BE1019510A3 - Hoefijzer. - Google Patents
Hoefijzer. Download PDFInfo
- Publication number
- BE1019510A3 BE1019510A3 BE2010/0559A BE201000559A BE1019510A3 BE 1019510 A3 BE1019510 A3 BE 1019510A3 BE 2010/0559 A BE2010/0559 A BE 2010/0559A BE 201000559 A BE201000559 A BE 201000559A BE 1019510 A3 BE1019510 A3 BE 1019510A3
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- horseshoe
- nail
- hoof
- bearing surface
- angle
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01L—SHOEING OF ANIMALS
- A01L1/00—Shoes for horses or other solipeds fastened with nails
- A01L1/02—Solid horseshoes consisting of one part
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Wood Science & Technology (AREA)
- Zoology (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Footwear And Its Accessory, Manufacturing Method And Apparatuses (AREA)
- Portable Nailing Machines And Staplers (AREA)
Abstract
Hoefijzer (1) dat voorzien is van een draagvlak (6), een bodemvlak (5), een teen of toon (2) en nagelgaten (12) die zich doorheen het hoefijzer (1) uitstrekken vanaf het draagvlak (6) tot aan het bodemvlak (5), daardoor gekenmerkt dat minstens één van deze nagelgaten (12) zodanig is georiënteerd dat het een naar binnen toe gerichte hoek (B) vormt met de loodrechte richting (L-L') op het draagvlak (6) van het hoefijzer (1).
Description
Hoefijzer.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een hoefijzer.
In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een hoefijzer dat voorzien is van een nagelgeleiding.
Klassiek is het beslaan van een hoefdier, meestal een paard of een ezel met hoefijzers die door middel van nagels tegen de hoeven worden vastgezet.
Dit zogenaamd op beslag zetten, wordt hoofdzakelijk maar niet uitsluitend uitgevoerd om een te sterke slijtage te voorkomen van de hoef of om de stand en/of gangen van het dier te corrigeren.
Hierbij gaat men in grote lijnen meestal als volgt te werk.
Elke zes tot acht weken dienen de hoeven van een paard doorgaans te worden bekapt, waarna in voorkomend geval de hoefijzers dienen te worden verlegd of vernieuwd.
Eerst worden alle vreemde elementen, zoals bijvoorbeeld mest, zand, stro enz. van de hoeven verwijderd.
Daarna wordt eerst de teen, toon genoemd, op lengte gebracht door de hoef te knippen of te kappen en wordt vervolgens de rest van de hoef aan de gewenste stand aangepast.
Hoewel steeds rechte hoef- en beenassen worden nagestreefd, moet toch bij elk paard individueel worden beoordeeld wat de beste stand van hoef en been is.
Deze beoordeling gebeurt, zowel in rust, als in beweging waarbij in het laatste geval speciaal wordt gelet op de wijze van het vrijkomen van de grond en de wijze van het neerzetten van de hoef.
Bij een goed vlakke en uitgebalanceerde hoef komen de hielen van de hoef gelijktijdig op de grond en rolt de hoef in het midden over de teen (of toon).
Na het bekappen wordt een geschikt hoefijzer uitgezocht dat vervolgens nog beter passend wordt gemaakt en ofwel warm, ofwel koud kan worden aangebracht.
Dit aanbrengen geschiedt doorgaans door het op de hoef vast te nagelen.
Meestal is het gebruik van zes hoefnagels hierbij voldoende.
Deze hoefnagels worden in de voorste helft van de hoef aangebracht om het hoefmechanisme zo min mogelijk te belemmeren.
Hieronder wordt verstaan dat een zekere uitzetting van de hoef moet kunnen plaatsvinden bij iedere stap of belasting en een zekere terugvering bij achtereenvolgend ontlasten, waardoor een soort balgeffect ontstaat dat voldoende bloedsomloop door de levende delen van de hoef garandeert.
Het goed vastzetten van een hoefijzer door middel van hoefnagels behoort tot het goede vakmanschap en de regels van de kunst, waarbij toch nog een zekere speling dient te worden gelaten voor de uitzetting in lengte en breedte naar de achterkant van de hoef toe, in het zogenaamde verzenengedeelte, om de werking van het hoefmechanisme nog mogelijk te maken.
