twee tandwielen met uitwendige vertanding, aangezien het., rondsel binnen in het ringwiel is aangebracht, zodat voor eenzelfde benodigd volume van de verbinding een veel grotere overbrengingsverhouding mogelijk is.
Een andere belangrijke reden waarom de overbrengingsverhouding bij een verbinding volgens de uitvinding groter kan worden genomen dan bij de bekende verbindingen, is het gevolg van het feit dat de zogenaamde contactverhouding bij een tandwielpaar bestaande uit een ringwiel met interne vertanding en een rondsel met externe vertanding, zoals bij een verbinding volgens de uitvinding, groter is dan bij tandwielparen bestaande uit twee tandwielen met externe vertanding, zoals bij een bekende verbinding.
Deze contactverhouding is de verhouding die bij in elkaar grijpende tandwielen weergeeft hoeveel aantal paren tanden van de vertanding gemiddeld in contact zijn.
Bij een grotere contactverhouding, zoals bij een rondsel dat ingrijpt in een inwendige vertanding van een ringwiel, is de impact tussen de betreffende tandwielen kleiner, met minder trillingen en aldus ook minder geluidsproductie tot gevolg.
Bovendien is de contactverhouding bij tandwielen met rechte vertanding kleiner dan bij tandwielen met hélicoïdale vertanding.
Bij de bekende verbindingen waarop de uitvinding betrekking heeft, waarbij een tandwielpaar wordt toegepast bestaande uit twee tandwielen met externe vertanding, wordt daarom ook steeds hélicoïdale vertanding toegepast, aangezien het toepassen van rechte vertanding met kleine contactverhouding tot een te grote geluidsproductie zou leiden.
Bij een tandwielpaar bestaande uit een ringwiel met inwendige vertanding en een rondsel, zoals wordt toegepast bij een verbinding volgens de uitvinding, is de voornoemde contactverhouding steeds hoger, zowel voor rechte, als voor; hélicoïdale vertanding en dit zonder dat overmatig geluid wordt verwekt tijdens het roteren van de tandwielen.
Bijgevolg kan met een verbinding volgens de uitvinding een hogere overbrengingsverhouding worden verwezenlijkt dan met de bekende verbindingen en dit binnen een behuizing van beperkte omvang met tandwielen van gewone kwaliteit, waarbij zowel tandwielen met rechte vertanding, als met hélicoïdale vertanding kunnen worden toegepast.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een verbinding volgens de uitvinding is de behuizing van de verbinding voorzien van instelmiddelen waarmee de onderlinge laterale afstand tussen de aangedreven as en de aandrijvende as kan worden ingesteld.
Deze uitvoeringsvorm van een verbinding volgens de uitvinding is uiterst voordelig aangezien ze een grote mate van standaardisatie toelaat.
Immers, indien de onderlinge laterale afstand tussen de aandrijvende as en de aangedreven as kan worden ingesteld, kunnen met eenzelfde ringwiel meerdere overbrengingsverhoudingen worden verwezenlijkt, aangezien het volstaat enkel het rondsel op de aangedreven as te vervangen door een rondsel met grotere of kleinere diameter en de laterale afstand tussen de aangedreven en aandrijvende as overeenkomstig aan te passen.
Aldus moet voor een wijziging van de overbrengingsverhouding bij een verbinding volgens de uitvinding slechts één tandwiel worden vervangen, terwijl bij de bekende verbindingen van die aard steeds beide tandwielen dienen te worden vervangen.
Een verbinding volgens de uitvinding is dan ook economisch veel voordeliger.
Bovendien leidt een verbinding volgens de uitvinding automatisch tot een zekere standaardisatie, gezien met eenzelfde ringwiel meerdere overbrengingsverhoudingen kunnen worden gerealiseerd.
Dit staat sterk in tegenstelling tot de bekende verbindingen waarbij de grootte van de behuizing van de verbinding bepaald wordt door de combinatie van het tandwiel op aandrijvende as en het tandwiel op de aangedreven as, wat aanleiding geeft tot een grotere variëteit van behuizingen of tot te grote behuizingen die slechts gedeeltelijk worden benut.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een verbinding volgens de uitvinding omvat de behuizing van de verbinding een eerste en een tweede gedeelte, welke gedeelten elk zijn voorzien van een gat waardoor een as is aangebracht, hetzij de aandrijfas, hetzij de aangedreven as en waarbij de voornoemde instelmiddelen gevormd worden door bevestigingsmiddelen waarmee het eerste gedeelte en het tweede gedeelte van de behuizing aan elkaar losmaakbaar kunnen worden bevestigd.
Liefst nog bestaan volgens de uitvinding de voornoemde bevestigingsmiddelen uit meerdere gelijkvormige koppeldelen die voorzien zijn op het eerste gedeelte van de behuizing en die samenwerken met meerdere gelijkvormige koppeldelen die voorzien zijn op het tweede gedeelte van de behuizing, waarbij de koppeldelen op elk gedeelte van de behuizing een rotatiesymmetrie vertonen ten opzichte van een rotatiesymmetrieas die in een geassembleerde toestand van de verbinding niet samenvalt met de aandrijvende as, noch met de aangedreven as.
Zulke uitvoeringsvorm van een verbinding volgens de uitvinding is uitermate praktisch aangezien de rotatiesymmetrische uitvoering van de gelijkvormige koppeldelen ervoor zorgt dat het eerste gedeelte van de behuizing met behulp van de bevestigingsmiddelen in meerdere standen bevestigd kan worden op het tweede gedeelte van de behuizing.
Hierbij kan, na het losmaken van de bevestigingsmiddelen, het eerste gedeelte van een eerste stand in een andere stand worden gebracht door een rotatie van het eerste gedeelte over een zekere hoek overeenkomstig de draaihoek of een veelvoud daarvan van de rotatiesymmetrie, al dan niet gecombineerd met één of meerdere axiale bewegingen voor het van en naar elkaar brengen van het eerste en tweede gedeelte.
Aangezien bovendien de voornoemde rotatiesymmetrieas in de geassembleerde toestand niet samenvalt met de aandrijvende as, noch met de aangedreven as, zal door een eenvoudige verdraaiing van het eerste gedeelte ten opzichte van het tweede gedeelte de laterale afstand tussen aandrijvende as en aangedreven as wijzigen en kan aldus door zulke verdraaiing deze laterale afstand worden ingesteld.
Het is duidelijk dat zulke uitvoeringsvorm uitermate praktisch is, aangezien bij wijziging van de overbrengingsverhouding, slechts het rondsel dient vervangen te worden en de laterale afstand tussen de aangedreven as en de aandrijvende as simpelweg kan worden ingesteld door een verdraaiing van het eerste gedeelte ten opzichte van het tweede gedeelte tot in een stand met de gewenste laterale tussenafstand.
