BE1018232A3

BE1018232A3 - Vierkantebalenpersen voor het vormen van balen in plakken.

Info

Publication number: BE1018232A3
Application number: BE2008/0423A
Authority: BE
Original assignee: Cnh Belgium Nv
Priority date: 2007-08-14
Filing date: 2008-07-29
Publication date: 2010-07-06
Also published as: US20090044710A1; GB0715748D0; GB2451826A; US7600470B2; EP2025219B1; EP2025219A1

Abstract

Er wordt een balenpers beschreven voor het vormen van vierkante balen bestaande uit meerdere afzonderlijk samengebonden plakken. De balenpers bevat een baalkamer en een aantal naalden die eendrachtig door de baalkamer kunnen beweegen om respectieve strengen touw van één kant van de baalkamer door te geven nnar ermee gekoppelde knopenleggers aan de tegenovergelegen kant van de baalkamer. Een eerste set permanent operationele knoppenleggers voor het knopen van strengen touw die rond individuele plakken gebonden worden bij elke gelegenheid dat de naalden door de baalkamer worden bewogen, een tweede set knopenleggers die selectie uitgeschakeld kunnen worden door de beweging van een frame 80 dat hun touwmeevoerende onderdelen bevat naar een positie buiten het bereik van de punt van de naalden, knopen de restende strengen touw pas aan het einde van de vorming van een volledige baal.

Description

VIERKANTEBALENPERSEN VOOR HET VORMEN VAN BALEN IN PUKKEN

Toepassingsgebied van de uitvinding

Deze uitvinding heeft betrekking op vierkantebalenpersen en meer bepaald op het mechanisme dat gebruikt wordt om balen samen te binden met stukken touw en om knopen te maken in het touw.

Achtergrond van de uitvinding

Balenpersen zijn machines die over een eigen rijaandriiving kunnen beschikken, maar worden vaker door een trekker gesleept en aangedreven via de aftakas van een trekker. Er zijn twee hoofdtypes, nl. rondebaienpersen en vierkantebalenpersen. Rondebalenpersen worden gebruikt om cilindrische balen te produceren die zijn normaal omwikkeld worden met een gaas of een folie nadat ze werden gevormd, yierkantebalenpersen produceren balen met rechthoekige zijden die samêngebonden worden door afzondedijke lussen touw op een zekere afstand van elkaar gelegen dwars over de breedte van elke. baal, Deze uitvinding.is alleen van toepassing op vierkantebalenpersen. . .. .

Om, bij wijze van achtergrond de manier uit te leggen waarop vierkantebalenpersen en knoopmechanismen van het type waar deze uitvinding betrekking op heeft, gebouwd zijn en werken, zal verwezen worden naar de bijbehorende Figuren 1,2 en 3. De drie tekeningen zijn afgeleid uit en vollediger uitgelegd in octrooi US 4.142.746, dat ter referentie in dit octrooi is opgenomen. |n deze tekeningen, die hier alleen beschreven worden in de mate.dat dit noodzakelijk is om deze ujtvindmg.te begrijpen, is:

Fig. 1 een gedeeltelijk zijaanzicht van een balenpers; . Fig. 2 een schematisch aanzicht van.een volledige en een gedeeltelijk dubbelgeknoopte lus; en ... Fig. 3 een vergroot, gedeeltelijk zijaanzicht van de knopenlegger, de naald en het ermee verbonden mechanisme in het midden van de cyclus.

De balenpers 20, gedeeltelijk afgebeeld in Fig. 1, heeft een rechthoekig .baalcompartiment 22 dat ondersteund wordt door een of meer op de grond rustende loopwielen 24. Het baalcompartiment 22 vormt een baalkamer 26 die geladen wordt via een kromme leiding 28 die compartiment 22 nadert vanaf zijn onderkant. Een plunjer 30 beweegt heen en weer binnen in het baalcompartiment 22 om verse ladingen materiaal uit de leiding 28 achteraan in kamer 26 te compacteren. Wanneer de baal een bepaalde afmeting bereikt, wordt een trekker 34 overgehaald door een staaf 36 die verbonden is met een geschikte baallengtesensor (niet weergegeven) om een klauwkoppeling 38 te koppelen. Deze verbindt een knopenlegger 40 en een naald 42 met een aandrijvende vermogenbron via een aandrijfketting 44 die verbonden is met de koppeling 38, om de bindbewerking te starten.