In de bodemvlakte van ieder hoefijzer bevindt zich een sleuf, de rits genaamd, waarin de nagelgaten zijn aangebracht.
De rits en de nagelgaten van een klassiek hoefijzer moeten zodanig zijn aangebracht dat ze na aanpassing, precies tegenover de witte lijn komen te liggen die zich aan de onderkant van een normale hoef aftekent en de scheidingslijn aangeeft tussen de hoornwand langs de buitenkant en het levend weefsel langs de binnenkant van de hoef.
Bij het indrijven van de hoefnagel hoort deze via de zoolvlakte in te dringen in de witte lijn, vervolgens schuin naar boven door de hoornwand te gaan en uit te komen aan de oppervlakte van de hoornwand op ongeveer 1/3 van de hoogte van deze wand gemeten van onderen af.
Dit is slechts mogelijk wanneer iedere hoefnagel afzonderlijk onder een hoek wordt ingedreven ten opzichte van het zoolvlak die aangepast is aan de plaatselijke hoek van de hoornwand zelf.
Teneinde dit indrijven onder de gewenste hoek, die dus van plaats tot plaats op de hoef verschilt, mogelijk te maken, dient in klassieke voorgevormde hoefijzers een reeks van nagelgaten te worden voorzien die een relatief grote speling toelaten ten opzichte van de gebruikte hoefnagels.
Deze nagelgaten zijn klassiek niet volledig rechthoekig van vorm maar bestaan uit twee in eikaars verlengde liggende en in elkaar overgaande delen.
Een eerste deel is een trechtervormig deel dat begrensd wordt door de wanden van de rits en dat met zijn wijdste opening naar de onderkant van het hoefijzer is gericht en waarin, na indrijven van de hoefnagel, de kop van de hoefnagel zal komen te liggen en wordt vastgeklemd.
In het verlengde daarvan en loodrecht op het draagvlak van het hoefijzer, een nauwer deel met vierkante of rechthoekige doorsnede, waardoor bij het beslaan de punt of zogenaamde zwik van de hoefnagel gevolgd door het slanke gedeelte of de zogenaamde kling kan worden geleid alvorens in de hoornlaag de witte lijn van de hoef binnen te dringen.
Bij passende klassieke hoefijzers ligt de bovenkant van deze hoefnagelgaten, namelijk daar waar de hoefnagel bij het beslaan uit het hoefijzer komt en in de hoef gaat dringen, juist tegenover de zogenaamde witte lijn van de hoef, die, zoals vermeld, in feite de scheidingslijn aangeeft tussen de hoornwand van de hoef en de wekere en levende delen.
In voorgevormde klassieke hoefijzers staan deze nagelgaten loodrecht op het draagvlak van het hoefijzer.
Het behoort tot de regels van de kunst en het goede vakmanschap de hoefnagels bij indrijven zodanig te laten ombuigen dat ze op de gewenste plaats zijdelings aan de buitenzijde van de hoef uit de hoornlaag naar buiten komen.
Tenslotte worden na het indrijven van de hoefnagels de uit de hoef uitstekende delen van de hoefnagels naar beneden toe omgebogen en eventueel afgeknipt, en het omgebogen gedeelte verzonken in een gleufje dat met dat doel eerst door middel van een gutsje of zogenaamde onderkapper in de hoornwand was aangebracht.
Een groot nadeel van dit alles is dat het correct beslaan van hoefdieren, naast de juiste en aangepaste materialen en middelen, nog steeds een zeer grote mate van vakkennis en handigheid vereist, te meer daar men slechts uitzonderlijk onder zeer gunstige omstandigheden kan werken.
Een verder nadeel hiervan is dat elk indrijven en goed vastklemmen van de nagels steeds met een zekere beschadiging van de hoef gepaard gaat en dat deze periodiek bij iedere hoefijzerwisseling dient te worden herhaald.
Een verder nadeel is dat de ombuiging van de nagels naar buiten toe gedurende het indrijven soms moeilijk controleerbaar is, onder meer door grote speling die tussen hoefnagel en nagelgat dient gelaten te worden, waardoor de plaats waar de nagels door de hoefwand heen komen aan een grote variatie onderhevig is.
Deze plaats is van belang voor de kwaliteit van de hoef en heeft ook een invloed op de kans op complicaties, zoals het optreden van kreupelheid bij te hoog uitkomen, of op het splijten van de hoefwand bij te kleine afstand.