Kortom zulke uitvoeringsvorm van een verbinding volgens de uitvinding kan uitermate compact gemaakt worden, aangezien de omvang van de behuizing van de verbinding bepaald wordt door de grootte van het ringwiel, welk ringwiel niet gewijzigd wordt bij een verandering van de overbrengingsverhouding.
Voorts is zulke verbinding volgens de uitvinding zeer handig in gebruik voor toepassingen met uiteenlopende overbrengingsverhoudingen.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven van één of meerdere ondersteuningen volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 een langse doorsnede weergeeft doorheen een bekende verbinding tussen een motor en een aangedreven toestel; figuur 2 een dwarsdoorsnede weergeeft doorheen de verbinding weergegeven in figuur 1 volgens lijn II-II; figuur 3 analoog aan figuur 1 een langse doorsnede weergeeft doorheen een verbinding volgens de uitvinding, waarbij een eerste overbrengingsverhouding werd toegepast; figuur 4 analoog aan figuur 2 een dwarsdoorsnede weergeeft doorheen de verbinding weergegeven in figuur 3 volgens lijn IV-IV; figuren 5 en 6 analoog aan de figuren 3 en 4 respectievelijk een langse doorsnede en een dwarsdoorsnede weergeven doorheen een verbinding volgens de uitvinding van dezelfde motor en hetzelfde aangedreven toestel als in figuren 3 en 4, maar waarbij een tweede overbrengingsverhouding is toegepast; figuur 7 in perspectief het gedeelte van de behuizing van een verbinding volgens de uitvinding weergeeft aangeduid met F7 in figuur 6; figuur 8 een vooraanzicht weergeeft volgens pijl F8 op het gedeelte van de behuizing uit figuur 7; en, figuur 9 een langse dwarsdoorsnede weergeeft analoog aan figuur 5 doorheen een verbinding volgens de uitvinding waarbij een andere behuizing werd toegepast.
In figuren 1 en 2 is een bekende verbinding 1 weergegeven tussen een aandrijvende as 2 van een motor 3 en een aangedreven as 4 van een aangedreven toestel 5.
De motor 3 is bijvoorbeeld een elektromotor of een verbrandingsmotor en het aangedreven toestel 5 is bijvoorbeeld de rotor van een compressor of dergelijke.
De centrale symmetrieas van de aandrijvende as 2 strekt zich uit volgens een axiale richting AA' en de centrale symmetrieas van de aangedreven as 4 strekt zich uit volgens een axiale richting BB' evenwijdig aan en op een zekere laterale afstand D van de voornoemde axiale richting AA'.
Teneinde de beide assen 2 en 4 aan elkaar te koppelen, is de verbinding 1 voorzien van een aandrijvend tandwiel 6 dat gemonteerd is op de aandrijvende as 2 en van een aangedreven tandwiel 7 dat gemonteerd is op de aangedreven as 4.
Het is belangrijk te noteren dat de uitvinding betrekking heeft op zulke verbindingen 1, waarbij het aandrijvend tandwiel 6 en het aangedreven tandwiel 7 rechtstreeks in elkaar grijpen en waarbij er geen tussenliggende tandwielen en/of assen zijn voorzien bijvoorbeeld om een grotere overbrengingsverhouding te verwezenlijken in meerdere trappen, zodat de verbindingen 1 waarop de uitvinding betrekking heeft van een zeer eenvoudig type zijn.
Verder omvat de verbinding 1 tevens een behuizing 8, waarbij de aandrijvende as 2 en de aangedreven as 4 zich minstens gedeeltelijk uitstrekken doorheen gaten 9 in de wand van de behuizing tot binnen in de behuizing 8 en waarbij het aandrijvend tandwiel 6 en het aangedreven tandwiel 7 tevens worden omsloten door de behuizing 8.
De behuizing 8 is, enerzijds, verbonden aan een behuizing 10 van de motor 3, en, anderzijds, aan een behuizing 11 van het aangedreven toestel 5, waarbij in dit geval bouten 12 werden gebruikt.
Uiteraard zijn andere wijzen om de behuizing 8 met de motor 3 of het aangedreven toestel 5 te verbinden niet uitgesloten, zoals bijvoorbeeld door middel van een lasverbinding of dergelijke, en de behuizing 8 kan zelfs gedeeltelijk deel. uitmaken van de motorbehuizing 10 of de behuizing 11 van het aangedreven toestel 5.
Het is kenmerkend aan de bekende verbindingen 1 van het voornoemde type dat voor het aandrijvend tandwiel 6 en het aangedreven tandwiel 7, tandwielen gebruikt worden met een uitwendige vertanding 13, waarbij deze. uitwendige vertanding 13 in de praktijk meestal hélicoïdale vertanding is teneinde een voldoende grote contactverhouding te bekomen en aldus impact, trillingen en geluidsoverlast ten gevolge van het roteren te reduceren.
Het aandrijvend tandwiel 6 heeft in het getoonde voorbeeld een diameter E die groter is dan de diameter F van het aangedreven tandwiel 7, zodat een overbrengingsverhouding E/E wordt bekomen waarbij het aangedreven tandwiel 7 sneller draait dan het aandrijvend tandwiel 6.
Uiteraard bestaan in de praktijk ook bekende verbindingen 1 waarbij net omgekeerd het aandrijvend tandwiel 6 een diameter E heeft die kleiner is dan de diameter F van het aangedreven tandwiel 7, zodat een overbrengingsverhouding E/F wordt bekomen waarbij het aangedreven tandwiel 7 trager draait dan het aandrijvend tandwiel 6.
Naarmate men een grotere overbrengingsverhouding wil bekomen, dient, zoals bekend is, de verhouding tussen de diameters E en F van de betreffende tandwielen 6 en 7 te vergroten, wat slechts in beperkte mate kan gebeuren aangezien de laterale tussenafstand D tussen de assen 2 en 4 een limiet oplegt aan de grootste diameter E of F.
De nadelen van deze bekende verbindingen 1 werden reeds in de inleiding besproken en bestaan er voornamelijk in dat er veel plaats wordt verloren bij zulke configuratie met tandwielen 6 en 7 die een externe vertanding 13 hebben, dat er weinig flexibel kan worden overgeschakeld op een andere overbrengingsverhouding aangezien de laterale afstand D tussen de assen 2 en 4 een vast gegeven is en dus beide tandwielen 6 en 7 telkens dienen gewijzigd te worden en dat de configuratie aanleiding geeft tot behuizingen 8 van allerlei aard en grootte, tandwielparen 6 en 7 in allerhande maten naargelang de toepassing, zodat er van standaardisatie geen sprake is.
In figuren 3 en 4 is een verbinding 14 weergegeven volgens de uitvinding.
Een eerste belangrijk aspect van zulke verbinding 14 volgens de uitvinding bestaat erin dat het paar tandwielen 6 en 7 bestaat uit een ringwiel 15 met inwendige vertanding 16 en inwendige diameter G en een rondsel 17 met uitwendige vertanding 18 met uitwendige diameter H .