De naald 42 is aangebracht op het baalcompartiment 22 via een scharnierpunt 46 en wordt heen en weer gezwenkt door de baalkamer 26 door een stangenwerk 48 dat in beweging gebracht wordt d.m.v. de koppeling 38. De naald 42 heeft een ruststand volledig onderaan het baalcompartiment 22 zoals afgebeeld in Fig. 1 en een volledig uitgeschoven stand doorheen baalcompartiment 22. De punt van naald 42 bevat een oog 50 (zie fig. 3) dat gevormd wordt tussen twee, zich dwars uitstrekkende.rollen 58,60 waardoor een streng touw wordt gevoerd.

Fig. 2 toont de aard van de bindlus die geproduceerd wordt in deze uitvinding. Het afgewerkte product is van dezelfde aard als de lus 62 die volledig rond de afgewerkte baal loopt. De lus 62 is gemaakt uit twee strengen bindmateriaal, namelijk een eerste streng 64 die zich uitstrekt langs de bovenkant van de baal en een tweede streng 66 langs de onderkant van de baal en de twee tegenovergelegen einden ervan. Er zijn twee knopen 68 en 70 in de lus 62 op de plaatsen waar de strengen 64 en 66 elkaar ontmoeten.

Links van de lus 62 in Fig. 2 is een gedeeltelijke lus 62a weergegeven die nog in het vormingsstadium is. De bovenste streng 64a is afkomstig van een toevoereenheid 72, terwijl de onderste streng 66a door een volledig afzonderlijke, tweede toevoereenheid 74 wordt toegevoerd. Op het bijzondere punt in de sequentie dat ter illustratie werd gekozen, werd knoop 68a gevormd kort nadat knoop 70 werd gevormd, en benadert de baal de lengte waarop naald 42 klaar is om in werking te komenen de strengen 64a en 66a aan het knoopmechanisme 40 aan te bieden om de tweede knoop te vormen.

Zoals beter weergegeven in Fig. 3, omvat de knopenlegger 40 een over het algemeen gezien cirkelvormig element 76 dat bevestigd is aan aandrijfas 78 om er samen mee te draaien over één volle omwenteling wanneer koppeling 38 gekoppeld is. Het knoopmechanisme 40 omvat een naar voren gebogen frame 80, dat traditioneel bevestigd is aan de bovenkant van het baalcompartiment 22 en daarnaast verschillende andere touwmeevoerende componenten ondersteunt die gebruikt worden bij het maken van de knopen ten gevolge van de rotatie van element 76.

Deze touwmeevoerende onderdelen bevatten een draaiende knoperbek 82 die ondersteund . wordt door het frame 80 om te draaien rond een hellende as 84, een meerschijvenhouder 86 achteraan in de buurt liggend van de knoperbek 82 om strengen 64a en 66a in een positie te houden zodat ze meegenomen kunnen worden door de knoperbek 82 tijdens het draaien van deze laatste, en middelen om de verbonden strengen uit de houder 86 vrij te maken in de vorm van een arm 88 die scharniert ten opzichte van frame 80 rond een bout 90. Het onderste uiteinde van de arm 88 heeft de vorm van een vork, die een gaffel 92 vormt waarvan de opening onder de knoperbek 82 van de houder 86 wegwijst. De gaffel 92 draagt een snijwerktuig tussen de knoperbek 82 en de houder 86 voor het afsnijden van de strengen 64a, 66a ten gevolge van de slingerbeweging van de arm 88 in de juiste richting. Deze beweging van de arm 88 om het snijwerktuig te bedienen, dient ook om de zones in de buurt van de gaffel 92 te grijpen met een knoop die gevormd wordt op de knoperbek 82 om die knoop van de knoperbek 82 af te strippen.

Om aandrijfvermogen van het element 76 over te dragen naar de knoperbek 82, is deze laatste uitgerust met een tandwiel 96 dat zo aangebracht is dat het ingrijpt in een paar, op een zekere afstand van elkaar gelegen stukken tandwiel.op element 76. Op vergelijkbare wijze wordt het aandrijfvermogen overgedragen op de schijven ??86 van de houder 86 via een wormwieloverbrenging 102 en een haakse overbrenging 104 die zo gepositioneerd is dat ze achtereenvolgens ingrijpt in een paar aan de omtrek op een zekere afstand van elkaar gelegen stukken tandwiel op element 76. Het vermogen om de arm 88 rond scharnierbout 90 te zwenken, wordt verkregen via een nokvolger 110 op het bovenste uiteinde van de arm 88 achter de bout 90 die aangebracht is binnen een nokprofiel 112 op het element 76. Een paar aan de omtrek op een zekere afstand van elkaar in de baan gelegen nokschouders zijn zo geplaatst dat ze sequentieel in de volger 110 ingrijpen om deze laatste aan te drijven.