Een verder nadeel is dat, bij het indrijven van de eerste nagels, het hoefijzer nog licht kan verschuiven, bijvoorbeeld door een onverwachte beweging van het dier, en dat, wanneer dit een niet goed meer gecentreerd zijn van het ijzer voor gevolg heeft, dit niet alleen een afwijkend afrollen van de beweging in de hand kan werken, maar ook tot het optreden van hoefscheuren, verbening van de hoefkraakbeenderen en zelfs aanleiding zou kunnen geven tot fracturen.
Gekend is reeds om aan de punt van de nagel, de zwik genaamd, een schuine kant te geven.
De schuine kant moet daarbij, bij het indrijven van de nagel, naar de hoef gekeerd zijn, waarmee bereikt wordt dat de nagel door de hoornwand naar buiten toe wordt gedreven. De schuine kant stuurt als het ware de nagel in de gewenste richting.
Niettegenstaande dat, is er nog steeds een grote vraag naar hoefijzers waarbij met minder kracht en minder blijvende beschadiging of vervorming, maar met grotere precisie, nauwkeuriger en even vast hoefnagels kunnen worden ingedreven, meer speciaal onder de juiste en van plaats tot plaats sterk verschillende indrijvingshoek.
De huidige uitvinding heeft tot doel aan minstens één van de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden, doordat zij voorziet in een hoefijzer dat voorzien is van een draagvlak, een bodemvlak, een teen of toon en nagelgaten die zich doorheen het hoefijzer uitstrekken vanaf het draagvlak tot aan het bodemvlak, waarbij minstens één van deze nagelgaten zodanig is georiënteerd dat het een naar binnen toe gerichte hoek vormt met de loodrechte richting op het draagvlak van het hoefijzer.
Minstens één nagelgat is met andere woorden vanaf het bodemvlak naar het draagvlak naar binnen toe georiënteerd.
Een groot voordeel hiervan is dat de hoefnagels, zonder dat een grote speling dient te worden voorzien in de hoefnagelgaten, onder de gewenste lokale hoek gemakkelijk kunnen worden ingedreven en vastgezet.
Hierdoor wordt de kans op beschadiging van de hoornlaag of het indrijven van de hoefnagel in de weke of levende delen van de hoef, met alle gekende negatieve gevolgen, sterk verkleind.
In een voorkeurdragende uitvoering bedraagt de naar binnen toe gerichte hoek van minstens één geleidingsgat plaatselijk 6 tot 15 graden, beter nog 9 tot 12 graden, en best ongeveer 10 graden ten opzichte van de loodlijn op het draagvlak van het hoefijzer.
In een verdere voorkeurdragende uitvoering bezit slechts een gedeelte van de nagelgaten een naar binnen toe gerichte hoek met de loodlijn op het draagvlak van het hoefijzer.
In nog een verdere voorkeurdragende uitvoering worden slechts de eerste drie nagelgaten vertrekkende van de teen of toon van een dergelijke hoek voorzien.
In een andere voorkeurdragende uitvoering is deze hoek kleiner al naargelang de nagelgaten verder van de toon verwijderd zijn.
In nog een verdere voorkeurdragende uitvoering is de breedte van het nagelgat gezien volgens de dwarsdoorsnede van het hoefijzer groter dan de dikte van de hoefnagel, althans ten opzichte van het voorste gedeelte van de nagel, zodat de speling tussen het nagelgat en de nagel toelaat de nagel bij het inbrengen onder verschillende hoeken in het nagelgat te positioneren, waarna, bij het verder indrijven van de nagel de speling steeds minder wordt door de conische vorm van de nagel en de nagel zich tenslotte met zijn achterste uiteinde, de zogenaamde kop, vastzet in het nagelgat.
In een voorkeurdragende uitvoering mondt het nagelgat in het bodemvlak uit in de zogenaamde rits, die als een gleufvormige uitsparing in het bodemvlak van het hoefijzer is uitgevoerd.