In het getoonde voorbeeld is meer bepaald het ringwiel 15 met inwendige vertanding 16 het aandrijvend tandwiel 6 en is het rondsel 17 met uitwendige vertanding 18 het aangedreven tandwiel 7, zodat de aangedreven as 4 aan een hoger toerental draait dan de aandrijvende as 2.
Het is volgens de uitvinding echter niet uitgesloten om het ringwiel 15 aan te drijven met behulp van het rondsel 17 om net het tegengestelde te bekomen, namelijk een toerental van de aangedreven as 4 dat lager is dan dat van de aandrijvende as 2.
De overbrengingsverhouding G/H geeft weer hoeveel omwentelingen het rondsel 17 ondergaat bij een volledige omwenteling van het ringwiel 15.
Bij vergelijking van de geometrie van de bekende verbindingen 1 met de geometrie van een verbinding 14 volgens de uitvinding, is het duidelijk dat voor eenzelfde laterale tussenafstand D tussen de aandrijvende as 2 en de aangedreven as 4, bij een verbinding 14 overeenkomstig de uitvinding een véél grotere overbrengingsverhouding G/H kan worden bekomen, vergeleken met de overbrengingsverhouding E/F verkregen bij de bekende verbindingen 1.
Nog een belangrijk aspect van een verbinding 14 volgens de uitvinding is dat de behuizing 8 van de verbinding voorzien is van instelmiddelen 19 waarmee de onderlinge laterale afstand D tussen de aangedreven as 4 en de aandrijvende as 2 kan worden ingesteld.
Zoals geïllustreerd wordt in het voorbeeld van de figuren 3 en 4, worden bij voorkeur volgens de uitvinding deze instelmiddelen 19 als volgt gerealiseerd.
Eerst en vooral omvat de behuizing 8 van de verbinding 14 een eerste gedeelte 20 en een tweede gedeelte 21.
Het eerste gedeelte 20 van de behuizing 8 vormt hierbij in dit geval een omkasting 20 voor de tandwielen 15 en 17 en het tweede gedeelte 21 is in dit geval een afneembaar deksel 21 ter afsluiting van de omkasting 20, doch vele andere mogelijke uitvoeringsvormen zijn niet uitgesloten, zoals bijvoorbeeld een uitvoeringsvorm waarbij het tweede gedeelte 21 tevens gedeeltelijk de tandwielen 15 en 17 omsluit of dergelijke meer.
Verder is in het getoonde voorbeeld het eerste gedeelte 20 van de behuizing 8 verbonden met de motorbehuizing 10 en is het tweede gedeelte 21 van de behuizing 8 verbonden met de behuizing 11 van het aangedreven toestel 5, doch even goed kan in een andere uitvoeringsvorm het tweede gedeelte 21 van de behuizing 8 verbonden zijn met de behuizing 10 van de motor 3 en het eerste gedeelte 20 van de behuizing 8 met de behuizing 11 van het aangedreven toestel 5.
In elk van de gedeelten 20 en 21 van de behuizing 8 is voorts een gat voorzien, respectievelijk gat 22 in het eerste gedeelte 20 en gat 23 in het tweede gedeelte 21.
Het is de bedoeling dat doorheen elk van deze gaten 22 en 23 één van de assen wordt aangebracht, hetzij de aandrijvende as 2, hetzij de aangedreven as 4.
Voor het gemak zijn deze gaten 22 en 23 dan ook liefst, cirkelvormig en worden de assen 2 en 4 liefst zodanig in de gaten 22 en 23 aangebracht dat de axiale richting AA' of BB' van de betreffende as 2 of 4 zich uitstrekt doorheen het middelpunt van het overeenkomstige gat 22 of 23.
Kortom, het is duidelijk dat de positie van de gaten 22 en 2 3 in elk van de gedeelten 20 en 21 van de behuizing 8 en de positie van elk van de gedeelten 20 en 21 van de behuizing 8 op de betreffende behuizing 10 of 11 van de motor 3 of het aangedreven toestel 5, na het aan elkaar bevestigen van het eerste gedeelte 20 en het tweede gedeelte 21, de stand van de assen 2 en 4 ten opzichte van elkaar vastleggen en meer in het bijzonder de laterale afstand D bepalen tussen deze assen 2 en 4 .
De voornoemde instelmiddelen 19 voor het instellen van de laterale afstand D tussen de aandrijvende as 2 en de aangedreven as 4 worden volgens de uitvinding dan ook bij voorkeur gevormd door bevestigingsmiddelen 19 waarmee het eerste gedeelte 20 en het tweede gedeelte 21 van de behuizing 8 aan elkaar losmaakbaar kunnen worden bevestigd.
Om de laterale afstand D tussen de assen 2 en 4 te kunnen wijzigen en instellen, volstaat het in principe dat de twee gedeelten 20 en 21 met de bevestigingsmiddelen 19 aan elkaar kunnen worden bevestigd in verschillende standen ten opzichte van elkaar.
Hiertoe zijn zeer vele uitvoeringsvormen denkbaar, doch volgens de uitvinding is een specifieke uitvoeringsvorm hiertoe bijzonder praktisch, namelijk een uitvoeringsvorm waarbij het eerste gedeelte 20 met de bevestigingsmiddelen 19 minstens in een eerste stand en een tweede stand op het tweede gedeelte 21 kan worden bevestigd, waarbij, na het losmaken van de bevestigingsmiddelen 19, het eerste gedeelte 20 van; de eerste stand in de tweede stand kan worden gebracht doör een rotatie van het eerste gedeelte 20 over een zekere hoek, al dan niet gecombineerd met één of meerdere axiale bewegingen voor het van en naar elkaar brengen van het eerste gedeelte 20 en tweede gedeelte 21.
Zoals het geval is in het voorbeeld van de figuren 3 en 4 kan volgens de uitvinding bij voorkeur het eerste gedeelte 20 met de bevestigingsmiddelen 19 in meerdere standen op het tweede gedeelte 21 worden bevestigd.
Om dit mogelijk te maken, vertonen de bevestigingsmiddelen 19 op elk gedeelte 20 en 21 van . de behuizing 8 een rotatiesymmetrie ten opzichte van een rotatiesymmetrieas, waarbij in een geassembleerde stand van de verbinding 14 deze rotatiesymmetrieassen eenzelfde gemeenschappelijke rotatiesymmetrieas CC' vormen.
Dit zou bijvoorbeeld kunnen worden verwezenlijkt door het eerste gedeelte 20 en het tweede gedeelte 21 van de behuizing 8 elk te voorzien van een cirkelvormige flens met gecoat wrijvingsvlak, waarbij deze flenzen middels uitwendige klemmen tegen elkaar kunnen worden geklemd.
Zulke uitvoeringsvorm zou toelaten het eerste gedeelte 20 en het tweede gedeelte 21 in gelijk welke stand ten opzichte van elkaar te plaatsen.
Zulke uitvoeringsvorm zou evenwel bijkomende uitlijnmiddelen vergen, bijvoorbeeld onder de vorm van een centreerrand of uitlijnpinnen ("dowels") of dergelijke meer.