Het type knoopsysteem dat weergegeven is in Figuren 2 en 3 en beschreven is in octrooi US 4.142.746 staat bekend als dubbele knopenlegger om redenen die blijken uit Fig. 2. Meer bepaald zijn er twee knopen aanwezig in elke lus rond een baal en zodra een knoop 70 gevormd is om een baal af te werken, wordt een tweede knoop 68a gevormd om de strengen touw afkomstig van de toevoereenheden 72 en 74 aan elkaar te knopen om de volgende baal te beginnen.

Eenmaal de tweede knoop 70 gelegd, worden beide strengen uit de knopenlegger losgelaten en kunnen ze vrij bewegen naarmate de baal groter wordt. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen dit type knopenlegger en enkelvoudige knopenleggers waarin één uiteinde van één enkele streng touw geklemd wordt in de knopenlegger terwijl de baal groeit. Wanneer de baal is afgewerkt, wordt het andere uiteinde van de streng door de naald in de knopenlegger gebracht na het touw rond de baal te hebben aangebracht, en wordt aan het vorige door de knopenlegger gegrepen uiteinde geknoopt. Na afgesneden te zijn van de geknoopte baal, blijft het uiteinde van de streng vastzitten in de knopenlegger voor het begin van de volgende baal. Deze uitvinding is alleen van toepassing op dubbele knopenleggers, zoals beschreven in octrooi US 4.142.746, om redenen die hieronder duidelijk gemaakt zullen worden.

Het is soms wenselijk om een grote baal te vormen door verschillende kleinere balen, die verder "plakken" genoemd worden, samen te binden. Als er rond een baal bv. zes touwen geknoopt zijn, kan men de tweede en de vijfde knopenlegger zo bedienen dat ze rond elke afzonderlijke plak touw knopen en kan men de resterende vier knopenleggers minder vaak knopen laten leggen rond een volledige baal bestaande uit meerdere plakken.

Een balenpers die op deze manier werkt, is beschreven in octrooi EP 1.411.759. In dit octrooi worden twee afzonderlijk beweegbare groepen van naalden verschaft, die ieder kunnen scharnieren rond - op een zekere afstand van elkaar gelegen - parallelle assen of rond concentrische assen. Eén groep naalden bevat twee naalden die gebruikt worden om de plakken vast te binden en wordt in werking gebracht nadat elke plak werd gevormd, en de andere groep naalden bevat de resterende vier naalden en wordt enkel in werking gebracht wanneer een volledige baal met het vereiste aantal,plakken werd gevormd.

Balenpersen volgens de stand van de techniek die balen kunnen maken waarin de plakken afzonderlijk geknoopt worden, vergen zodoende speciale naaldjukken die afzonderlijk door de baalkamer omhoog bewogen worden. Als twee afzonderlijke jukken scharnierbaar rond op een zekere afstand van elkaar gelegen parallelle assen worden gebruikt, moeten de naalden van de twee groepen van verschillende lengte zijn.

Voorwerp van de uitvinding

Deze uitvinding probeert dan ook een alternatief te verschaffen en een eenvoudiger constructie van een knoopsysteem dat de vorming van een baal bestaande uit meerdere afzonderlijk geknoopte plakken, mogelijk maakt, zonder het juk of het naaldgeheel te moeten wijzigen.

Samenvatting van de uitvinding

Volgens deze uitvinding wordt een balenpers verschaft die een baalkamer bevat een aantal naalden die beweegbaar zijn door de baalkamer om de respectieve strengen touw van één kant van de baalkamer door te geven naar ermee gekoppelde knopenleggers aan de tegenovergelegen kant van de baalkamer, die middelen bevat om alle naalden door de baalkamer te bewegen na afwerking van elke plak, een eerste set permanent operationele knopenleggers voor het knopen van strengen touw die rond individuele plakken gebonden worden bij elke gelegenheid dat de naalden door de baalkamer worden bewogen, en een tweede set knopenleggers die selectief uitgeschakeld kunnen worden door een frame van de knopenlegger dat touwmeevoerende onderdelen bevat naar een positie buiten de reikwijdte van de ermee verbonden strengen touw te bewegen, waarbij de knopenleggers van de tweede set operationeel gemaakt worden om met de ermee verbonden strengen touw pas aan het einde van de vorming een volledige baal te knopen.