In nog een verdere voorkeurdragende uitvoering is de rits ten opzichte van een hoefijzer met klassieke nagelgaten naar de buitenrand van het hoefijzer verplaatst om ervoor te zorgen dat het nagelgat in het draagvlak uitmondt recht tegenover de zogenaamde witte lijn.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een hoefijzer met nagelgaten volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 schematisch een onderaanzicht van een hoefijzer volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 een dwarsdoorsnede weergeeft van het hoefijzer uit figuur 1, volgens de lijn II-II; figuur 3 een dwarsdoorsnede weergeeft van een klassiek hoefijzer volgens de lijn II-II uit figuur 1.
Het in de figuren 1 en 2 weergegeven hoefijzer 1 volgens de uitvinding bestaat uit een toongedeelte 2 en twee takken 3 en 4, met een bodemvlak 5 en een hoofdzakelijk parallel daarmee verlopend draagvlak 6, voorbestemd om met het zoolgedeelte van de hoef 7, met andere woorden de onderkant van de hoef 7 in contact te komen zoals deze in streeplijn is weergegeven in figuur 2.
Een hoef 7 bezit, zoals bekend, een hoornwand 8 aan de buitenkant en een levend weefsel gedeelte 9 aan de binnenkant, de zogenaamde wandlederhuid, die van elkaar gescheiden zijn door een zone die de zogenaamde witte lijn 10 wordt genoemd.
De vorm van het hoefijzer 1 is zodanig dat het de buitenrand van de hoef 7 moet volgen, waarbij de grootte van de hoefijzers 1 overeen moet komen met de grootte van de hoeven 7.
Aangezien deze bij voor- of achterhoeven verschillend zijn, en verschillend langs links of rechts, en bovendien verschillend van dier tot dier onderling, dienen de hoefijzers 1 steeds op maat te worden gemaakt of aangepast.
Aangezien de hoek A die het draagvlak 6 van het hoefijzer 1 plaatselijk maakt met de hoornwand 8 van de hoef 7 van plaats tot plaats sterk verschillend is, dient de hoek waaronder de hoefnagels in de hoef 7 worden gedreven telkens nauwkeurig aan de plaatselijke omstandigheden te worden aangepast.
In het bodemvlak 5 bevindt zich een sleuf, de zogenaamde rits 11, waarin zich nagelgaten 12 bevinden die zich verder uitstrekken tot in het draagvlak 6.
Uit figuur 2 blijkt dat elk nagelgat 12 zelf uit twee delen 13 en 14 is samengesteld, enerzijds, een trechtervormig gedeelte 13 dat begrensd wordt door de rits 11 en waarin bij het beslaan de kop van de hoefnagel zal worden geklemd (niet afgebeeld) en, anderezijds, een geleidingsgat 14, dat rechthoekig of vierkant van doorsnede is en volgens de uitvinding schuin binnenwaarts is georiënteerd, in voorkomend geval onder een hoek B van 10 graden ten opzichte van de loodrechte richting L-L' op het draagvlak 6.
Anders gezegd vormt de middellijn M-M' van het nagelgat 12, althans van het geleidingsgat 14, een hoek B met voornoemde loodrechte richting L-L'.
Als gevolg van deze oriëntatie B ligt de bovenste nagelgatopening van het geleidingsgat 14 aan de kant van het draagvlak 6 lichtjes naar binnen toe verschoven ten opzichte de onderste nagelgatopening van het geleidingsgat 14 ter plaatse van de bodem 15 van de rits 11 en nog ietsje verder naar binnen toe verschoven ten opzichte van de onderste nagelgatopening aan de kant van het bodemvlak 5.
Een hoefijzer 1 volgens de uitvinding wordt zodanig gemaakt of aangepast dat de voornoemde bovenste opening van de nagelgaten 12 waarlangs de hoefnagels in de hoornwand 8 van de hoef 7 worden geleid precies tegenover de witte lijn 10 van de hoef 7, zijn gelegen.
In figuur 3 wordt een gelijkaardige doorsnede getoond als in figuur 2, maar dit keer van een klassieke uitvoering van een nagelgat 12 volgens de stand van de techniek.
Hierin treffen wij overeenkomstige elementen aan als weergegeven in figuur 2.
Wij zien echter dat het nagelgat 12, door de afwezigheid van de hoek B uit figuur 2, zich loodrecht op het bodemvlak 5 en het draagvlak 6 uitstrekt en hoofdzakelijk symmetrisch is uitgevoerd ten opzichte van de middellijn M-M'.