Opdat een verdraaiing van het eerste gedeelte 20 ten opzichte van het tweede gedeelte 21 van de behuizing 8 zou resulteren in een wijziging van de laterale afstand D tussen de assen 2 en 4, dient ervoor gezorgd te worden dat in een geassembleerde toestand van de verbinding 14 de centrale symmetrieas of dus de axiale richting AA' van de aandrijvende as 2, noch de centrale symmetrieas of dus de axiale richting BB' van de aangedreven as 4 samenvalt met de rotatiesymmetrieas CC' van de bevestigingsmiddelen 19.
Het is duidelijk dat met zulke wijze van bevestigen van de gedeelten 20 en 21 van de behuizing 8 een zeer eenvormig .
geheel wordt verkregen, waarbij eenzelfde behuizing 8 toelaat de laterale afstand D in te stellen door een simpele verdraaiing van de gedeelten 20 en 21 ten opzichte van elkaar, zodat meerdere configuraties met verschillende overbrengingsverhoudingen kunnen worden gerealiseerd.
Hierbij is het bovendien voordelig dat bij een wijziging van de overbrengingsverhouding het ringwiel 15 kan behouden blijven en enkel het rondsel 17 dient te worden vervangen.
In de uitvoeringsvorm van de figuren 3 en 4 werd een enigszins andere bevestigingswijze toegepast, waarbij de gedeelten 20 en 21 in een beperkt aantal standen ten opzichte van elkaar kunnen worden bevestigd, meer bepaald in dit geval in acht verschillende standen.
Hiertoe bestaan de bevestigingsmiddelen 19 in dit geval uit meerdere gelijkvormige koppeldelen 24 die voorzien zijn op het eerste gedeelte 20 van de behuizing 8 en die samenwerken met meerdere gelijkvormige koppeldelen 25 die voorzien zijn op het tweede gedeelte 21 van de behuizing 8.
In de getoonde uitvoeringvorm worden deze koppeldelen 24 en 25 gevormd door gaten 24 en 25 aangebracht op regelmatige afstanden van elkaar op een cirkelomtrek rondom de rotatiesymmetrieas CC' .
Naast deze koppeldelen 24 en 25 in de vorm van gaten 24 en 25 in de gedeelten 20 en 21 omvatten de bevestigingsmiddelen 19 in dit geval uiteraard voorts bouten en/of moeren 26 die bedoeld zijn om in deze gaten 24 en 25 te worden aangebracht teneinde de gedeelten 20 en 21 van de behuizing 8 effectief met elkaar te koppelen en ten opzichte van elkaar uit te lijnen.
Het is echter duidelijk dat andere gelijkvormige koppeldelen kunnen worden toegepast teneinde hetzelfde resultaat te bekomen, bijvoorbeeld koppeldelen op het eerste gedeelte 20 bestaande uit bouten die tevens een rotatiesymmetrie vertonen ten opzichte van de rotatiesymmetrieas CC' en die kunnen samenwerken met de gaten 25 op het tweede gedeelte 21, zoals bij de uitvoeringsvorm van de figuren 3 en 4.
Vele andere mogelijke uitvoeringsvormen zijn hierbij niet uitgesloten.
De gelijkvormigheid van de koppeldelen 24 en 25 samen met hun rotatiesymmetrische opstelling ten opzichte van de rotatiesymmetrieas CC' maakt het mogelijk de twee gedeelten 20 en 21 van de behuizing 8 in verschillende standen op elkaar te plaatsen.
In het getoonde voorbeeld van de figuren 3 en 4 is het verder zo dat het gat 22 dat in dit geval bedoeld is voor de aandrijvende as 2 met een excentriciteit I ten opzichte van de rotatiesymmetrieas CC' is aangebracht in het eerste gedeelte 20 van de behuizing 8.
Anderzijds is het gat 23 dat in dit geval bedoeld is voor het aanbrengen van de aangedreven as 4 met een excentriciteit J aangebracht in het tweede deel 21 van de behuizing 8.
Ervan uitgaande dat de assen 2 en 4 centraal in de respectievelijke gaten 22 en 23 zijn aangebracht, betekent dit dat elk van de assen 2 in een geassembleerde toestand van de verbinding 14 eenzelfde excentriciteit, respectievelijk I en J vertonen ten opzichte van de rotatiesymmetrieas CC'.
In het voorbeeld van de figuren 3 en 4 is het voorts zo dat de twee gedeelten 20 en 21 zodanig op elkaar zijn geplaatst dat de aandrijvende as 2 met het ringwiel 15 met een excentriciteit I boven de rotatiesymmetrieas CC' is geplaatst, terwijl de aangedreven as 4 met een excentriciteit J onder de rotatiesymmetrieas CC' is geplaatst.
In meer algemene bewoordingen kan worden gesteld dat in de stand van de figuren 3 en 4 de aandrijvende as 2 parallel is aan de rotatiesymmetrieas CC' doch op een afstand I is gelegen van deze rotatiesymmetrieas CC', dat de aangedreven as 4 tevens parallel is aan de rotatiesymmetrieas CC' doch op een afstand J is gelegen van deze rotatiesymmetrieas CC' en dat de rotatiesymmetrieas CC' in eenzelfde vlak gelegen is als de assen 2 en 4 en tussen deze beide assen 2,en 4.
In deze eerste stand van de figuren 3 en 4 wordt de laterale afstand D tussen de assen 2 en 4 dan ook bepaald door de som van de excentriciteiten I en J.
Voor een zekere maat van de inwendige diameter G van het ringwiel 15 ligt aldus tevens de maat van de uitwendige diameter H van het rondsel 17 vast, aangezien in dit geval de straal G/2 verminderd met de laterale tussenafstand D nagenoeg overeen dient te komen met de straal H/2 van de uitwendige vertanding van het rondsel 17.
In een eerste stand van de gedeelten 20 en 21 van de behuizing 8 overeenkomstig de figuren 3 en 4 is de laterale tussenafstand D relatief groot, wat resulteert in een relatief kleine uitwendige diameter H van het rondsel 17 en aldus in een relatief grote overbrengingsverhouding G/H.
In de figuren 5 en 6 is opnieuw een verbinding 14 volgens de uitvinding tussen de aandrijvende as 2 van dezelfde motor 3 en de aangedreven as 4 van hetzelfde toestel 5 weergegeven, waarbij evenwel een andere overbrengingsverhouding werd gerealiseerd.
Hierbij werd hetzelfde ringwiel 15 gebruikt, evenals dezelfde behuizing 8 met dezelfde gedeelten 20 en 21 als in de figuren 3 en 4, doch werd een ander rondsel 17 met een andere uitwendige diameter K toegepast en werden de gedeelten 20. en 21 in een andere tweede stand ten opzichte van elkaar geplaatst.
Meer bepaald werd vanuit de eerste stand, weergegeven in de figuren 3 en 4, het eerste gedeelte 20 door een verdraaiing over 180° ten opzichte van het tweede gedeelte 21 in een tweede stand geplaatst, weergegeven in de figuren 5 en 6.
De gaten 22 en 23 zijn nog steeds met dezelfde excentriciteit I en J ten opzichte van de rotatiesymmetrieas CC' in hun betreffende gedeelte aangebracht, doch deze excentriciteiten I en J zijn echter anders ten opzichte van elkaar gericht, waardoor de laterale tussenafstand D gewijzigd is.
In het voorbeeld van de figuren 5 en 6 is het immers zo dat de twee gedeelten 20 en 21 zodanig op elkaar zijn geplaatst dat de aandrijvende as 2 met het ringwiel 15 met een excentriciteit I onder de rotatiesymmetrieas CC' is geplaatst en dat ook de aangedreven as 4 met een excentriciteit J onder de rotatiesymmetrieas CC' is geplaatst.