Aangezien alle touwen door de baalkamer worden gevoerd na voltooiing van elke plak en na voltooiing van elke baal, moeten er geen twee afzonderlijke naaldgehelen aanwezig zijn en kunnen alle naalden gemonteerd worden op een gemeenschappelijke as om eendrachtig rond dezelfde as te scharnieren. De te knopen strengen rond de plakken worden geknoopt na de vorming van elke plak en hun knopenleggers zijn zo geplaatst en ontworpen dat ze op een conventionele manier werken telkens de tweede streng 66a in de knopenlegger ingebracht wordt door één van de naalden. In de resterende knopenleggers echter worden de frames die de touwmeevoerende onderdelen dragen tot in niet-operationele posities bewogen wanneer slechts een plak wordt geknoopt, en worden ze pas terug bewogen naar hun operationele posities nadat een volledige baal werd gevormd. De balenpers werkt dus met plakvormingscycli waarin slechts enkele van de strengen touw geknoopt worden om plakken te vormen en met baalvormingscycli waarin alle strengen geknoopt worden om een volledige baal en de laatste plak van de baal te knopen.

Het roteren van het frame van de knopenlegger zal er alleen voor zorgen dat de de touwmeevoerende onderdelen buiten het bereik blijven van de strengen touw die naar de knopenlegger bewogen worden door de punt van de naald 42, maar zal niet voorkomen dat deze onderdelen dezelfde bewegingen doorlopen als ze zouden doen bij het leggen van een knoop, zij het met een fase die verschilt van die van de functionerende knopenleggers. Op die manier, aangezien de strengen 64a en 66a van het touw niet meegegrepen worden door een of meer onderdelen die mee kunnen bewegen met het frame 80, wordt geen knoop gevormd, maar betekent de terugkeer van het frame 80 naar zijn normale positie aan het einde van elke plakbindcyclus betekent dat de knopenlegger klaar is om een knoop te vormen aan het einde van een baalbindcyclus.

Als een streng die gebruikt moet worden om een baal te vormen naar de kant van de knopenlegger van de baalkamer wordt gebracht terwijl de knopenlegger niet operationeel is, d.w.z. tijdens een plakbindcyclus van het naaldgeheel, dan zal hij teruggetrokken worden uit de baalkamer tijdens de retourbeweging van het naaldgeheel bij de voltooiing van de plakvormingscyclus, zonder rond de baal een gesloten lus te vormen. Op voorwaarde dat het touw voldoende gespannen wordt, zal dit geen nadelig effect hebben op het leggen van de volgende knoop met behulp van dezelfde streng gedurende een baalvormende cyclus van het naaldgeheel.

Om die reden is het te verkiezen om de tweede streng touw zo te geleiden dat één van de twee parten die gespreid zijn over de punt van de naald passeert rond een geleiding in de buurt van de basis van de naald die met de naald beweegbaar is en dat het andere rond een stationaire geleiding loopt die zich in de buurt van de punt van de naald bevindt wanneer deze laatste uit de baalkamer is teruggetrokken..

Het is belangrijk dat de streng niet blijft haken aan het oogstmateriaal wanneer hij omhoog en omlaag bewogen wordt door de baalkamer en om daarbij te helpen is het wenselijk om verticale uitsparingen te vormen om plaats te bieden aan de naalden aan de voorkant van de plunjer die gebruikt wordt om het oogstmateriaal in de baalkamer samen te drukken.

Korte beschrijving van de tekeningen

De uitvinding zal nu verder beschreven worden, bij wijze van voorbeeld, met verwijzing naar de bijbehorende tekeningen, waarin:

Figuren 1 tot 3, al beschreven, een traditionele vierkantebalenpers illustreren met een dubbele knopenlegger,

Figuur 4 is een zeer vereenvoudigd schematische weergave is van een knopenlegger in zijn operationele staat, vergelijkbaar met die van Figuur 3 maar die selectief uitgeschakeld kan worden door beweging van zijn frame dat touwmeevoerende onderdelen bevat,

Figuur 5 een gelijkaardige schematische weergave is van de knopenlegger van Figuur 4 wanneer deze niet in werking is, en

Figuren 6 en 7 schematische voorstellingen zijn die het pad tonen dat gevolgd wordt door de strengen .touw wanneer een naald eerst omhoog bewogen wordt en daarna omlaag zonder dat in de strengen een knoop wordt gelegd.