Bij het beslaan met een hoefijzer 1 volgens de uitvinding gaat men op klassieke wijze te werk zoals hoger in het kort beschreven.
Bij het vervaardigen van hoefijzers 1 volgens de uitvinding wordt vertrokken van een ruw hoefijzer met een rits 11 maar zonder nagelgaten en worden de nagelgaten geponst door middel van een rechte pons of beitel die onder een hoek B ten opzichte van de loodlijn L-L' op het draagvlak 6 in het hoefijzer 1 wordt ingedreven.
Bij deze werkwijze is het van belang voor de levensduur van de pons of beitel en voor de goede kwaliteit van de nagelgaten om' te vertrekken van een hoefijzer 1 met een rits 11 waarvan de bodem 15 met het draagvlak 6 een hoek B insluit en dat gebruik gemaakt wordt van een pons of beitel met een haaks afgevlakte kop, zodanig dat bij het ponsen de pons loodrecht is georiënteerd op de bodem 15 van de rits 11 en de kop van de pons de bodem 15 van de rits 11 loodrecht doorboort en de middellijn M-M' van het geleidingsgat 14 haaks staat op de bodem 15.
Het is duidelijk dat indien de nagelgaten niet geponst worden, maar bijvoorbeeld voorzien worden bij het smeden of gieten, de hoek van de bodem 15 van de rits 11 van geen belang is voor de uitvinding.
Het is ook duidelijk dat de hoek B niet voor alle nagelgaten 12 dezelfde moet zijn, maar dat bijvoorbeeld de hoek B anders kan zijn voor nagelgaten 12 tegen het toongedeelte 2 dan voor nagelgaten 12 verder naar de takken 3 en 4 toe en dat er zelfs nagelgaten 12 kunnen voorkomen zonder hoek B.
Voor de nagelgaten die wel een hoek B insluiten, worden hoeken gehanteerd van 6 tot 15 graden, beter nog van 9 tot 12 graden, en best nog van ongeveer 10 graden.
Bij voorkeur zijn slechts de eerste drie nagelgaten 12 vertrekkende van de teen of toon 2 van een dergelijke hoek B voorzien.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuur weergegeven uitvoeringsvormen, doch een hoefijzer 1 volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen en op verschillende manieren worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Claims (10)
1. Hoefijzer (1) dat voorzien is van een draagvlak (6), een bodemvlak (5), een teen of toon (2) en nagelgaten (12) die zich doorheen het hoefijzer (1) uitstrekken vanaf het draagvlak (6) tot aan het bodemvlak (5), daardoor gekenmerkt dat minstens één van deze nagelgaten (12) zodanig is georiënteerd dat het een naar binnen toe gerichte hoek (B) vormt met de loodrechte richting (L-L') op het draagvlak (6) van het hoefijzer (1).
2. Hoefijzer (1) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat ten opzichte van het hoefijzer minstens één nagelgat (12) in de richting van het bodemvlak (5) naar het draagvlak (6) naar binnen toe is gericht.
3. Hoefijzer (1) volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de naar binnen toe gerichte hoek (B) van minstens één nagelgat (12) plaatselijk 6 tot 15 graden, beter nog 9 tot 12 graden, en best ongeveer 10 graden bedraagt.
4. Hoefijzer volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat slechts een gedeelte van de nagelgaten (12) een naar binnen toe gerichte hoek (B) vormt.
5. Hoefijzer (1) volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat slechts de eerste drie nagelgaten (12) vertrekkende van de teen of toon (2) van een dergelijke hoek (B) zijn voorzien.
6. Hoefijzer(1) volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de hoek (B) kleiner is naargelang de nagelgaten (12) verder van de toon (2) verwijderd zijn.
7. Hoefijzer (l)volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de Breedte van het nagelgat (12) gezien volgens de dwarsdoorsnede van het hoefijzer (1) groter is dan de dikte van de hoefnagel, althans ten opzichte van het voorste gedeelte van de hoefnagel, zodanig dat de speling tussen het nagelgat (12) en de nagel toelaat de nagel onder verschillende hoeken (B) in het nagelgat (12) te positioneren.
8. Hoefijzer (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het nagelgat (12) in het bodemvlak (5) uitmondt via de zogenaamde rits (11) , die als een gleufvormige uitsparing in het bodemvlak (5) van het hoefijzer (1) is uitgevoerd.