In meer algemene bewoordingen kan worden gesteld dat in de tweede stand van de figuren 5 en 6 de aandrijvende as 2 parallel is aan de rotatiesymmetrieas CC' doch op een afstand I is gelegen van deze rotatiesymmetrieas CC' , dat de aangedreven as 4 tevens parallel is aan de rotatiesymmetrieas CC' doch op een afstand J is gelegen van deze rotatiesymmetrieas CC' en dat de rotatiesymmetrieas CC' in eenzelfde vlak gelegen is als de assen 2 en 4 terwijl; de aandrijvende as 2 in dit geval tussen de aangedreven as 4 en de rotatiesymmetrieas CC' is gelegen, wat niet zo was in de figuren 3 en 4.
In deze tweede stand van de figuren 5 en 6 wordt de laterale afstand D tussen de assen 2 en 4 dan ook bepaald door het verschil tussen de excentriciteiten I en J.
In deze tweede stand van de figuren 5 en 6 dient de straal G/2 van het ringwiel 15 verminderd met de laterale tussenafstand D nagenoeg overeen te komen met de straal K/2 van de uitwendige vertanding 18 van het rondsel 17 en aangezien de diameter G niet gewijzigd werd en de laterale tussenafstand D tussen de assen 2 en 4 verkleind werd ten opzichte van de eerste stand weergegeven in de figuren 3 en 4, dient voor een correcte samenwerking tussen ringwiel 15 en rondsel 17 de diameter K van het rondsel 17 in de tweede stand groter genomen te worden dan in de eerste stand.
Bijgevolg is de overbrengingsverhouding G/K met de gedeelten 20 en 21 geplaatst overeenkomstig de figuren 5 en 6 kleiner dan de overbrengingsverhouding G/H die werd verwezenlijkt wanneer de gedeelten 20 en 21 werden geplaatst in de eerste stand weergegeven in de figuren 3 en 4.
Meer bepaald is voor eenzelfde ringwiel 15 en behuizing 8 de overbrengingsverhouding G/H maximaal, wanneer de gedeelten 20 en 21 in de eerste stand overeenkomstig de figuren 3 en 4 zijn geplaatst, terwijl de overbrengingsverhouding G/K minimaal is wanneer de gedeelten 20 en 21 in de tweede stand overeenkomstig de figuren 5 en 6 zijn geplaatst.
Het is duidelijk dat de gedeelten 20 en 21 nog in andere standen ten opzichte van elkaar kunnen worden geplaatst overeenkomstig een hoekverdraaiing, die in dit geval een veelvoud van 45° is vanwege de configuratie met acht gaten 24, waarbij in deze verschillende standen van de gedeelten 20 en 21 ten opzichte van elkaar de excentriciteiten I en J nog anders zijn gericht ten opzichte van de rotatiesymmetrieas CC' , en niet meer in eenzelfde vlak zijn gelegen, waarbij aldus een laterale afstand D tussen de assen 2 en 4 wordt bekomen die ligt tussen beide extreme waarden bekomen bij het plaatsen van de gedeelten 20 en 21 in de eerste en de tweede stand ten opzichte van elkaar.
Uiteraard kunnen tal van variaties worden verwezenlijkt van zulke verbinding 14 volgens de uitvinding door het aantal gaten 24 te doen toenemen, de excentriciteiten I en J te wijzigen en dergelijke meer.
In de figuren 7 en 8 is het eerste gedeelte 20 van de behuizing 8 apart weergegeven, waaruit duidelijk kan worden afgeleid dat in dit geval het eerste gedeelte 20 van de behuizing 8 als een cilindervormige omkasting 20 is uitgevoerd met een cilinderwand 26 en met een cirkelvormige bodem 27 met middelpunt 28, waarin centraal in de bodem 27 een gat 22 met middelpunt 28 is voorzien voor de aandrijvende as 2 of de aangedreven as 4.
Laat ons ervan uitgaan dat, zoals in de voorgaande figuren 3 tot 6, de aandrijvende as 2 door het gat 22 wordt aangebracht, dan valt in dit geval de centrale symmetrieas van de cilinderwand 26 en de bodem 27 samen met de axiale richting AA' van de aandrijvende as 2.
In de bodem 27 zijn tevens gaten 29 concentrisch rond het middelpunt 28 aangebracht teneinde het eerste gedeelte 20 te kunnen vastbouten met bouten 12, bijvoorbeeld op de behuizing 10 van de motor 3.
Aan de rand van de cilinderwand 2 6 tegenover de bodem 27 is voorts een flens 30 voorzien met cirkelvormige omtrek 31 en middelpunt 32, waarbij de gaten 24 in deze flens 30, die de. gelijkvormige koppeldelen 24 vormen, concentrisch rondom het middelpunt 32 van de cirkelvormige flens 30 zijn aangebracht.
Het is belangrijk op te merken dat het middelpunt 32 van dé flens 30 niet op de centrale symmetrieas van de cilinderwand 26 of dus op de axiale richting AA' van de aandrijvende as ligt en met een zekere excentriciteit I ten opzichte van deze centrale symmetrieas is aangebracht.
Aangezien de gaten 24 in de flens 30 de koppeldelen 24 vormen waarmee het eerste gedeelte 20 van de behuizing 8 aan het tweede gedeelte 21 van de behuizing 8 wordt gekoppeld, stemt de centrale symmetrieas van de flens 30 in het getoonde voorbeeld overeen met de rotatiesymmetrieas CC' van de koppeldelen 24, waarvan hiervoor sprake.
Het tweede gedeelte 21 van de behuizing 8 is niet apart weergegeven, maar het is duidelijk dat zulk tweede gedeelte eenvoudig gevormd kan worden door een schijfvormig deksel 21 met een cirkelomtrek die overeenstemt met de cirkelomtrek 31 van de flens 30 en waarin gaten 25 zijn voorzien in overeenstemming met de gaten 24 in de flens 30.
Door verder het gat 23 in dit deksel 21 met een zekere excentriciteit J ten opzichte van het middelpunt van het deksel 21 aan te brengen, bekomt men alle voordelen van een verbinding volgens de uitvinding zoals hiervoor besproken.
In figuur 9 wordt nog geïllustreerd dat de concrete vorm van de gedeelten 20 en 21 niet dient te zijn zoals hiervoor besproken, waarbij in dit geval het eerste gedeelte 20 niet voorzien is van een cilindervormige wand 26 doch van een wand die vanaf de bodem 27 voorzien is van een zekere afschuining 33 naar de flens 30 toe.
Uiteraard zijn vele andere uitvoeringsvormen niet uitgesloten.
In de beschrijving en de figuren is de aandrijvende as steeds een motoras, doch, de bewoording "een aandrijvende as van een motor" is volgens de uitvinding niet als dusdanig beperkt, vermits deze aandrijvende as bijvoorbeeld ook een as kan zijn die met een motoras verbonden is door middel van een koppeling.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen van verbinding 14 overeenkomstig de uitvinding, doch een verbinding 14 volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen en op verschillende manieren worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (13)