Gedetailleerde beschrijving van de voorkeursuitvoerinqsvorm

De knopenleggers die gebruikt worden om een touw rond volledige balen te knopen, kunnen selectief uitgeschakeld worden tijdens de plakvormingscycli van het naaldgeheel en zijn weergegeven in Figuren 4 en 5. De laatste twee figuren zijn zeer vereenvoudigde voorstellingen van een knopenlegger die vergelijkbaar is met die van Figuur 3, maar ervan verschilt doordat het framedeel 80 rond de aslijn van de as 78 gedraaid kan worden tussen een operationele positie weergegeven in Figuur 4 en een niet-operationele positie weergegeven in Figuur 5.

Een trekker 34 verbonden met een mechanische baallengtesensor, zoals beschreven in octrooi US 4.142.746 en weergegeven in Figuur i, volstaat niet om zowel de plakbindcycli als de baalbindcycli in gang te zetten. Het is mogelijk en te verkiezen om een elektronische sensor te gebruiken om een plakbindcyclus te starten telkens de baal bv. 50 cm groter geworden is, en een baalbindcyclus wanneer deze bv. 2 m groter geworden is. Als alternatief kan een mechanische sensor gebruikt worden om een plakbindcyclus te starten en kan een teller gebruikt worden om bijvoorbeeld om de vier plakken een baalbindcyclus te starten.

In een plakbindcyclus worden alle naalden door de baalkamer omhoog bewogen. De knopenleggers met het vaste frame 80 gaan over tot het leggen van knopen in de twee strengen die slechts rond de laatste plak gesnoerd worden en bereiden de streng voor op het omsnoeren van de volgende plak. De frames 80 van de knopenleggers die gekoppeld zijn met strengen touw waarmee afgewerkte balen omsnoerd moeten worden, scharnieren echter tot in de positie die weergegeven is in Figuur 5 waarin de touwmeevoerende onderdelen buiten het bereik geplaatst zijn van de punt van de naald 42. Doordat de knopenlegger op die manier niet kan werken, wordt geen knoop gevormd en wordt de baal niet voltooid.

Wanneer een baal zijn volledige gewenste grootte heeft bereikt en een baalbindcyclus wordt gestart, worden de frames 80 van alle knopenleggers omlaag bewogen tot in de operationele positie die getoond is in Figuur 4 en werken ze op een traditionele manier. Naast de laatst gevormde plak die afzonderlijk van de vorige geknoopte plakken in de baal gebonden wordt, worden ook knopen gelegd in de strengen touw die rond de volledige baal lopen om alle plakken samen te houden.

Figuren 3 en 4 geven schematisch een hydraulisch bediende scharnierende hendelarm 210 weer voor het omhoog en omlaag bewegen van het framedeel 80. De arm 210 bevat een elleboogschamierpunt 212 en kan onder invloed van een hydraulische cilinder 214 rond een vast schouderscharnierpunt 216 scharnieren. Men dient in te zien dat de manier waarop het frame-element 82 (???knoperbek ???) bewogen wordt tussen zijn operationele en zijn niet-operationele positie niet van fundamenteel belang is voor de uitvinding en men bijvoorbeeld gebruik kan maken van een systeem van kabels en riemschijven in plaats van de scharnierende hendelarm 210 of een elektromotor of een pneumatische cilinder in plaats van de hydraulische cilinder 214.

Het is belangrijk dat, wanneer de naalden 40 omhoog bewogen worden tijdens een plakbindcyclus, de strengen touw die rond een volledige baal gesnoerd worden, gespannen blijven. Om deze doelstelling te bereiken, wordt de streng in één uitvoeringsvorm van de uitvinding geleid op de manier die weergegeven is in de Figuren 6 en 7. Deze twee figuren tonen een balenpers met een dubbeleknopenlegger die touw trekt vanaf twee afzonderlijke toevoerrollen 72,74 via de spanners 310 en 312. Figuur 6 toont de balenpers wanneer de naalden omhoog werden bewogen door de baalkamer, maar frame 80 van de knopenlegger 40 bewogen werd naar zijn niet-operationele positie zodat er geen knoop wordt gevormd. Figuur 7 toont het pad van het touw nadat de naalden 40 uit de baalkamer zijn teruggetrokken.