9. Hoefijzer (1) volgens één of meerdere van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het zodanig is gemaakt dat de opening van de nagelgaten (12) in het draagvlak (6) precies tegenover de witte lijn (10) van de hoef (7) zijn gelegen.
10. Hoefijzer (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de bodem (15) van de rits (11) ter plaatse van een nagelgat loodrecht of nagenoeg loodrecht is georiënteerd op de middellijn (M-M') van het betreffende nagelgat (12), althans ten opzichte van de middellijn (M-M') van het gedeelte (14) dat een geleidingsgat vormt voor een hoefnagel.
Priority Applications (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2010/0559A BE1019510A3 (nl) | 2010-09-20 | 2010-09-20 | Hoefijzer. |
AU2011224130A AU2011224130A1 (en) | 2010-09-20 | 2011-09-19 | Horseshoe |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE201000559 | 2010-09-20 | ||
BE2010/0559A BE1019510A3 (nl) | 2010-09-20 | 2010-09-20 | Hoefijzer. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1019510A3 true BE1019510A3 (nl) | 2012-08-07 |
Family
ID=44246150
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE2010/0559A BE1019510A3 (nl) | 2010-09-20 | 2010-09-20 | Hoefijzer. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
AU (1) | AU2011224130A1 (nl) |
BE (1) | BE1019510A3 (nl) |
Cited By (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL2020112B1 (en) * | 2017-12-18 | 2019-06-25 | Mustad Hoofcare Sa | Horseshoe, assembly of a horseshoe and a nail, and such a nail |
Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1408302A (en) * | 1972-09-05 | 1975-10-01 | Langton A | Horseshoes and the manufacture thereof |
US5186259A (en) * | 1991-11-18 | 1993-02-16 | Teichman Stephen T | Horseshoe having a depression on the inside of hoof facing side |
-
2010
- 2010-09-20 BE BE2010/0559A patent/BE1019510A3/nl active
-
2011
- 2011-09-19 AU AU2011224130A patent/AU2011224130A1/en not_active Abandoned
Patent Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1408302A (en) * | 1972-09-05 | 1975-10-01 | Langton A | Horseshoes and the manufacture thereof |
US5186259A (en) * | 1991-11-18 | 1993-02-16 | Teichman Stephen T | Horseshoe having a depression on the inside of hoof facing side |
Cited By (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL2020112B1 (en) * | 2017-12-18 | 2019-06-25 | Mustad Hoofcare Sa | Horseshoe, assembly of a horseshoe and a nail, and such a nail |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
AU2011224130A1 (en) | 2012-04-05 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US10477852B2 (en) | Method for the preparation and improvement of horseshoes | |
BE1019510A3 (nl) | Hoefijzer. | |
US20170202198A1 (en) | Therapeutic horseshoe | |
US5566765A (en) | Horseshoe | |
US5421415A (en) | Horseshoe | |
NL1039500C2 (nl) | Hoefnagel en werkwijze waarbij zulke hoefnagel wordt toegepast. | |
US7624811B2 (en) | Horseshoe crease structure for improved traction and locking attachment nails | |
US6202754B1 (en) | Horseshoe cleaning tool and method of using | |
US6571881B1 (en) | Farrier's shoeing appliance | |
US20140060857A1 (en) | Combination Rasping/Filing Tool | |
US5186259A (en) | Horseshoe having a depression on the inside of hoof facing side | |
US20160219857A1 (en) | Horseshoe with metal clips | |
US496760A (en) | Horseshoe | |
US6581693B1 (en) | Horseshoe nail | |
EP0120294A2 (en) | Horseshoe | |
AU2001279175A1 (en) | Horseshoe nail | |
NL1032780C2 (nl) | Verbeterd hoefijzer. | |
US774128A (en) | Farrier's anvil attachment. | |
US349081A (en) | Territory | |
US338937A (en) | John dbbble | |
NL2020112B1 (en) | Horseshoe, assembly of a horseshoe and a nail, and such a nail | |
BE1019344A3 (nl) | ||
US592178A (en) | Horseshoe bar and blank | |
PL198184B1 (pl) | Sposób podkuwania koni i podkowa do podkuwania koni | |
US1241016A (en) | Horseshoe. |