1. Verbinding tussen een aandrijvende as (2) van een motor (3) en een aangedreven as (4) van een aangedreven toestel (5), waarbij de aandrijvende as (2) zich uitstrekt volgens een axiale richting (AA') en de aangedreven as (4) parallel hieraan op een zekere laterale afstand (D) van de axiale richting (AA') zich uitstrekt volgens een parallelle axiale richting (BB'), waarbij de verbinding verwezenlijkt is door middel van een aandrijvend tandwiel (6) voorzien op de aandrijvende as (2) en een aangedreven tandwiel (7) voorzien op de aangedreven as (4), waarbij het aandrijvend tandwiel (6) en het aangedreven tandwiel (7) rechtstreeks in elkaar grijpen en deze tandwielen (6,7) zijn aangebracht in een behuizing (8), welke behuizing (8), enerzijds, is verbonden aan een behuizing (10) van de motor (3) en, anderzijds, is verbonden aan een behuizing (11) van het aangedreven toestel (5), daardoor gekenmerkt dat het aandrijvend tandwiel (6) of het aangedreven tandwiel (7) een ringwiel (15) is met inwendige vertanding (16) en het resterende tandwiel (7,6) van de verbinding een rondsel (17) is met uitwendige vertanding (18).
2. Verbinding volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het ringwiel (15) met inwendige vertanding (16) het aandrijvend tandwiel (6) is en het rondsel (17) het aangedreven tandwiel (7) .
3. Verbinding volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de behuizing (8) van de verbinding voorzien is van instelmiddelen (19) waarmee de onderlinge laterale afstand (D) tussen de aangedreven as (2) en de aandrijvende as (4) kan worden ingesteld.
4. Verbinding volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de behuizing (8) van de verbinding (14) een eerste gedeelte (20) en een tweede gedeelte (21) omvat, welke gedeelten (20,21) elk zijn voorzien van een gat (22,23) waardoor een as (2,4) is aangebracht, hetzij de aandrijfas (2), hetzij de aangedreven as (4) en waarbij de voornoemde instelmiddelen (19) gevormd worden door bevestigingsmiddelen (24-26) waarmee het eerste gedeelte (20) en het tweede gedeelte (21) van de behuizing (8) aan elkaar losmaakbaar kunnen worden bevestigd.
5. Verbinding volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) verbonden is met de behuizing (10) van de motor (3) en het tweede gedeelte (21) van de behuizing (8) met de behuizing (11) van het aangedreven toestel (5).
6. Verbinding volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (21) van de behuizing (8) verbonden is met de behuizing (10) van de motor (3) en het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) met de behuizing (11) van het aangedreven, toestel (5).
7. Verbinding volgens één van de conclusies 4 tot 6, daardoor gekenmerkt dat het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) een omkasting voor de tandwielen (15,17) vormt en het tweede gedeelte. (21) een afneembaar deksel ter afsluiting van de omkasting.
8.- Verbinding volgens één van de conclusies 4 tot 7, daardoor gekenmerkt dat het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) met de bevestigingsmiddelen (24-26) minstens in een eerste stand en een tweede stand op het tweede gedeelte (21) kan worden bevestigd, waarbij, na het losmaken van de bevestigingsmiddelen (19), het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) van de eerste stand in de tweede stand kan worden gebracht door een rotatie van het eerste gedeelte (20) over een zekere hoek, al dan niet gecombineerd met één of meerdere axiale bewegingen voor het van en naar elkaar brengen van het eerste gedeelte (20) en het tweede gedeelte (21) en waarbij de bevestigingsmiddelen (24-26) op elk gedeelte (20,21) van de behuizing (8) in een geassembleerde toestand van de verbinding (14) een rotatiesymmetrie vertonen ten opzichte van een gemeenschappelijke rótatiesymmetrieas (CC') die niet samenvalt met de axiale richting (AA') van de aandrijvende as (2), noch met de axiale richting (BB') van de aangedreven as (4).
9.- Verbinding volgens één van de conclusies 4 tot 8, daardoor gekenmerkt dat het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) met de bevestigingsmiddelen (19) in meerdere· standen op het tweede gedeelte (21) van de behuizing (8) kan worden bevestigd, waarbij, na het losmaken van de bevestigingsmiddelen (19), het eerste gedeelte (20) van een eerste stand in een andere stand kan worden gebracht door een rotatie van het eerste gedeelte (20) over een zekere hoek, al dan niet gecombineerd met één of meerdere axiale bewegingen voor het van en naar elkaar brengen van het eerste gedeelte (20) en het tweede gedeelte (21) en waarbij de bevestigingsmiddelen (19) op elk gedeelte (20,21) van de behuizing (8) in een geassembleerde toestand van de verbinding (14) een rotatiesymmetrie vertonen ten opzichte van een gemeenschappelijke rotatiesymmetrieas (CC') die niet samenvalt met de axiale richting (AA') van de aandrijvende as (2), noch met de axiale richting (BB') van de aangedreven as (4).
10. Verbinding volgens één van de conclusie 4 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de bevestigingsmiddelen (19) bestaan uit meerdere gelijkvormige koppeldelen (24) die voorzien zijn op het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) en die samenwerken met meerdere gelijkvormige koppeldelen (25) die voorzien zijn op het tweede gedeelte (21) van de behuizing (8), waarbij de koppeldelen (24,25) op elk gedeelte (20,21) van de behuizing (8) in een geassembleerde toestand van de verbinding (14) een rotatiesymmetrie vertonen ten opzichte van een gemeenschappelijke rotatiesymmetrieas (CC') die niet samenvalt met de axiale richting (AA') van de aandrijvende as (2), noch met de axiale richting (BB') van de aangedreven as (4).
11. Verbinding volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) een cilinderwand (26) met een cirkelvormige bodem (27) waarin centraal in een gat (22) is voorzien voor de aandrijvende as (2) of de aangedreven as (4), waarbij aan de rand van de cilinderwand (26) tegenover de bodem (27) voorts een flens (30) is voorzien met cirkelvormige omtrek (31), waarbij gaten (24) in deze flens (30) concentrisch rondom de centrale symmetrieas van de cirkelvormige flens (30) zijn aangebracht ter vorming van gelijkvormige koppeldelen (24) met rotatiesymmetrieas (CC') en waarbij de centrale symmetrieas van de cilinderwand (26) en bodem (27), die in de geassembleerde toestand van de verbinding (14) overeenstemt met de axiale richting (AA',BB') van de aandrijvende as (2) of de aangedreven as (4), niet samenvalt met de voornoemde rotatiesymmetrieas (CC').
12. Verbinding volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (21) van de behuizing (8) een schijfvormig deksel (21) is met een cirkelomtrek die overeenstemt met de cirkelomtrek (31) van de flens (30) aan het eerste gedeelte (20) van de behuizing (8) en waarbij in het schijfvormig deksel (21) gaten (25) zijn voorzien ter vorming van gelijkvormige koppeldelen (25) in overeenstemming met de gaten (24) in de flens (30).
13. Verbinding volgens één van de conclusies 10 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de gelijkvormige koppeldelen (24,25) minstens deels gevormd worden door gaten (24,25) die op een regelmatige afstand van elkaar op een cirkelomtrek rondom de rotatiesymmetrieas (CC') zijn aangebracht in het eerste gedeelte (20) en het tweede gedeelte (21) van de behuizing (8) en waarbij de bevestigingsmiddelen (19) bouten (26) en/of moeren omvatten die in de geassembleerde toestand van de verbinding (14) doorheen de voornoemde gaten (24,25) zijn aangebracht.
BE2012/0028A 2012-01-13 2012-01-13 Verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel. BE1020367A3 (nl)