Om het touw te allen tijde strak te houden, wordt een van de parten touw die zich naar de punt van de naald 40 uitstrekken rond de voet 240 van de naald geleid, d.w.z. het deel dat op een afstand gelegen is van de punt en verbonden is met het juk van het naaldgeheel. Het andere part van het touw wordt rond een stationaire riemschijf of geleiding 242 geleid die geplaatst zijn in de buurt van de punt van de naald 42 wanneer deze in de ingetrokken positie staat die is weergegeven in Figuur 7. Bij het vergelijken van de Figuren 6 en 7 is te zien dat de lengte van de twee parten touw die zich uitstrekken van de punt naar de voet substantieel constant blijft in alle posities van de naald zodat de strengen gespannen blijven als de naald omhoog en omlaag beweegt.

Dus als de naald 42 omlaag bewogen wordt vanuit zijn positie in Figuur 6 naar die van Figuur 7, aan het einde van een plakbindcyclus, wordt geen streng getrokken van de toevoereenheden 72 en 74, en in plaats daarvan wordt het part dat zich uitstrekt vanaf de basis 240 van de naald verlengd terzelfder tijd als wanneer het tweede part van het touw uit het oog van de naald 42 naar zijn basis 240 uit het baalcompartiment wordt getrokken. Anderzijds zullen aan het einde van een baalbindcyclus, de uiteinden van de strengen van de twee toevoereenheden 72 en 74 naar elkaar getrokken worden door de knopenlegger 40 en zal de scharnierende beweging van de naald 42 resulteren in touw getrokken vanaf toevoereenheid 74.

In een alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding werd, in plaats van de lus volledig rond de achterkant van de naalden te winden, verkozen om een kleine rol aan te brengen aan de onderkant van de naald, naast zijn verbindingspunt met het juk. De volledige lus van het touw wordt daarna naar het onderste deel van de naald geleid, om het op een traditionele manier gemakkelijker tussen de twee rollen 58 en 60 naar de punt van de naald 42 te leiden. Het is gemakkelijk in te zien dat het principe van het aanmaken van een extra lengte touw identiek is aan de eerder beschreven uitvoeringsvorm.

Om ervoor te zorgen dat de strengen niet blijven vasthaken aan het oogstmateriaal terwijl de naalden omhoog en omlaag door de baalkamer bewogen worden, worden bij voorkeur verticale uitsparingen gevormd aan de voorkant van de plunjer 22 die gebruikt wordt om het oogstmateriaal in de baalkamer samen te drukken om plaats te bieden aan de naalden.

Claims

1. Balenpers met een baalkamer en een aantal naalden die beweegbaar zijn door de baalkamer om de respectieve strengen touw van één kant van de baalkamer door te geven naar ermee gekoppelde knopenleggers aan de tegenovergelegen kant van de baalkamer, die middelen bevat om alle naalden door de baalkamer te bewegen na afwerking van elke plak, een eerste set permanent operationele knopenleggers voor het knopen van strengen touw die rond individuele plakken gebonden worden bij elke gelegenheid dat de naalden door de baalkamer worden bewogen, en een tweede set knopenleggers die selectief uitgeschakeld kunnen worden door een frame van de knopenlegger dat touwmeevoerende onderdelen bevat te bewegen naar een positie buiten de reikwijdte van de ermee verbonden strengen touw, waarbij de knopenleggers van de tweede set operationeel gemaakt worden om met de ermee verbonden strengen touw alleen aan het einde van de vorming een volledige baal te knopen.

2. Balenpers volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de strengen touw zo geleid worden dat één van de twee parten die gespreid zijn over de punt van de naald passeert rond een geleiding in de buurt van de basis van de naald die met de naald beweegbaar is, en dat het andere rond een stationaire geleiding loopt die zich in de buurt van de punt van de naald bevindt wanneer deze laatste uit de baalkamer is teruggetrokken.

3. Balenpers volgens conclusie 2, met het kenmerk dat een rol is aangebracht in de buurt van zijn basis een lus koord geleid wordt naar het onderste deel van de naald.

4. Balenpers volgens conclusie 1 of 2, met kenmerk dat aan de voorkant van de plunjer die gebruikt wordt om het oogstmateriaal in de baalkamer samen te drukken verticale uitsparingen gevormd zijn om plaats te bieden aan de naalden.

5. Balenpers volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de frames van de baalbindende knopenleggers die de touwmeevoerende onderdelen van de knopenlegger dragen schamierbaar zijn rond de as van een aandrijfas van de knopenlegger d.m.v. een stangenwerk dat verbonden is met een elektromotor, een pneumatische cilinder of een hydraulische cilinder.

6. Balenpers volgens conclusie 5, met het kenmerk dat het stangenwerk dat het frame doet scharnieren een gelede arm bevat die scharbaar verbonden is tussen het frame en een stationair punt van de balenpers.