Priority Applications (11)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2012/0028A BE1020367A3 (nl) 2012-01-13 2012-01-13 Verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel.
CN201210132190.3A CN103206487B (zh) 2012-01-13 2012-04-28 马达的驱动轴和从动装置的从动轴之间的连接部
BR112014017362-1A BR112014017362B1 (pt) 2012-01-13 2012-12-18 Ligação entre um veio de transmissão de um motor e um veio acionado de um dispositivo acionado
US14/371,324 US9328801B2 (en) 2012-01-13 2012-12-18 Connection between a drive shaft of a motor and a driven shaft of a driven apparatus
JP2014551486A JP5980952B2 (ja) 2012-01-13 2012-12-18 モータの駆動軸と被駆動装置の被駆動軸との間の連結部
DK12840835.8T DK2802790T3 (en) 2012-01-13 2012-12-18 Connection between a drive shaft of a motor and a driven axle of a drive apparatus
EP12840835.8A EP2802790B1 (en) 2012-01-13 2012-12-18 Connection between a drive shaft of a motor and a driven shaft of a driven apparatus
KR1020147021874A KR101761987B1 (ko) 2012-01-13 2012-12-18 모터의 구동 샤프트와 피동 장치의 피동 샤프트 사이의 연결부
PCT/BE2012/000054 WO2013104030A2 (en) 2012-01-13 2012-12-18 Connection between a drive shaft of a motor and a driven shaft of a driven apparatus
RU2014133145/11A RU2584352C2 (ru) 2012-01-13 2012-12-18 Соединительное устройство между ведущим валом двигателя и ведомым валом ведомого аппарата
TW102101010A TWI546473B (zh) 2012-01-13 2013-01-11 馬達的驅動軸和從動裝置的從動軸之間的連接部

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2012/0028A BE1020367A3 (nl) 2012-01-13 2012-01-13 Verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel.
BE201200028 2012-01-13

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1020367A3 true BE1020367A3 (nl) 2013-08-06

Family

ID=48087328

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2012/0028A BE1020367A3 (nl) 2012-01-13 2012-01-13 Verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel.

Country Status (11)

Country Link
US (1) US9328801B2 (nl)
EP (1) EP2802790B1 (nl)
JP (1) JP5980952B2 (nl)
KR (1) KR101761987B1 (nl)
CN (1) CN103206487B (nl)
BE (1) BE1020367A3 (nl)
BR (1) BR112014017362B1 (nl)
DK (1) DK2802790T3 (nl)
RU (1) RU2584352C2 (nl)
TW (1) TWI546473B (nl)
WO (1) WO2013104030A2 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102015201873A1 (de) * 2015-02-03 2016-08-18 Gkn Sinter Metals Engineering Gmbh Leises Zahnrad
KR101619707B1 (ko) * 2015-06-17 2016-05-10 현대자동차주식회사 하이브리드 차량의 동력전달장치
DE102018104649A1 (de) * 2018-03-01 2019-09-05 Schaeffler Technologies AG & Co. KG Aktorik zur variablen Einstellung der Kompression in einer Brennkraftmaschine und Verfahren zur Montage einer Aktorik

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2851896A (en) * 1954-11-08 1958-09-16 Cone Automatic Mach Co Inc Tractor pump drive
DE1450768B1 (de) * 1963-04-05 1970-07-23 Moulinex Sa Getriebe für geringe Leistungen
JPS4846102U (nl) * 1971-10-07 1973-06-16

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1722091A (en) * 1928-11-07 1929-07-23 Roy H Cummings Overdrive transmission
US2667089A (en) * 1950-07-08 1954-01-26 Charles E Gregory Direct drive transmission with automatically load responsive range of low gear ratios
US3762272A (en) * 1968-05-23 1973-10-02 Fresco Ind Inc Self-adjusting extensible gear train and assemblies containing same
JPS54176076U (nl) * 1978-05-31 1979-12-12
RU2052685C1 (ru) * 1992-03-26 1996-01-20 Акционерное общество "Белгородский завод энергетического машиностроения" Редуктор
CN2260920Y (zh) * 1996-03-19 1997-08-27 黄祖德 内三环齿轮减速器
RU2165354C1 (ru) * 1999-12-21 2001-04-20 Южно-Российский государственный технический университет (Новочеркасский политехнический институт) Измельчитель-смеситель
US6755271B1 (en) * 2001-09-07 2004-06-29 Polaris Industries Inc. Snowmobile drivetrain
US7011275B2 (en) * 2002-08-07 2006-03-14 Redfern Daniel J Internal spur gear drive
CN201126005Y (zh) * 2007-12-17 2008-10-01 南京高速齿轮制造有限公司 下风向型风力发电机增速齿轮箱
JP5349861B2 (ja) 2008-08-07 2013-11-20 本田技研工業株式会社 減速機付きモータ
ATE531550T1 (de) * 2009-02-13 2011-11-15 Kanzaki Kokyukoki Mfg Co Ltd Getriebe

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2851896A (en) * 1954-11-08 1958-09-16 Cone Automatic Mach Co Inc Tractor pump drive
DE1450768B1 (de) * 1963-04-05 1970-07-23 Moulinex Sa Getriebe für geringe Leistungen
JPS4846102U (nl) * 1971-10-07 1973-06-16

Also Published As

Publication number Publication date
JP5980952B2 (ja) 2016-08-31
US9328801B2 (en) 2016-05-03
RU2014133145A (ru) 2016-03-10
CN103206487A (zh) 2013-07-17
TWI546473B (zh) 2016-08-21
EP2802790B1 (en) 2016-03-16
BR112014017362A8 (pt) 2017-07-04
WO2013104030A9 (en) 2014-07-17
WO2013104030A2 (en) 2013-07-18
BR112014017362B1 (pt) 2022-05-24
EP2802790A2 (en) 2014-11-19
DK2802790T3 (en) 2016-05-23
RU2584352C2 (ru) 2016-05-20
KR101761987B1 (ko) 2017-07-26
JP2015505453A (ja) 2015-02-19
US20150007678A1 (en) 2015-01-08
BR112014017362A2 (pt) 2017-06-13
KR20140112057A (ko) 2014-09-22
TW201346151A (zh) 2013-11-16
WO2013104030A3 (en) 2013-09-06
CN103206487B (zh) 2016-08-31

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CN102066719B (zh) 往复式活塞机构
BE1020367A3 (nl) Verbinding tussen een aandrijvende as van een motor en een aangedreven as van een aangedreven toestel.
TW201139892A (en) Planetary gear decelerator
CN101772657A (zh) 齿轮装置及使用齿轮装置的工业机器人的转动部结构
JP6681201B2 (ja) 操舵装置
CN107208746A (zh) 动力传输器件
EP1935698A1 (de) Antriebseinheit mit Fahr- und Lenkmotor für ein Antriebsrad eines Flurförderzeugs
FR2830593A1 (fr) Differentiel de transmission de couple pour vehicules automobiles
JP5918705B2 (ja) 遊星歯車装置
CA2374535A1 (fr) Moteur pas-a-pas a double bobine dans un plan
US20080127761A1 (en) Parallel axis gear power transmission device
EP0765444B1 (fr) Reducteur a excentriques
EP0915267B1 (de) Brennkraftmaschine mit einer Massenausgleichs-Vorrichtung II. Ordnung
TW201111666A (en) Cycloidal gear device
CN218207736U (zh) 一种方便拆卸的涡轮箱
TW202219400A (zh) 擺線型減速機
JP6402804B2 (ja) 減速機及びモータ
FR3074377B1 (fr) Carter de moteur
BE725619A (nl)
CN105402367A (zh) 一种复合齿轮
KR101190322B1 (ko) 기어 모터
JP5071117B2 (ja) 車両用差動歯車装置
JPH11190326A (ja) クランクストローク可変機構
RU2015146717A (ru) Двигатель внутреннего сгорания
CN105422799A (zh) 一种复合齿轮